ECLI:NL:GHAMS:2016:3999

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2016
Publicatiedatum
7 oktober 2016
Zaaknummer
23-002267-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van bedrijfsinbraak en wederrechtelijke vrijheidsberoving met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van een bedrijfsinbraak en wederrechtelijke vrijheidsberoving, gepleegd op 26 juli 2013. De overval vond plaats op een bedrijf dat handelt in chemische halffabrikaten, waarbij de verdachte en zijn mededaders zich als politieambtenaren voordeden. Tijdens de overval werd de aanwezige werknemer met geweld bedreigd en beroofd van zijn vrijheid. De verdachte heeft, samen met anderen, twaalf zakken dode zeezout en een geldbedrag van ongeveer 400 euro weggenomen. Het hof heeft de betrokkenheid van de verdachte vastgesteld op basis van gezichtsvergelijkend onderzoek door het NFI en historische telefoongegevens. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf, een straf die het hof in hoger beroep heeft bevestigd. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare misdrijven. De benadeelde partij heeft zich niet in het strafproces gevoegd, waardoor haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

parketnummer: 23-002267-14
datum uitspraak: 4 oktober 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 mei 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-650676-13 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 september 2016 en 20 september 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 26 juli 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
- twaalf, in elk geval een of meerdere zak(ken) dode zeezout, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) 400 euro en/of een bankpas en/of een rijbewijs en/of een OV-chipkaart en/of een fitnesskaart en/of AH-bonuskaart en/of een portemonnee en/of een sleutelbos en/of een scootersleutel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (gekleed in (een) politie-uniform(en))
- het pand van [bedrijf] is/zijn binnengegaan en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer] heeft/hebben gericht en/of tegen de nek en/of de rug van die [slachtoffer] heeft/hebben gehouden en/of gedrukt en/of
- die [slachtoffer] heeft/hebben geduwd, waardoor, althans waarbij die [slachtoffer] voorover viel en/of
- de hand(en) van die [slachtoffer] op zijn rug heeft/hebben vastgebonden met ducktape en/of
- de zak(ken) van die [slachtoffer] heeft/hebben doorzocht en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: "Niet kijken, niet kijken, niet kijken, anders schiet ik je voor je kop en anders trappen we je kop eraf", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer] in het gezicht heeft/hebben getrapt en/of geschopt;
feit 2:hij op of omstreeks 26 juli 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en / of beroofd gehouden, immers heeft (hebben)/ is (zijn) hij, verdachte, en / of (een of meer) van zijn mededader(s)
- het pand van [bedrijf] binnengegaan en/of
- die [slachtoffer] in/naar (de andere kant van) het magazijn getrokken en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer] heeft/hebben gericht en/of tegen de nek en/of de rug van die [slachtoffer] heeft/hebben gehouden en/of gedrukt en/of
- die [slachtoffer] heeft/hebben geduwd, waardoor, althans waarbij die [slachtoffer] voorover viel en/of
- de hand(en) van die [slachtoffer] op zijn rug heeft/hebben vastgebonden met ducktape en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: "Niet kijken, niet kijken, niet kijken, anders schiet ik je voor je kop en anders trappen we je kop eraf", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer] in het gezicht heeft/hebben getrapt en/of geschopt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het hierna bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, die na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest. Het voegt hier het navolgende aan toe.
NFI-rapportage
Ter terechtzitting in hoger beroep op 15 januari 2015 heeft de raadsman het (voorwaardelijk) verzoek gedaan een deskundige te benoemen die wetenschappelijk is opgeleid en gespecialiseerd in het herkennen van gezichten aan de hand van foto’s en camerabeelden, waarbij de verdediging er uitdrukkelijk geen bezwaar tegen had indien het hof een deskundige van het NFI zou benoemen. Nadat de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep op 29 mei 2015 bij dit verzoek heeft gepersisteerd, heeft het hof beslist dat het NFI zou worden opgedragen een gezichtsvergelijkend onderzoek te doen, als bedoeld in de Vakbijlage “Algemene onderzoeksmethode vergelijking van gezichtsbeelden” van het NFI. Dit instituut heeft vervolgens gezichtsvergelijkend onderzoek verricht, ten behoeve waarvan nieuwe foto’s van de verdachte zijn gemaakt. De raadsman is hierbij aanwezig geweest. Het rapport van dit onderzoek, gedateerd 10 mei 2016, is opgesteld door prof. dr. Ing. [naam 1], die hierop ter terechtzitting in hoger beroep van 27 september 2016 als getuige-deskundige mondeling een nadere toelichting heeft gegeven.
