ECLI:NL:GHAMS:2016:3929

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
30 september 2016
Zaaknummer
200.185.307/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eenzijdige opzegging van G-rekening door de Ontvanger en onjuist gebruik van de G-rekening

In deze zaak gaat het om de eenzijdige opzegging van een G-rekening door de Ontvanger van de Belastingdienst. [Appellant], die een uitzendbureau runt, heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland. De voorzieningenrechter had eerder geoordeeld dat de Ontvanger gerechtigd was om de G-rekening op te zeggen vanwege onjuist gebruik. De appellant had een G-rekeningovereenkomst gesloten met de Ontvanger en een bank, waarin was vastgelegd dat de rekeninghouder zich verplichtte om bedragen die op de G-rekening werden gestort, onmiddellijk terug te storten indien deze niet voor loonheffing of andere afgesproken doeleinden waren bestemd. De Ontvanger stelde vast dat er onregelmatigheden waren bij de transacties op de G-rekening, waarbij bedragen waren overgemaakt naar andere rekeningen zonder dat hier facturen aan ten grondslag lagen. De appellant betwistte de opzegging en stelde dat hij de G-rekening correct had gebruikt voor het betalen van loonheffingen en dat de opzegging onterecht was omdat hij niet de gelegenheid had gekregen om bezwaar te maken. Het hof oordeelde dat de Ontvanger bevoegd was om de G-rekening eenzijdig op te zeggen en dat de appellant niet had aangetoond dat hij de G-rekening correct had gebruikt. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter, met uitzondering van de proceskostenveroordeling, die werd aangepast.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.185.307/01 SKG
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/235680/ KG ZA 15-955
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 september 2016
inzake
[appellant] , h.o.d.n. [X] Uitzendburo,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat mr. M.H.W.N. Lammers te Amsterdam,
tegen
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST,
gevestigd te Hoofddorp,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.E. Schipper te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en de Ontvanger genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 5 februari 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 januari 2016, in kort geding gewezen tussen [appellant] als eiser en de Ontvanger als gedaagde.
De appeldagvaarding bevat de grieven, alsmede enkele producties.
[appellant] heeft op de dienende dag overeenkomstig de appeldagvaarding van grieven gediend. De Ontvanger heeft daarna een memorie van antwoord, met producties, ingediend.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de Ontvanger zal gebieden om binnen twee dagen na betekening van de uitspraak de eenzijdige opzegging van de G-rekening per direct ongedaan te maken, op straffe van verbeurte van een dwangsom, althans een zodanige voorziening zal treffen als het hof juist acht, met veroordeling van de Ontvanger in de proceskosten van beide instanties.
De Ontvanger heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.14 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende ) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[appellant] drijft een uitzendbureau dat zich bezig houdt met het detacheren en
uitzenden van werknemers, genaamd [X] . Voor de betalingen van deze werkzaamheden houdt [appellant] onder de naam [X] onder andere een G-rekening aan hij de [naam bank] met nummer [banknummer 1] .
2.2.
[appellant] is daarnaast statutair bestuurder en enig aandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] Uitzendbureau BV, sinds kort genaamd [Y] Uitzendbureau BV (hierna ook: de B.V.).
2.3.
Op 21 oktober 2003 hebben [appellant] ( [X] ), de [naam bank] en de Ontvanger een G-rekeningovereenkomst gesloten. In artikel 8 van deze overeenkomst is onder andere het volgende opgenomen:
“De rekeninghouder verplicht zich hierbij tegenover de ontvanger en het Uitvoeringsinstituut om in het geval dat op zijn g-rekening vanaf een andere g-rekening een bedrag wordt gestort, dit bedrag onmiddellijk terug te storten op de g-rekening van de storter, opdat de ontvanger en het Uitvoeringsinstituut op dit bedrag jegens de storter hun pandrecht kunnen doen gelden.”
2.4.
Op 13 augustus 2015 heeft [appellant] bij de Ontvanger een verzoek tot deblokkering
ingediend voor een bedrag van € 60.000,--. Naar aanleiding van dit verzoek heeft
[A] namens de Ontvanger op 23 september 2015 een rapport opgesteld. In dit rapport is onder andere - voor zover hier van belang - het volgende opgenomen:
“Bij het beoordelen van de transacties, die in de controleperiode op de G-rekening hebben plaatsgevonden, zijn door mij onregelmatigheden aangetroffen. Gebleken is dat er betalingen zijn gedaan tussen de G-rekeningen [banknummer 1] tnv [appellant] en [banknummer 2] tnv [X] Uitzendburo BV. De heer [appellant] is ook digra/bestuurder van leze laatst genoemde BV.
