ECLI:NL:GHAMS:2016:3911

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
30 september 2016
Zaaknummer
200.100.508/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van een Russisch arbitraal vonnis in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning en het verlof tot tenuitvoerlegging van een Russisch arbitraal vonnis. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.Ph. de Korte, verzocht om erkenning van het arbitraal vonnis en het verlof tot tenuitvoerlegging, terwijl de geïntimeerde, een vennootschap naar het recht van de Russische Federatie, werd vertegenwoordigd door advocaat mr. M.A. Leijten. Het hof heeft in eerdere tussenbeschikkingen op 18 september 2012 en 15 april 2014 reeds beslissingen genomen over de procedure. De appellant voerde aan dat de erkenning van het vernietigingsvonnis door de Russische autoriteiten niet kon worden erkend, omdat hij geen eerlijk proces had gehad, zoals vereist door artikel 6 EVRM. Het hof heeft deskundigenonderzoek gelast naar de gang van zaken in de Russische procedures en concludeerde dat er geen bewijs was dat de appellant geen eerlijk proces had gehad. Het hof heeft het verzoek van de appellant afgewezen, omdat de erkenning en het verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis werden geweigerd op basis van artikel V, eerste lid, aanhef en sub e, van het Verdrag van New York 1958, dat stelt dat erkenning en tenuitvoerlegging geweigerd kunnen worden als het vonnis door de bevoegde autoriteit is vernietigd. De beslissing van het hof werd bekrachtigd, en de appellant werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.100.508/01
zaak-/rekestnummer rechtbank Amsterdam : 491569 / KG RK 11-1722
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 september 2016
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] , [land ] ,
appellant,
advocaat: mr. J.Ph. de Korte te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar het recht van de Russische Federatie
[geïntimeerde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] , [land 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.A. Leijten te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
De partijen worden hierna weer [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
1.2
Het hof heeft in deze zaak op 15 april 2014 een beschikking gegeven (hierna ook: de tweede tussenbeschikking). Voor het verloop van het geding tot die datum verwijst het hof naar die beschikking.
1.3
Partijen hebben daarna, voor zover thans nog van belang, de volgende stukken ingediend:
- deskundigenbericht van William B. Simons en Vadim A. Belov d.d. 15 december 2015;
- memorie na deskundigenbericht tevens houdende akte overlegging en toelichting producties tevens houdende wijziging verzoek zijdens [appellant] , met producties M-111 tot en met M-121;
- memorie na deskundigenbericht zijdens [geïntimeerde] , met productie 68;
- akte ten behoeve van mondelinge behandeling zijdens [geïntimeerde] .
1.4
De zaak is mondeling behandeld op 14 juni 2016. De advocaten van partijen hebben het woord gevoerd aan de hand van aantekeningen, waarvan zij exemplaren hebben overgelegd. [appellant] heeft nog productie M-122 overgelegd. De akte ten behoeve van mondelinge behandeling zijdens [geïntimeerde] is als behorend tot de processtukken door het hof aanvaard, behoudens de daarbij gevoegde producties, die door het hof als te laat ingediend en te omvangrijk zijn afgewezen.
1.5
Ten slotte is beschikking aangezegd.

2.De verdere beoordeling

2.1
[appellant] heeft in zijn memorie na deskundigenbericht zijn verzoek gewijzigd. Hij verzoekt thans,
primair, erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis en,
subsidiair, het verzoek niet te weigeren zolang - samengevat - (i) [geïntimeerde] geen erkenning in Nederland van de Russische vernietiging van het arbitraal vonnis heeft verzocht dan wel op dat verzoek niet onherroepelijk is geoordeeld, (ii) niet is beslist op de klachten die [appellant] bij het EHRM aanhangig heeft gemaakt, (iii) de uitkomst van de exequatur-procedures in het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk niet bekend is, en het verzoek alsnog toe te wijzen indien het verzoek of de vordering onder (i) is afgewezen of de klachten van [appellant] onder (ii) geheel of gedeeltelijk worden toegewezen dan wel de verzoeken van [appellant] onder (iii) geheel of gedeeltelijk worden toegewezen, met kostenveroordeling. [geïntimeerde] heeft bezwaar gemaakt, stellend dat het wijzigen van het verzoek in dit stadium van het geding in strijd is met de goede procesorde. Dat betoog faalt. De wijziging die [appellant] voorstaat is niet te laat voorgesteld en leidt evenmin tot een onredelijke uitbreiding van het geding, zodat [geïntimeerde] door de wijziging niet in haar verdediging is geschaad. De wijziging wordt dan ook toegestaan.
erkenning vernietigingsvonnissen vereist?