Het onderzoeksrapport houdt, zakelijk samengevat, het volgende in.
Ten behoeve van het onderzoek zijn de volgende hypothesen opgesteld:
1. De persoon afgebeeld in de betwiste beelden is [verdachte];
2. De persoon afgebeeld in de betwiste beelden is iemand anders dan [verdachte].
Met de betwiste beelden worden de opnamen bedoeld, die door de beveiligingscamera’s van de overval zijn gemaakt en waarop de daders van de overval zijn te zien, in het bijzonder de selectie die het NFI heeft gemaakt van beelden, die het best bruikbaar zijn voor gezichtsvergelijking.
De deskundige heeft desgevraagd ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de betwiste beelden door drie deskundige onderzoekers, onafhankelijk van elkaar, zijn vergeleken met opnamen van de verdachte, die zoveel mogelijk onder dezelfde hoek en vanuit dezelfde positie zijn gemaakt. De uitkomsten hiervan zijn door de drie onderzoekers met elkaar vergeleken, waarna tussen hen een consensus is bereikt, die de uitslag vormt van het onderzoek. De conclusie van het onderzoek luidt, dat de bevindingen van het onderzoek, met name wat betreft de vorm en kenmerken van de afzonderlijk gezichtsdelen in de afbeeldingen, zeer veel waarschijnlijker zijn als de persoon afgebeeld in de betwiste beelden dezelfde is als de verdachte (hypothese 1) dan wanneer dit niet zo is (hypothese 2).
“Zeer veel waarschijnlijker” is de op één na sterkste kwalificatie. Deze conclusie is getrokken onder de aanname dat geen naaste bloedverwant in aanmerking komt als verdachte of dader en onder het voorbehoud dat geen veranderingen in het voorkomen zijn aangebracht. Er is geen reden om aan te nemen dat het voorkomen van de verdachte is veranderd of dat de man op de betwiste beelden een naaste bloedverwant van de verdachte is. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij geen familielid heeft die sterk op hem lijkt.
Telecommunicatie
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 20 september 2016 verklaard dat hij de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kent en dat hij destijds gebruik heeft gemaakt van verschillende prepaid telefoonnummers. Het dossier bevat geen proces-verbaal van identiteit en stemherkenning waaruit volgt dat de verdachte al dan niet aan de getapte gesprekken heeft deelgenomen. Evenwel is uit het dossier met betrekking tot het telefoongebruik van de verdachte en zijn mededaders het volgende af te leiden.
[nummer 1]
Een zoekvraag naar de persoonskaart van de verdachte in het BlueView politiesysteem heeft opgeleverd dat het telefoonnummer [nummer 1] door een politieregistratie uit 2013, het jaar waarin de overval heeft plaatsgehad, aan de verdachte is gerelateerd. De verdachte heeft hieromtrent verklaard niet meer precies te weten met welke telefoon en van welk nummer hij geregeld belde omdat hij zoveel prepaid nummers in gebruik had. Niet is gebleken en ook de verdachte heeft niet verklaard dat het telefoonnummer aan een ander toebehoorde of is gaan toebehoren. Het hof gaat er daarom vanuit dat het telefoonnummer bij de verdachte in gebruik was. Onderzoek naar de historische printgegevens van dat telefoonnummer heeft uitgewezen dat de desbetreffende telefoon laat op de avond vóór de overval en enige uren na de overval een zendmast in de woonplaats van de verdachte heeft aangestraald en op die momenten dus in gebruik is geweest. De historische telefoongegevens van de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 1] laten zien dat die telefoon vrijwel gelijktijdig vanaf de avond voor de overval tot enkele uren na de overval, geen telefonische contacten heeft gehad.
Uit de geanalyseerde telefoongegevens is verder gebleken dat in de periode van 1 juni 2013 tot en met 19 augustus 2013 76 contacten tussen de telefoon van [medeverdachte 1] en de voormelde telefoon van de verdachte hebben plaatsgevonden. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte desgevraagd geen verklaring kunnen geven voor deze telefonische contacten.