Deze overboekingen waren niet bestemd voor betalingen loonheffing, facturen en dienden voor andere doelen dan afgesproken in de G-rekening overeenkomst. De heer [appellant] heeft tijdens ons gesprek op 9 september 2015 ook verklaard dat deze overboekingen niet bedoeld waren voor loonheffing.
In de periode 30 juni 2014 t/m 21 augustus 2015 ging het al om een bedrag van € 212. 000.
Ook in 2013 heeft dit plaatsgevonden. Ik zeg dan ook beide G-rekeningen eenzijdig op. Tevens verwijs ik naar de artikelen 8 en 11 Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid.2004. (...)
Conclusie onderzoek
Er kan worden overgegaan tot het deblokkeren van € 60.000. De ontvanger zal een
bestemming aan dit bedrag geven”.
2.5.
Het bedrag van € 60.000,-- is op de vrije rekening van [appellant] ( [X] ) overgemaakt.
2.6.
Op het rapport van 23 september 2015 van [A] is namens [appellant] en [X] BV gereageerd bij brief van 2 oktober 2015 [1] van mr. Lammers. In deze brief is het standpunt verwoord dat de G-rekeningen zijn gebruikt voor het
doel waarmee de rekening is geopend, te weten het betalen van de loonheffingen en de
omzetbelasting aan de belastingdienst dan wel het doen van betalingen op andere G-rekeningen wegens het inlenen van personeel althans het aannemen van werk.
2.7.
Op de brief van 2 oktober 2015 heeft de Ontvanger gereageerd bij brief van
22 oktober 2015 [2] . Hierin is meegedeeld dat vorengenoemde brief niet inhoudelijk zal worden behandeld, omdat eventuele bezwaren tegen de eenzijdige opzegging voorgelegd dienen te worden aan de civiele rechter.
2.8.
In de week van 23 november 2015 heeft de Ontvanger contact opgenomen met de
[naam bank] met het verzoek uitvoering te geven aan de beslissing tot de eenzijdige opzegging van de G-rekening. De [naam bank] heeft vervolgens aan [appellant] meegedeeld dat zij het verzoek van de Ontvanger in behandeling heeft.
2.9.
Paragraaf 45.7. van de Instructie Invordering en Belastingdeurwaarders (hierna: de Instructie) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“De ontvanger is bevoegd een g-rekeningovereenkomst eenzijdig en zonder rechterlijke tussenkomst op te zeggen. In een aantal gevallen zal hij altijd overgaan tot eenzijdige opzegging. Daarnaast kan de ontvanger de g-rekeningovereenkomst eenzijdig opzeggen als:
- er geen of onjuist gebruik wordt gemaakt van de g-rekening. Met ‘onjuist gebruik’ worden al die handelingen bedoeld die tot gevolg hebben dat geld aan het g-rekeningencircuit wordt onttrokken, al dan niet opzettelijk. (...)
De desbetreffende eenheid van de Belastingdienst licht de g-rekeninghouder per
aangetekende brief en gemotiveerd in over het voornemen tot opzegging van de g-rekening.
Tegen de voorgenomen opzegging kan de g-rekeninghouder binnen 14 dagen na dagtekening van de kennisgeving in bezwaar komen. Hij kan zijn bezwaar indienen bij de eenheid die het besluit tot eenzijdige opheffing heeft genomen”.
2.10.
In de Fiscale Encyclopedie De Vakstudie Invorderingswet is onder aantekening 6.3 Eenzijdige opzegging g-rekening door de Belastingdienst bij: Invorderingswet 1990, Artikel 34 onder andere het volgende opgenomen:
“Aant. 6.3.1 Inhoudelijke toets voor het eenzijdig opheffen van de g-rekening bij:
Invorderingswet 1990, Artikel 34
(…)
In art. 11, eerste lid, Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en
opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004 wordt een aantal situaties beschreven waarin de Belastingdienst bevoegd is de g-rekening eenzijdig en zonder rechterlijke tussenkomst op te zeggen. Het eerste lid van art. 11 luidt:
‘De ontvanger is bevoegd een g-rekeningovereenkomst eenzijdig en zonder rechterlijke tussenkomst op te zeggen indien:
a. de rekeninghouder geen of op onjuiste wijze gebruik maakt van de g-rekening;
b, de rekeninghouder niet of niet meer de hoedanigheid blijkt te bezitten van ondernemer, uitlener of doorlener als bedoeld in artikel 2, eerste lid;
c. het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 2, tweede lid, is beëindigd;
d. met de rekeninghouder meer dan één g-rekening is gesloten en de rekeninghouder niet aannemelijk maakt dat het aanhouden van meer dan één g-rekening voor zijn bedrijfsvoering noodzakelijk is;
e. de rekeninghouder in staat van faillissement is verklaard;
f. aan de rekeninghouder surséance van betaling is verleend;
g. ten aanzien van de rekeninghouder de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is.’
