Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
Restant persoonsgebonden aftrek
Restant persoonsgebonden aftrek
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De inspecteur van de Belastingdienst had een beschikking genomen waarbij een bedrag van niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek per ultimo 2010 was vastgesteld op € 86.111. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de inspecteur handhaafde het bedrag bij uitspraak op bezwaar. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een nieuw feit of kwade trouw, en dat de herziening van de beschikking op grond van artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) mogelijk was. Het Hof bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de inspecteur terecht de persoonsgebonden aftrek had herzien. Het Hof concludeerde dat er sprake was van een redelijkerwijs kenbare fout, waardoor herziening mogelijk was. De inspecteur had de beschikking op correcte wijze herzien en het bedrag van de persoonsgebonden aftrek vastgesteld op € 86.709. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.