[nummer 2]
De politie heeft voorts een link gelegd tussen de verdachte en het telefoonnummer [nummer 2]. Laatstgenoemd telefoonnummer is, blijkens informatie afkomstig van het Centraal Informatiepunt Opsporing Telecommunicatie (CIOT), een prepaid telefoonnummer van de provider KPN/Lebara. Het is niet aan een abonnement gekoppeld en om die reden niet op naam van een persoon geregistreerd. Uit afgeluisterde gesprekken is naar voren gekomen dat de medeverdachte [medeverdachte 1] (telefoonnummers
[nummer 3] en [nummer 4]) en [medeverdachte 2] (telefoonnummer [nummer 5]) op verschillende momenten met elkaar en de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op -[nummer 6] hebben gesproken dan wel contact hebben gehad. Daarbij is met name van belang dat:
  • de gebruiker van het nummer eindigend op -[nummer 6] op 28 augustus 2013 telefonisch aan [medeverdachte 1] heeft medegedeeld dat hij op dat moment geen auto heeft en in de onverzekerde auto van “[broer]” rijdt. Uit politieonderzoek is gebleken dat verdachtes broer [broer] heet, dat de auto die op zijn naam staat gesteld niet als verzekerd is geregistreerd, alsmede dat die [broer] gebruik maakt van het telefoonnummer [nummer 7];
  • de gebruiker van het nummer eindigend op -[nummer 6] aan de telefoon tegen [medeverdachte 1] zegt dat hij bij zijn moeder in Amersfoort is; uit de gemeentelijke basisadministratie blijkt dat de moeder van de verdachte in die stad woonachtig is;
  • de verdachte op 10 september 2016 in de ochtend is aangehouden;
  • [medeverdachte 2] op 10 september 2016, na verdachtes aanhouding, heeft getracht de gebruiker van het nummer eindigend op -[nummer 6] te bellen, maar geen gehoor kreeg;
  • [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] elkaar op 10 september 2016 meermalen telefonisch hebben gesproken, waarbij zij de noodzaak met elkaar af te spreken hebben aangegeven, en dat [medeverdachte 1] het telefoonnummer van eerdergenoemde [broer] heeft achterhaald (te weten [nummer 7]) en hem heeft gebeld;
  • [broer] (het hof begrijpt: [broer]) op 13 september 2013 [medeverdachte 1] er telefonisch van in kennis gesteld dat “hij” veertien dagen heeft gekregen en in beperkingen vastzit;
  • op 13 september 2013 een bevel tot bewaring tegen de verdachte voor een termijn van veertien dagen is verleend en de officier van justitie blijkens het “Bevel beperkingen” van diezelfde datum heeft bevolen dat de verdachte zonder uitdrukkelijke toestemming geen bezoek mocht ontvangen noch (telefonisch) contact met anderen mocht hebben.
Hieruit moet worden afgeleid dat de verdachte, behalve van het telefoonnummer [nummer 1], ook van het telefoonnummer [nummer 2] gebruik heeft gemaakt.
Het voorgaande mede in aanmerking nemende overweegt het hof ten aanzien van de vraag of de verdachte één van de drie overvallers is geweest als volgt.
Op 26 juli 2013 is het [bedrijf] overvallen door drie mannen. Van die overval zijn beelden beschikbaar. Die beelden zijn ook ter zitting in hoger beroep getoond. Op die beelden is te zien dat drie mannen, waarvan twee gekleed in politie-uniform, de aangever [slachtoffer] overmeesteren met een wapen en zakken zeezout meenemen. De medeverdachte [medeverdachte 1] is onherroepelijk veroordeeld wegens de deelname aan de gewelddadige overval op het [bedrijf] op 26 juli 2013. [medeverdachte 1] was tijdens de overval gekleed in een politie-uniform.
Deskundigen van het NFI hebben een gezichtsvergelijkend onderzoek uitgevoerd en daarbij geconcludeerd dat de kans dat de verdachte de man in burger is zeer veel waarschijnlijker is dan dat hij die persoon niet is.
Vast staat dat de verdachte voorafgaand aan de overval veelvuldig telefonisch contact heeft gehad met de telefoonnummers van de medeverdachten. Uit de historische telefoongegevens van de telefoons van de verdachte en [medeverdachte 1] blijkt dat hun telefoons de avond voor de overval uitpeilden in Barneveld en dat zij vrijwel gelijktijdig hun telefoons hebben uitgezet. Beide telefoons zijn enkele uren na de overval weer in gebruik genomen. Toen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij een autoverhuurbedrijf op de hoogte raakten van het feit dat de politie vragen stelde, hebben zij getracht contact op te nemen met de verdachte.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de overval mede door de verdachte is gepleegd.