Aant. 6.3.2 Richtlijnen voor het eenzijdig opheffen van de g-rekening bij: Invorderingswet 1990, Artikel 34
In verband met de eenheid in het beleid is een aantal richtlijnen geformuleerd voor de
beoordeling of een g-rekening eenzijdig moet worden opgezegd. (...)
A. Een eerdere g-rekening is opgeheven wegens onjuist gebruik
(…)
B. Uit een fraudeonderzoek is gebleken dat sprake is van oneigenlijk deblokkeren
(..)
C. Gebleken oneigenlijk deblokkeren
(…)
D: Er is een strafrechtelijke veroordeling geweest of er loopt een strafvervolging met
betrekking tot het onjuist gebruik van de g-rekening.
(…)”
2.11.
Artikel 6., eerste lid, Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en
opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004 (hierna: IKOA) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Een betaling die wordt verricht op een g-rekening wordt voor de toepassing van de artikelen 34, derde lid, en 35, vijfde lid, van de Invorderingswet in aanmerking genomen indien:
a. de factuur welke de uitlener, de onderaannemer of de confectie-aannemer ter zake van de door hem aan de inlener, aannemer of opdrachtgever geleverde prestatie of prestaties heeft doen toekomen, voldoet aan de eisen, voorzover toepasselijk, die artikel 35a van dc Wet op de omzetbelasting 1968 daaraan stelt alsmede de vermelding bevat van: (…)
b. die betaling vergezeld gaat van de vermelding van het nummer van de factuur en voorzover toepasselijk tevens van een ander onderscheidend op die factuur vermeld kenmerk, waarbij het nummer van de factuur of dit nummer tezamen met een aanvullend kenmerk een uniek identificatiegegeven vormt waarmee die factuur terstond of vrijwel terstond kan worden teruggevonden in de administratie van de inlener, aannemer of opdrachtgever;
(…).”
2.12.
In de periode van 30 juni 2014 tot en met 21 augustus 2015 zijn de volgende
bedragen van de G-rekening van de BV overgemaakt naar de G-rekening van [appellant] :
datum bedrag omschrijving
- 30 juni 2014 € 2.000,--
- 18 maart 2015 € 30.000,--
“via rekening courant terug”
- 25 maart 2015 € 10.000,--
“via rekening courant terug”
- 12 mei 2015 € 50.000,--
“via rekening courant terug”
- 23 juni 2015 € 40.000,--
“via rekening courant terug”
- 1 juli 2015 € 30.000,--
“via rekening courant terug”
- 21 augustus 2015 € 50.000,--
“via rekening courant terug”
totaal € 212.000,--
2.13.
In de periode vanaf 18 maart 2015 tot 7 september 2015 zijn diverse bedragen van de rekening-courantrekening van [appellant] ( [X] ) overgemaakt naar de rekening-courantrekening van de BV. De G-rekening van [appellant] is niet gebruikt voor het terugstorten van bedragen naar de G-rekening van de BV.
2.14.
Op 26 juni 2015 heeft [appellant] een bedrag van de G-rekening overgemaakt aan
Schildersbedrijf [Z] met als omschrijving “divers facturen”.