2.2.
[appellant] heeft in zijn memorie na deskundigenbericht wederom een aantal argumenten aangevoerd die betrekking hebben op de vraag, of in de onderhavige procedure het vonnis van het Arbitrazh Court van 21 juni 2011 waarin het arbitraal vonnis is vernietigd (hierna ook: het vernietigingsvonnis) is, kan of moet worden erkend. Volgens [appellant] is ten onrechte onbeslist, althans ongemotiveerd gebleven op welke grondslag het hof bevoegd is het vernietigingsvonnis te erkennen, nu die erkenning in deze procedure niet door [geïntimeerde] is verzocht. Volgens [appellant] is het hof niet bevoegd om in de onderhavige procedure te oordelen op de erkenning van enige vernietiging van een arbitraal vonnis.
2.2.1
Het hof wijst erop dat in de tussenbeschikking van 18 september 2012, hierna: eerste tussenbeschikking (rov. 2.6) is beslist dat het voor het slagen van het beroep van [geïntimeerde] op artikel V, eerste lid, aanhef en sub e, Verdrag van New York 1958 niet nodig is dat het hof in deze procedure bevoegd is de tenuitvoerlegging te bevelen van het vonnis van het Arbitrazh Court en dat evenmin is vereist dat [geïntimeerde] in of buiten deze procedure aan een Nederlandse rechter erkenning en/of tenuitvoerlegging van dat vonnis heeft verzocht of zal verzoeken. Het betoog van [appellant] berust in zoverre op een onjuiste lezing van de beslissing van het hof. Van deze beslissing kan het hof alleen terugkomen indien dat oordeel op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag berust. Uit hetgeen [appellant] heeft aangevoerd volgt dat niet. De verwijzing door [appellant] naar de beschikking in de zaak Yukos-Rosneft (ECLI:NL:GHAMS:2009:BI2451) kan hem niet baten, nu uit die uitspraak niet voortvloeit dat de eerste tussenbeschikking onjuist is. Het hof volgt [appellant] ook niet in zijn betoog dat hij een ongerechtvaardigd procedureel nadeel lijdt, nu ook dat betoog op de onjuiste veronderstelling is gebaseerd dat in de onderhavige procedure erkenning van het vernietigingsvonnis heeft plaatsgevonden. De vraag of het hof bevoegd was om een erkenningsbeslissing te nemen stuit eveneens op die onjuiste veronderstelling af.
2.2.2
Waar [appellant] eerder in de procedure had aangevoerd dat een geslaagd beroep op de uitzondering van artikel V, eerste lid, aanhef en sub e Verdrag van New York op zijn minst vereist dat het vernietigingsvonnis in kracht van gewijsde is, geldt bovendien dat - naar in confesso is – de vernietigingsprocedure definitief is geëindigd na de uitspraken van achtereenvolgens het Arbitrazh Court, het Federal Court, het Supreme Court en het Constitutional Court, zodat de vernietiging van het arbitraal vonnis thans onherroepelijk is.
2.2.3
Er is dan ook, ten slotte, geen reden om van de eerdere beslissing terug te komen. Dat brengt mede dat het subsidiaire (gewijzigde) verzoek van [appellant] , voor zover dat ertoe strekt dat zijn primaire verzoek niet wordt geweigerd zolang [geïntimeerde] geen erkenning in Nederland van het vernietigingsvonnis heeft verzocht of gevorderd en op dat verzoek/die vordering nog niet onherroepelijk is geoordeeld, en dat zijn, [appellant] , primaire verzoek alsnog wordt toegewezen als dat verzoek/die vordering tot erkenning zou worden afgewezen, niet voor toewijzing in aanmerking komt.
ontbreken onafhankelijke en onpartijdige rechtelijke macht in Rusland reeds gegeven?
2.3
[appellant] keert zich in zijn memorie na deskundigenbericht tegen het onder rov. 2.12 van de eerste tussenbeschikking en rov. 2.2.2 van de tweede tussenbeschikking weergegeven oordeel van het hof, waarin het hof heeft geoordeeld dat al hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht over de rechtsgang in Rusland op zichzelf onvoldoende was om te concluderen dat de Russische staat of de belangen van de Russische staat, de rechtsgang van de onderhavige vernietigingsprocedure heeft of hebben beïnvloed met als gevolg dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke behandeling van de zaak. Het hof verwerpt het bezwaar van [appellant] dat het hof in dit verband onvoldoende gedetailleerd heeft gereageerd op zijn gedetailleerd toegelichte en met producties onderbouwde stellingnames. Hetgeen [appellant] had aangevoerd gaf het hof geen aanleiding tot een ander oordeel dan het heeft gegeven. Tot een gedetailleerde bespreking was het hof niet verplicht.