Bespreking van in hoger beroep gevoerde bewijsverweren

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken omdat enig direct en objectief bewijs waaruit de betrokkenheid van de verdachte bij de overval blijkt, ontbreekt, en heeft daartoe ten eerste naar voren gebracht dat niet is vast te stellen dat de verdachte de gebruiker is geweest van de telefoonnummers [nummer 1] en [nummer 2]. Met betrekking tot het telefoonnummer [nummer 1] heeft de raadsman aangevoerd dat met dit prepaid nummer geen inhoudelijke gesprekken zijn gevoerd en dat een enkele registratie in de persoonskaart van de verdachte in het politiesysteem onvoldoende is om te kunnen vaststellen dat de verdachte het telefoonnummer in gebruik had. Ten aanzien van het nummer eindigend op -[nummer 6] heeft de raadsman gesteld dat een
proces-verbaal stemherkenning ontbreekt en dat de uit de tapgesprekken ontleende informatie summier en te weinig specifiek is. Derhalve is in onvoldoende mate vast te stellen dat de verdachte de gebruiker van dit nummer is geweest.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de enkelvoudige opsporingsconfrontatie door [naam 2], en het fotovergelijkend onderzoek door [naam 3] en [naam 4], op ondeugdelijke wijze zijn uitgevoerd en dat de uitkomst daarvan onbetrouwbaar is. Indien het hof de resultaten van de onderzoeken voor het bewijs bezigt, heeft de raadsman verzocht een onderzoek in te stellen naar de betrouwbaarheid daarvan.
Ten slotte is namens de verdachte aangevoerd dat er twijfel bestaat over de bewijswaarde van het door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) verrichte gezichtsvergelijkende onderzoek, nu het onderzoek niet op de plaats delict is uitgevoerd en de plaatst delict niet is nagebootst, er geen gebruik is gemaakt van soortgelijke camera’s, er geen sprake is van sterk individualiserende kenmerken, er verschillen worden waargenomen en de kans dat een ander dan de verachte de persoon op de beelden is, een kans van 1-10.000 tot 1.000.000 betreft.
De verweren over de telefoonnummers en tapgesprekken stranden op hetgeen in de hierboven opgenomen bewijsoverweging is overwogen.
Inderdaad is op de betrouwbaarheid van de enkelvoudige fotoherkenningen door de verbalisanten wel wat af te dingen. Het hof zal deze daarom niet voor het bewijs gebruiken. Daarmee is aan de voorwaarde, verbonden aan het verzoek tot nader onderzoek, niet voldaan en behoeft hierop niet te worden beslist.
De onderzoeksconclusie van het NFI is bereikt, ondanks dat de foto’s die het NFI ter vergelijking van de verdachte heeft gemaakt niet op de plaats delict zijn genomen, deze niet is nagebootst en daarbij niet dezelfde of soortgelijke beveiligingscamera’s zijn gebruikt. Indien dit wel het geval was geweest, had de conclusie van het onderzoek wellicht met (nog) meer stelligheid kunnen worden getrokken, maar dit doet aan de bewijswaarde van het verrichte onderzoek niet af.
Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de onderzoekers geen ‘sterk individualiserende’ kenmerken hebben aangetroffen, en dat zij, dat wil zeggen telkens één van hen, in de veelheid aan beoordeelde gezichtskenmerken drie maal een verschil hebben waargenomen. Deze verschillen hebben zij nader onderzocht en verklaarbaar geacht.
De raadsman heeft nog aangevoerd dat, uitgaande van de ondergrens, er een kans van 1 op 10.000 is dat een ander dan de verdachte de persoon op de betwiste beelden is. Voor zover die conclusie op basis van uitsluitend het rapport al zou kunnen worden getrokken, miskent die dat het bewijs in deze zaak niet uitsluitend op het rapport, maar mede op andere bewijsmiddelen is gebaseerd.