3.Beoordeling

3.1
[appellant] heeft gevorderd – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Ontvanger te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van de uitspraak de eenzijdige opzegging van de G-rekening ongedaan te maken op straffe van verbeurte van een dwangsom. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de Ontvanger niet gerechtigd was de G-rekening op te zeggen, nu de opzegging niet per aangetekend schrijven is geschied en hem ten onrechte geen bezwaarmogelijkheid is gegund, zoals is voorgeschreven in paragraaf 45.7 van de Instructie. Voorts heeft hij gesteld dat de Ontvanger overeenkomstig de voor hem geldende richtlijnen als genoemd in aantekening 6.3.2 in de Vakstudie Invorderingswet bij artikel 34 van de Invorderingswet niet tot eenzijdige opzegging had kunnen/mogen overgaan. Er is bovendien geen onjuist gebruik gemaakt van de G-rekening zoals de Ontvanger stelt, nu betalingen door [X] BV zijn geschied ter voldoening van facturen voor personeel dat laatstgenoemde onderneming heeft ingehuurd van (de eenmanszaak van) [appellant] . De betaling vanuit de G-rekening van de eenmanszaak van [appellant] aan Schildersbedrijf [Z] ziet volgens [appellant] op werkzaamheden die dat schildersbedrijf heeft uitgevoerd voor het onderhoud van de verblijven van de werknemers van de eenmanszaak. Ten slotte dient het belang van [appellant] bij het behoud van de G-rekening zwaarder te wegen dan het belang van de Ontvanger bij de eenzijdige opzegging, nu door die opzegging 180 personeelsleden werkloos worden, omdat de eenmanszaak van [appellant] bij gebrek aan een G-rekening niet kan voortbestaan, aldus (nog steeds) [appellant] .
3.2
De Ontvanger heeft zich op het standpunt gesteld dat hij bevoegd is de G-rekeningovereenkomst eenzijdig en zonder rechterlijke tussenkomst op te zeggen indien sprake is van een van de gronden als vermeld in artikel 11 lid 1 aanhef en sub a tot en met g IKOA. In dit geval is op onjuiste wijze gebruik gemaakt van de G-rekening van de eenmanszaak van [appellant] , omdat stortingen door [X] BV zijn gedaan waaraan geen facturen ten grondslag lagen en verder de G-rekening van [appellant] is gebruikt voor betaling van een factuur voor verrichte werkzaamheden, zonder dat daaraan een inlening van personeel of aanneming van werk ten grondslag lag. [appellant] was gehouden de door [X] BV gedane stortingen dadelijk terug te storten op diens G-rekening en heeft, nu hij dat niet heeft gedaan, het pandrecht van de Ontvanger op die G-rekening gefrustreerd. Bij het besluit tot eenzijdige opzegging van de G-rekening heeft de Ontvanger een belangenafweging gemaakt en is daarbij tot de conclusie gekomen dat hij voldoende grond had om hiertoe over te gaan, aldus (nog steeds) de Ontvanger.
3.3
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. Hij heeft daartoe, kort samengevat, overwogen dat de Instructie slechts interne werking heeft, zodat de omstandigheid dat volgens [appellant] niet voldaan is aan de daaruit voortvloeiende vereisten hem niet kan baten. Dat de situatie van [appellant] niet genoemd wordt in de voor de Ontvanger geldende richtlijnen als bedoeld in aantekening 6.3.2 bij artikel 34 Invorderingswet in de Fiscale Encyclopedie De Vakstudie Invorderingswet, laat onverlet dat wel sprake kan zijn van een van de situaties als bedoeld in artikel 11 IKOA. Dat is hier het geval. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de betalingen door [X] BV zijn geschied op basis van facturen ter zake van de inlening van personeel door [X] BV. De betalingen zijn ook niet herleidbaar naar facturen. Aldus was [appellant] gehouden de telkens naar zijn G-rekening overgemaakte bedragen dadelijk terug te storten. Nu hij dat heeft nagelaten, heeft hij op onjuist gebruik gemaakt van de G-rekening. Verder heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de betaling aan Schildersbedrijf [Z] een inlening van personeel ten grondslag lag. Het belang van [appellant] bij het behoud van de G-rekening dient te wijken voor het belang van de Ontvanger, nu dat laatste belang ernstig is geschaad doordat bedragen tot een totaal van € 212.000,= willens en wetens aan het pandrecht van de Ontvanger zijn onttrokken, aldus de voorzieningenrechter. [appellant] is in de proceskosten veroordeeld.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.4.1
De eerste grief heeft betrekking op het oordeel van de voorzieningenrechter dat aan paragraaf 45.7 van de Instructie Invordering en Belastingdeurwaarders geen externe werking toekomt, zodat het beroep van [appellant] daarop hem niet kan baten. [appellant] heeft deze grief toegelicht met een verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 28 maart 1990, NJ 1991/118, waarbij de Hoge Raad de Leidraad invordering heeft aangemerkt als recht in de zin van het toenmalige artikel 99 Wet RO (thans artikel 79 Wet RO). Weliswaar, zo betoogt [appellant] verder, is de Instructie niet als zodanig aan te merken, maar nu de aanwijzingen als bedoeld in artikel 45.7 van de Instructie voordat de huidige Leidraad 2008 werd ingevoerd zich wel in de voordien geldende Leidraad bevonden, zijn deze regels nog immer aan te merken als recht in de zin van de wet. [appellant] beroept zich daarbij op het Besluit van 12 juni 2008, nr. CPP2008/1137 M, waarin onder meer valt te lezen dat er met de Leidraad 2008 geen verandering is beoogd in vergelijking tot de Leidraad Invordering 1990.
