ECLI:NL:GHAMS:2016:3920

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
30 september 2016
Zaaknummer
200.170.937/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verjaring van vorderingen in civiele zaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, heeft LaSer Nederland B.V. hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het hof had eerder op 8 maart 2016 een tussenarrest uitgesproken en in dit arrest werd de hoofdvordering van LaSer in beginsel voor de helft toewijsbaar geacht. Echter, het hof moest nog beoordelen of het beroep van de geïntimeerde op verjaring de toewijsbaarheid van de vordering in de weg stond. LaSer had in haar akte vier brieven overgelegd, gedateerd tussen 23 mei en 16 juli 2009, waarmee zij naar eigen zeggen de verjaring had gestuit. Het hof oordeelde dat, zelfs als deze brieven stuitende werking hadden, er tussen de laatste brief en de datum van de memorie van grieven een periode van meer dan vijf jaar was verstreken, waardoor het beroep op deze brieven faalde.

Daarnaast stelde LaSer dat er regelmatig telefonisch overleg was geweest over betalingsregelingen, maar het hof kon LaSer hierin niet volgen, omdat zij niet voldoende had toegelicht wanneer deze stuitingshandelingen hadden plaatsgevonden. Uiteindelijk concludeerde het hof dat het beroep van de geïntimeerde op verjaring inderdaad in de weg stond aan de toewijzing van de vordering van LaSer. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen en veroordeelde LaSer in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.170.937/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 1372623 CV EXPL 12-25138
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 september 2016
inzake
LASER NEDERLAND B.V.,
gevestigd te ‘s-Hertogenbosch,
appellante,
advocaat: mr. R.E. Koopman te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.C. Krau te Ouderkerk aan de Amstel.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna LaSer en [geïntimeerde] genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 8 maart 2016 een tussenarrest uitgesproken. Voor het procesverloop tot die datum verwijst het hof naar dat tussenarrest.
Ter uitvoering van het tussenarrest heeft LaSer, onder overlegging van producties, een akte genomen. [geïntimeerde] heeft vervolgens, onder overlegging van een productie, een antwoordakte genomen.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Verderebeoordeling

2.1.
In het tussenarrest heeft het hof als slotsom overwogen dat de hoofdvordering van LaSer in beginsel voor de helft toewijsbaar is, maar dat nog ter beoordeling staat of het beroep van [geïntimeerde] op verjaring uiteindelijk aan toewijsbaarheid in de weg staat. Aan het desbetreffende verweer heeft het hof enkele - omdat LaSer op het beroep op verjaring van [geïntimeerde] nog niet had kunnen reageren: voorlopige - beschouwingen gewijd, waarna het hof LaSer in de gelegenheid heeft gesteld zich uit te laten op dit punt.
2.2.
Het hof volhardt bij deze eerder gegeven voorlopige beschouwingen, nu LaSer in haar akte geen argumenten heeft genoemd die het hof aanleiding geven terug te komen daarvan.
2.3.
LaSer beroept zich op vier brieven, waarmee zij zich naar haar stelling steeds tot [geïntimeerde] heeft gewend om betaling te verkrijgen. Deze brieven zijn onderscheidenlijk gedateerd 23 mei 2009, 18 juni 2009, 27 juni 2009 en 16 juli 2009.
2.4.
In het tussenarrest heeft het hof overwogen dat het er om gaat of van de zijde van LaSer de verjaring is gestuit in de periode van 5 april 2006 tot 21 juli 2015, de datum waarop LaSer de memorie van grieven heeft genomen. Het hof heeft daaraan toegevoegd dat de inleidende dagvaarding van 1 augustus 2012 geen stuitende werking heeft gehad.
2.5.
Al aangenomen dat de door LaSer bij haar akte overgelegde brieven stuitende werking hebben gehad (hierin valt geen beroep op artikel 1:102 (oud), tweede zin, BW te lezen), moet worden vastgesteld dat tussen de datering van de laatste brief (16 juli 2009) en 21 juli 2015 een periode van meer dan vijf jaar is verstreken, zodat het beroep van LaSer op deze brieven reeds om die reden faalt.
2.6.
LaSer heeft nog naar voren gebracht dat er regelmatig telefonisch overleg is geweest om betalingsregelingen te treffen, die werden gemaakt en vervolgens niet werden nagekomen. Mogelijk heeft LaSer hiermee willen betogen dat de verjaring is gestuit door erkenning van haar vorderingsrecht door [geïntimeerde] . In dit betoog kan LaSer echter niet worden gevolgd, reeds omdat zij heeft nagelaten haar betoog voldoende toe te lichten. Zo heeft zij nagelaten de data te noemen waarop deze door haar mogelijk bedoelde stuitingshandelingen hebben plaatsgehad.
2.7.
De slotsom luidt dat het beroep van [geïntimeerde] op verjaring inderdaad in de weg staat aan toewijzing van de vordering van LaSer voor zover deze in het tussenarrest in beginsel toewijsbaar werd geoordeeld.
2.8.
Nu in het tussenarrest reeds was overwogen dat de vordering voor het overige grondslag mist, zal het bestreden eindvonnis worden bekrachtigd en zal LaSer worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden vonnissen van 28 juni 2013 en 18 december 2014;
veroordeelt LaSer in de kosten van het hoger beroep en begroot deze kosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] op € 311,- wegens verschotten en € 1.737,- wegens salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Aarts, R.J.F. Thiessen en S.F. Schütz en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 september 2016.