2.3.1
[appellant] heeft verder verwezen naar een (niet door hem overgelegd) arbitraal vonnis in de zaak Yukos/Russian Federation en heeft een aantal passages daaruit geciteerd, waaruit de opinie blijkt van expert Dr. [A] . Volgens laatstgenoemde is - samengevat - de Russische rechterlijke macht nog steeds niet onafhankelijk maar volledig onderworpen aan het bestuur. Volgens [appellant] is daarmee erkend dat er geen onafhankelijke rechterlijke macht in Rusland is en heeft de advocaat van [geïntimeerde] dit standpunt in een vernietigingsprocedure die Rusland in Den Haag heeft aangespannen, onderschreven. Hoewel [geïntimeerde] niet op dit betoog van [appellant] heeft gereageerd acht het hof dit betoog niettemin ontoereikend om de eerdere beslissing van het hof dat, geparafraseerd, specifieke aanwijzingen voor een oneerlijk proces in de vernietigingsprocedure in concreto zijn vereist, als juridisch of feitelijk onjuist te beschouwen.
2.3.2
Volgens [appellant] volgt uit de door hem overgelegde producties M-112, M-113, M-115 en M-121 zonder meer dat hij geen eerlijk proces heeft gehad.
Productie M-121 is een rapport van de Special Rapporteur van de Verenigde Naties d.d. 30 april 2014 (productie M-121). In dat rapport wordt in algemene termen beschreven wat de rapporteur heeft vernomen of waargenomen. Die bevindingen van de rapporteur zijn, naar het oordeel van het hof, zorgelijk, met name waar wordt geschreven dat “
judges are reluctant to adopt decisions that could be out of line with the ideas or instructions received from the president of their court for fear of repercussions or dismissal”. Op zichzelf is dat evenwel nog niet voldoende om in de onderhavige zaak als vaststaand aan te nemen dat [appellant] geen eerlijk proces heeft gehad, ook niet als met [appellant] wordt aangenomen dat risico’s zich sterker voordoen in
high profile casesen dat de vernietiging van het onderhavige arbitraal vonnis een dergelijke zaak is.
Productie M-115 is [appellant] eigen “Rebuttal Submission to Experts”. Voor zover dit document slechts de eigen opvattingen van [appellant] weergeeft kan het reeds daarom op zichzelf niet meebrengen dat het eerder gegeven oordeel van het hof als feitelijk of juridisch onjuist moet worden aangemerkt. Dat [appellant] eigen advocatenkantoor [X] zijn standpunten onderschrijft maakt dat niet anders. [appellant] heeft nog wel aandacht ervoor gevraagd dat hij in zijn “Rebuttal Submission to Experts” wijst op de als bijlage 1 van dat document opgenomen juridische analyse van de Legal Department van de Russische President, die [geïntimeerde] heeft verkregen op dezelfde dag als het verzoek daartoe werd gedaan, namelijk 15 juni 2011. Dat op zo korte termijn een dergelijk voor [geïntimeerde] gunstig advies werd verkregen duidt er volgens [appellant] noodzakelijkerwijs op dat iemand “
very senior at the Administration of the President supports the process”. Ook hiervoor geldt echter dat de opvallende snelheid waarmee het advies is verworven een rol kan spelen bij het antwoord op de vraag of [appellant] een eerlijk proces heeft gehad, maar als zodanig - zonder bijkomende omstandigheden - voor dat oordeel niet volstaat. Daarbij moet overigens in ogenschouw worden genomen dat de tekst van het advies niet gemakkelijk te doorgronden is, zodat een toelichting op zijn plaats was geweest waarom dit advies nadelig was voor [appellant] , en voordelig voor [geïntimeerde] , en welke rol dit advies in de vernietigingsprocedure heeft gespeeld. Die toelichting heeft [appellant] niet gegeven.
Productie M-112 is het rapport van de door [appellant] ingeschakelde Prof. B.R. [D] (hierna “ [D] ”), die vooral in de paragrafen 86-93 van zijn rapport concludeert dat het Arbitrazh Court, dat op eigen initiatief grondslagen voor vernietiging heeft toegevoegd en daarmee de belangen van [geïntimeerde] nog sterker heeft verdedigd dan haar eigen advocaten hebben gedaan, kennelijk dienstbaar was aan de Russische staat althans een daaraan verbonden onderneming, hetgeen in Rusland tamelijk gebruikelijk is; [D] verwijst daarvoor naar onder andere de Yukos-zaken. Productie M-113 is de opinie van [B] , die concludeert dat de accumulatie van procedurele tekortkomingen in de vernietigingsprocedures de indruk geven van objectieve partijdigheid van Russische overheidsrechters/gerechten.