3.4.2
De grief aldus gelezen slaagt niet. In voornoemde Instructie staat aangegeven dat de inspecteur niet tot een eenzijdige opheffing van een G-rekening kan overgaan dan nadat hij bij aangetekende brief het voornemen daartoe kenbaar heeft gemaakt, waarbij de betrokkene 14 dagen de tijd heeft om daartegen in bezwaar te komen. [appellant] betwist niet dat hij is geïnformeerd over de opzegging (door toezending van het rapport van [A] ) en evenmin heeft hij aangevoerd dat hij nadien niet heeft kunnen protesteren en dat een dergelijk protest dan ook zijn vruchten zou hebben afgeworpen. Integendeel, bij brief van 2 oktober 2015 – dus binnen 14 dagen – heeft de raadsman van [appellant] onderbouwd zijn visie gegeven op die eenzijdige opzegging en daartegen geprotesteerd, zij het zonder resultaat. Aldus heeft [appellant] , daargelaten of voornoemde Instructie als recht in de zin van artikel 79 RO moet worden aangemerkt, geen belang bij zijn klacht, omdat hij in elk geval niet in zijn belangen is geschaad.
3.5.1
De tweede grief heeft betrekking op het oordeel van de voorzieningenrechter dat ook al is geen sprake van een van de omstandigheden als genoemd in de voor de Ontvanger geldende richtlijnen als bedoeld in aantekening 6.3.2 bij artikel 34 Invorderingswet in de Fiscale Encyclopedie De Vakstudie, dat onverlet laat dat wel sprake kan zijn van een van de situaties zoals bedoeld in artikel 11 IKOA. [appellant] licht deze grief toe met het argument dat daarin niet alleen een onjuist oordeel is te lezen omtrent het limitatieve karakter van artikel 11 IKOA, maar stelt bovendien dat eerst indien voldaan is aan de hiervoor bedoelde richtlijnen op grond van artikel 11 IKOA de G-rekening eenzijdig kan worden opgezegd.
3.5.2
De grief slaag niet. Uitgangspunt is immers dat wanneer gehandeld wordt in strijd met artikel 11 IKOA de ontvanger bevoegd is om eenzijdig een G-rekening op te zeggen. De daarbij in artikel 11 lid 1 aanhef en onder a tot en met g IKOA genoemde situaties zijn bepalend en geven de ontvanger die bevoegdheid. Een ander oordeel daaromtrent valt niet te lezen in de betreffende overweging 4.2 van de voorzieningenrechter, welke overweging het hof onderschrijft.
3.6.1
De derde grief van [appellant] richt zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat onjuist gebruik is gemaakt van de G-rekening van [appellant] omdat [appellant] de door de BV vanuit haar G-rekening overgemaakte bedragen, waaraan geen uit facturen kenbare verplichtingen ten grondslag lagen, niet heeft teruggestort. Ter toelichting betoogt [appellant] tweeërlei. De door de BV overgemaakte bedragen sluiten wél degelijk aan bij de door [appellant] vanuit [X] gefactureerde bedragen en voorts bestaat er geen terugstortingsverplichting anders dan ingeval er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat door die betalingen een inbreuk werd gemaakt op het pandrecht van de Ontvanger.
3.6.2
Ook deze grief faalt. De regelgeving als hiervoor onder de feiten genoemd is duidelijk in die zin dat aan een betaling op een G-rekening altijd een als zodanig herkenbare factuur ten grondslag dient te liggen. [appellant] heeft ook in hoger beroep niet dan wel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat aan de betalingen door de BV verplichtingen uit eerder door [appellant] gezonden facturen ten grondslag lagen. [appellant] betoogt weliswaar dat de praktijk anders is dan de regelgeving, maar ook daartoe heeft hij geen stukken van overtuiging in het geding gebracht. Derhalve doet zich de situatie voor als voorzien in artikel 8 van de G-rekeningovereenkomst met [naam bank] en de Ontvanger dat [appellant] gehouden was die bedragen terug te storten, omdat immers alsdan het door datzelfde artikel beschermde belang in de vorm van een pandrecht van de Ontvanger op de G-rekening van de BV bedreigd wordt.