De verweren gaan niet op.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:
hij op 26 juli 2013 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twaalf zakken dode zeezout, toebehorende aan [bedrijf], een geldbedrag van 400 euro, een bankpas, een rijbewijs, een OV-chipkaart, een fitnesskaart, een AH-bonuskaart, een portemonnee, een sleutelbos en een scootersleutel, toebehorende aan
[slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte, en zijn mededaders, gekleed in politie-uniformen:
- het pand van [bedrijf] zijn binnengegaan en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer] hebben gericht en tegen de nek en de rug van die [slachtoffer] hebben gehouden en
- die [slachtoffer] hebben geduwd, waardoor die [slachtoffer] voorover viel en
- de hand(en) van die [slachtoffer] op zijn rug heeft/hebben vastgebonden met ducttape en
- de zakken van die [slachtoffer] hebben doorzocht en
- tegen die [slachtoffer] hebben gezegd: "Niet kijken, niet kijken, niet kijken, anders schiet ik je voor je kop en anders trappen we je kop eraf" en
- die [slachtoffer] in het gezicht hebben geschopt;
feit 2:
hij op 26 juli 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en of beroofd gehouden, immers zijn zij, verdachte, en zijn mededaders
- het pand van [bedrijf] binnengegaan en
hebben hij, verdachte, en zijn mededaders
- die [slachtoffer] naar de andere kant van het magazijn getrokken en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer] gericht en tegen de nek en de rug van die [slachtoffer] gehouden en
- die [slachtoffer] geduwd, waardoor die [slachtoffer] voorover viel en
- de handen van die [slachtoffer] op zijn rug vastgebonden met ducttape en
- tegen die [slachtoffer] gezegd: "Niet kijken, niet kijken, niet kijken, anders schiet ik je voor je kop en anders trappen we je kop eraf" en
- die [slachtoffer] in het gezicht geschopt.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich samen met twee anderen naar een bedrijventerrein begeven en een overval gepleegd op een bedrijf dat handelt in chemische halffabrikaten. Bij deze overval hebben de twee medeverdachten zich voorgedaan als politieambtenaren. Nadat de in het bedrijf aanwezige werknemer de deur voor - naar hij dacht de politie, maar naar later bleek - de verdachten had geopend, hebben de verdachten hem van zijn vrijheid beroofd door zijn handen met ducttape achter de rug te binden. Daarnaast is een vuurwerpen of daarop gelijkend voorwerp op het hoofd van de medewerker gericht, is hij met de dood bedreigd en is hij in zijn gezicht geschopt. De verdachten hebben onder meer twaalf zakken zeezout uit de kluis van het bedrijf weggenomen. Het spreekt voor zich dat een op deze wijze uitgevoerde overval voor een slachtoffer daarvan een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Het is algemeen bekend dat degenen tegen wie dergelijke misdrijven worden gepleegd nog lange tijd met psychische gevolgen daarvan kampen. Daarbij komt dat voor de samenleving in het algemeen geldt dat deze misdrijven als zeer bedreigend worden ervaren en gevoelens van onrust en onveiligheid met zich meebrengen.
Mede gelet op de wijze waarop de overval is uitgevoerd gaat het om zeer ernstige feiten, waarbij de daders brutaal en met grof geweld tegen de medewerker van het bedrijf te werk zijn gegaan. Het hof rekent het de verdachte extra aan dat hij, zo is op de ter terechtzitting in hoger beroep afgespeelde camerabeelden waar te nemen, tijdens de overval zijn mededaders aanwijzingen heeft gegeven en aldus een leidende rol heeft vervuld.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 september 2016 is hij veelvuldig onherroepelijk veroordeeld onder meer wegens inbraken en/of gewelddelicten.
Gelet op de aard en ernst van de bewezen geachte feiten vormt een gevangenisstraf van lange duur daarop een passende reactie.
Alles afwegende is de door de rechtbank opgelegde en in hoger beroep door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf van vier jaren passend en geboden.

Beslag

Onder de verdachte is een zogeheten GSM-jammer in beslag genomen (nummer 4 op de aan dit verkort arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen). Dit voorwerp, dat bij gelegenheid van het politieonderzoek naar de door de verdachte begane misdrijven is aangetroffen, kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van een inbraak, dan wel tot het belemmeren van de opsporing daarvan. Het goed zal worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf]

De benadeelde partij heeft zich niet overeenkomstig artikel 51b Wetboek van Strafvordering (Sv) in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde.
Op de vordering van de benadeelde partij is in eerste aanleg daarom niet beslist.
Nu de benadeelde partij zich in eerste aanleg niet in het strafproces heeft gevoegd, is zij daartoe, gelet op het bepaalde in artikel 421 Sv, in hoger beroep niet meer bevoegd. De benadeelde partij zal daarom
niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 63, 282 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, zoals vermeld onder 4 op de aan dit arrest gehechte beslaglijst, te weten:
Een GSM-jammer.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten alle overige goederen genoemd op de aan dit verkort arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf]
Verklaart de benadeelde partij Z-Chen BV in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens, mr. P.C. Römer en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. S.W.M. Stevens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 oktober 2016.