ECLI:NL:GHAMS:2016:393

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
23-002669-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis en herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling in strafzaak met betrekking tot vuurwapen en liquidatieplannen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 juni 2015. De zaak betreft een verdachte die in verband wordt gebracht met het voorhanden hebben van een machinegeweer en plannen voor een liquidatie. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis, en heeft tevens de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling gevorderd voor de duur van 300 dagen.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met enkele aanvullingen en verbeteringen. Het hof overweegt dat de informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) voldoende concreet was om de verdachte als verdachte aan te merken en hem aan te houden. De verdachte had eerder al een strafblad en was betrokken bij een steekpartij, wat de aanhouding rechtvaardigde. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman van de verdachte en concludeert dat de kwalificatie van het bewezen verklaarde, namelijk handelen in strijd met de Wet wapens en munitie, correct is.

Ten aanzien van de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling oordeelt het hof dat er geen redenen zijn om de vordering af te wijzen. De verdachte had zich voor het einde van de proeftijd schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, wat de herroeping rechtvaardigt. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, waarbij rekening is gehouden met de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

parketnummer: 23-002669-15
datum uitspraak: 2 februari 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 juni 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-728088-15 en de daarvan deel uitmakende beslissing op de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling onder parketnummer 13- 421043-09 (VI zaaknummer 99-000133-43) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1987,
adres: [adres].

Onderzoek van de strafzaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van
4 november 2015 en 19 januari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd om de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling toe te wijzen voor de duur van 300 dagen.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, waarvan een afschrift aan dit arrest is gehecht, en de gronden waarop het berust, en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof:
- de overweging zoals onder 4.3 (oordeel rechtbank op een door de raadsman van de verdachte gevoerd verweer; pagina 2 van het vonnis) is weergegeven ter zijde stelt en het vonnis aanvult met de hiernavolgende overwegingen,
- een verbetering aanbrengt in de kwalificatie ter zake van het bewezen verklaarde zoals hieronder opgenomen,
- acht heeft geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van
8 januari 2016,
- artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toevoegt aan de aan te halen wetsartikelen en
- een overweging toevoegt ten aanzien van de herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling.

Oordeel van het hof

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot de start van het politieonderzoek en de aanhouding van de verdachte in de kern hetzelfde verweer gevoerd als door hem ter terechtzitting in eerste aanleg is gevoerd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het onderzoek in de onderhavige strafzaak is gestart naar aanleiding van een proces-verbaal van
3 april 2015 van [naam], Eerste Luitenant der Koninklijke Marechaussee, plaatsvervangend Hoofd van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de Koninklijke Marechaussee. Dit proces-verbaal houdt in dat in april 2015 via een informant de navolgende informatie is binnengekomen: “
[verdachte] heeft onlangs in Almere een machinegeweer opgehaald. Hij is van plan om hier binnenkort een liquidatie mee te gaan plegen.” Het proces-verbaal vermeldt voorts het oordeel van voornoemde verbalisant dat, gelet op de bekende achtergrond van de informant, bezien in samenhang met de door de informant aangedragen gegevens, de verstrekte informatie niet te beoordelen is. Daarnaast is vermeld dat met [verdachte] wordt bedoeld: [verdachte], [geboortedag]-1987 te [geboorteplaats], [adres] (conform GBA). Voornoemd proces-verbaal is op 3 april 2015 ter beschikking gesteld aan de teamleiding van het Team Criminele Inlichtingen Eenheid Amsterdam ter operationele afhandeling.
Het hof acht, evenals de rechtbank, de door het TCI aan de politie doorgespeelde informatie voldoende concreet en specifiek om de verdachte als verdachte aan te merken en hem aan te houden. Dat niet blijkt hoe het TCI heeft vastgesteld dat met de in de tip genoemde [verdachte] de verdachte werd bedoeld, maakt dit niet anders. Dergelijk veredelingsonderzoek pleegt men uit oogpunt van bronbescherming niet kenbaar te maken en is, naar volgt uit wet en regelgeving omtrent de werkwijze van het TCI, doorgaans het resultaat van raadpleging van algemene politie informatiesystemen en/of vertrouwelijke informatie en/of een combinatie van beide. Er is geen reden om aan te nemen dat het in deze zaak anders zou zijn gegaan. Hierbij komt dat de TCI-informatie betrekking heeft op een vuurwapen, nu gesproken wordt van een machinegeweer en dit wapen in verband wordt gebracht met een geplande liquidatie. In combinatie met het resultaat van voorafgaand aan de aanhouding verricht onderzoek, inhoudende onder meer dat de verdachte eerder in verband is gebracht met overtreding van de Wet wapens en munitie, namelijk dat hij naar aanleiding van een melding van een steekpartij te Almere met anderen als inzittenden van een personenauto is aangehouden, waarbij op de achterbank en in de achterbak respectievelijk een kapmes en een Uzi zijn aangetroffen, en dat hij eerder is veroordeeld vanwege het medeplegen van een meervoudige poging tot moord, was er voor de politie voldoende grond de verdachte als verdachte aan te merken en om tot aanhouding van de verdachte over te gaan. Het hof verwerpt het door de raadsman gevoerde verweer.

De kwalificatie van het bewezen verklaarde levert op:

Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Ten aanzien van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
Ten aanzien van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling overweegt het hof voorts dat – anders dan de raadsman heeft bepleit – het geen termen aanwezig acht om de vordering af te wijzen en evenmin over te gaan tot (verdergaande) matiging van het aantal dagen waarvan herroeping is gevorderd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een ernstig strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, te weten het voorhanden hebben van een geladen pistool en munitie. Dit is eens te meer ernstig nu de proeftijd betrekking had op een veroordeling wegens een meervoudige poging tot moord, waarbij met een vuurwapen is geschoten op een auto met inzittenden. Door toewijzing van de vordering die is beperkt tot een aanzienlijk lager aantal dagen dan de volledige proeftijd (zevenhonderddertig dagen) is reeds in voldoende mate rekening gehouden met de omstandigheden waaronder dit feit is begaan.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G. Oldekamp, mr. F.A. Hartsuiker en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van
mr. D. Zeiss, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 februari 2016.