3.7.1
De vierde grief heeft betrekking op het oordeel van de voorzieningenrechter dat [appellant] evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat aan de betaling vanuit zijn G-rekening aan Schildersbedrijf [Z] een inlening ten grondslag ligt. [appellant] stelt dat het hierbij gaat om kosten voor werkzaamheden die samenhingen met het schilderen van verschillende verblijfplaatsen van haar eigen uitzendkrachten, zodat deze kosten om die reden betaald mogen worden van de G-rekening.
3.7.2
De grief faalt. Afgezien van het feit dat ook hier heeft te gelden dat de betaling door [appellant] van € 25.000,= niet te herleiden is naar een herkenbare factuur van Schildersbedrijf [Z] , blijkt uit de toelichting van [appellant] ook niet van inlening van personeel als bedoeld in artikel 6 IKOA.
3.8.1
De vijfde grief richt zich op de belangenafweging zoals die heeft plaatsgevonden in rov. 4.5 van het bestreden vonnis. [appellant] stelt dat hij niet tot terugstorting verplicht was, maar dat, ook indien een dergelijke verplichting wel moet worden aangenomen, van belang is dat hij de door de BV gestorte bedragen heeft gebruikt voor betaling van loonheffingen en omzetbelasting, terwijl bovendien het opzeggen van zijn G-rekening de ondergang betekent van een goed lopend bedrijf met destijds 180 en thans 300 werknemers.
3.8.2
Ook deze grief faalt. De stelling dat [appellant] geen verplichting had om de van de BV ontvangen bedragen terug te storten is hiervoor onder rov. 3.6.2 reeds onjuist geoordeeld. [appellant] heeft verder door zijn handelen, waarbij door de door hem beheerste BV gelden vanaf de G-rekening van die BV ter beschikking werden gesteld aan zijn eenmanszaak, bewerkstelligd dat deze gelden (uiteindelijk) zijn onttrokken aan het pandrecht van de Ontvanger op die gelden. Daarmee staat het oneigenlijke gebruik van zijn G-rekening in voldoende mate vast. Daaraan doet niet af dat [appellant] mogelijk die betalingen door de BV heeft aangewend voor de betaling van de zijnerzijds verschuldigde loonheffing en omzetbelasting. Aldus wordt naar het oordeel van het hof in wezenlijke mate afbreuk gedaan aan de doelstelling van een G-rekening, te weten het vrijwaren van ondernemers (inleners) voor het alsnog moeten betalen van loonheffing en omzetbelasting, indien de uitlener zijn verplichtingen op dat vlak niet nakomt, en voorts aan de zekerheid voor de Ontvanger dat de daartoe reeds betaalde bedragen niet voor andere doeleinden door de uitlener kunnen worden aangewend. Het frustreren van dit systeem door [appellant] mag redelijkerwijs leiden tot een opzegging van diens G-rekening, ook als daarvan het mogelijke gevolg het afhaken van een groot aantal klanten – met alle gevolgen van dien – is.
3.9.1
De zesde grief ziet op de veroordeling in de proceskosten, meer in het bijzonder op de kosten van de advocaat. [appellant] betoogt dat er ingeval van de Ontvanger in eerste aanleg in het geheel geen sprake was van een advocaat.
3.9.2
De grief slaagt. De ontvanger heeft de stelling van [appellant] op dit punt erkend en aangegeven afstand te doen van zijn vordering op dit punt. Het hof zal het vonnis in eerste aanleg op dit punt dan ook vernietigen en om doelmatigheidsredenen een geheel nieuwe proceskostenveroordeling uitspreken.
3.1
De slotsom is dat behoudens grief zes alle grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal daarom worden bekrachtigd met uitzondering van de proceskostenveroordeling als hiervoor onder rov. 3.9.2 overwogen. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep maar uitsluitend voor zover [appellant] is veroordeeld tot betaling van de proceskosten,
en, in zoverre opnieuw recht doende:
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in eerste aanleg, tot op heden aan de zijde van de Ontvanger begroot op € 613,= aan verschotten;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de Ontvanger begroot op € 718,= aan verschotten en € 894,= voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Aarts, D.J. van der Kwaak en J.C. Toorman, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 september 2016.

Voetnoten

1.Productie 2 bij inleidende dagvaarding
2.Productie 3 bij inleidende dagvaarding