Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[X] ,
[Y],
1.VERENIGING VAN EIGENAARS VAN HET FLATGEBOUW [a-straat] ,
VERENIGING VAN EIGENAARS VAN HET PARKEERGEBOUW [a-straat],
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Tot de gemeenschappelijke gedeelten worden onder meer gerekend:
de technische installaties met de daarbij behorende leidingen met name voor luchtbehandeling, afvoer van hemelwater met de riolering, gas water de electriciteit- en telefoonleidingen het systeem voor oproep en deuropeners, de hydrofoor tenzij de hierboven bedoelde gemeenschappelijke gedeelten en zaken uitsluitend gebruikt worden en/of bestemd zijn ten behoeve van een privégedeelte.
Het bestuur zal het gebouw verzekeren bij één of meer door de vergadering aan te wijzen verzekeraars tegen water-, storm-, brand- en ontploffingsschade en zal tevens een verzekering afsluiten voor de wettelijke aansprakelijkheid, die kan ontstaan voor de vereniging en voor de eigenaars als zodanig. Voorts zal de vergadering bevoegd zijn te besluiten tot het aangaan van verzekeringen tegen andere gevaren of tegen de wettelijke aansprakelijkheid van een bestuurder.
Verzekeringsovereenkomsten worden door het bestuur afgesloten ten name van de vereniging en de gezamenlijke eigenaars. Het is daartoe, voor zover het betreft de in de eerste zin van het eerste lid bedoelde verzekeringen, slechts bevoegd indien het bepaalde in het vijfde lid wordt nageleefd.
3.Beoordeling
grief IIbetrekking heeft, moet de vordering worden afgewezen. Die grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de VVE’s voldoende hebben gedaan om een dekking tegen waterschade te verkrijgen. De VVE’s hebben in dit kader naar voren gebracht dat zij zich omtrent de in het geding zijnde kwestie zowel door de assurantiekantoren Prent BV en Herenvest hebben laten adviseren, alsook door diverse medewerkers van Avéro Achmea, door de Vereniging Eigen Huis en de verzekeringsdeskundige J.G. van Aarle en dat zij daarnaast diverse bouwkundige experts de gebreken hebben laten onderzoeken. De uitkomst van een en ander is telkens geweest dat een (nieuwe of andere) verzekering met een volledige dekking niet mogelijk bleek bij de bestaande problematiek van de waterleidingen, aldus de VVE’s. Het hof acht een en ander voldoende om tot dezelfde slotsom als de rechtbank te komen. Weliswaar heeft [X] nog aangevoerd dat een makelaar in verzekeringen genaamd Willis, met kennis van de schadehistorie van een tijdvak van drie jaar, bereid was een verzekering met volledige dekking aan te bieden en dit te bewijzen aangeboden, maar de VVE’s hebben nadien onweersproken gesteld dat deze Willis, nadat hij door de VVE’s was geïnformeerd over de volledige schadehistorie, niet langer bereid was dit aanbod gestand te doen. Deze stelling en dit (niet langer relevante) bewijsaanbod wordt daarom van de hand gewezen.