Ook de opinies van [D] en [B] volstaan echter op zichzelf niet om het eerder door het hof gegeven oordeel in rov. 2.12/rov. 2.2.2 thans als feitelijk of juridisch onjuist te betitelen, hetgeen vereist is om van dat oordeel in deze procedure van dat oordeel terug te kunnen komen. De in deze rechtsoverweging genoemde producties die [appellant] in het geding heeft gebracht worden uiteraard, voor zover van belang, ook hierna bij de bespreking van het inmiddels uitgebrachte deskundigenbericht betrokken.
2.3.3
Het hof blijft daarom bij de oordelen die het in rov. 2.12 van de eerste tussenbeschikking en rov. 2.2.2 van de tweede tussenbeschikking heeft gegeven.
aanhouding vanwege procedure bij EHRM?
2.4
[appellant] heeft, onder verwijzing naar zijn productie M-117, medegedeeld dat hij klachten bij het EHRM heeft ingediend. In de procedure voor dat hof zal aan de orde komen of het geschil tussen partijen rechtsgeldig aan arbitrage is voorgelegd, of de procesrechten van [appellant] in de Russische vernietigingsprocedure zijn geschonden en of de Russische vernietiging van het arbitraal vonnis in overeenstemming is met het legitimiteitsbeginsel. [appellant] verzoekt (subsidiair) om de onderhavige procedure aan te houden totdat in die procedure is beslist zodat het hof, dat over dezelfde onderwerpen moet oordelen, met het oordeel van het EHRM rekening kan houden.
Het hof verwerpt het verzoek van [appellant] . Het toepassen van artikel 6 EVRM en het beoordelen van de stellingen van [appellant] in dat licht, behoort tot de wettelijke taak van de Nederlandse rechter. Er bestaat noodzaak noch aanleiding om daarover eerst het oordeel van het EHRM af te wachten, temeer nu de gedaagde partij in die procedure de Russische staat is, niet [geïntimeerde] .
aanhouding vanwege Nederlandse procedure ex artikel 431 lid 2 Rv?
2.5
[geïntimeerde] heeft [appellant] bij dagvaarding van 7 mei 2015 betrokken in een procedure ex artikel 431 lid 2 Rv. voor de rechtbank Amsterdam tot erkenning van een vonnis van de Arbitrazh Court van 7 april 2014 waarin de overeenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellant] is vernietigd (productie M-120). [appellant] heeft in die procedure incidentele vorderingen tot (onder meer) opschorting ingediend totdat het EHRM in de procedure die [appellant] voor dat hof heeft aangespannen op zijn klachten heeft beslist (productie M-120-B). Hoewel [appellant] op bladzijden 2 en 16 van zijn memorie na deskundigenbericht suggereert dat hij wenst dat de onderhavige procedure wordt aangehouden totdat (ook) in die Nederlandse procedure is beslist, valt dat in het petitum niet te lezen. Ervan uitgaande dat hij dat verzoek heeft willen doen, en [geïntimeerde] dat ook zo heeft begrepen, is een voldoende duidelijke toelichting op de noodzaak voor aanhouding van de onderhavige procedure achterwege gebleven zodat het verzoek reeds daarom niet voor toewijzing vatbaar is.
aanhouding vanwege procedure in Frankrijk?
2.6
[appellant] heeft ook in Frankrijk een procedure ter verkrijging van een exequatur aanhangig gemaakt. Hij wenst dat de onderhavige procedure wordt aangehouden totdat de uitkomst in de Franse procedure bekend is. Uit productie M-122, die [appellant] met het oog op de mondelinge behandeling op 16 juni 2016 heeft overgelegd, volgt echter dat die uitkomst inmiddels bekend is (de Cour de Cassation heeft het cassatieberoep van [geïntimeerde] afgewezen), zodat het verzoek als kennelijk achterhaald wordt afgewezen.
aanhouding vanwege procedure in Verenigd Koninkrijk?
2.7
[appellant] heeft ook in het Verenigd Koninkrijk een procedure ter verkrijging van een exequatur aanhangig gemaakt. Hij meent dat de onderhavige procedure moet worden aangehouden totdat de uitkomst in de Britse procedure bekend is, vanwege de samenhang met de in Nederland aanhangige procedure tot erkenning van het vonnis van het Arbitrazh Court van 7 april 2014 en het incident dat [appellant] in die procedure heeft ingeroepen. Die samenhang en de noodzaak tot aanhouding van de onderhavige procedure zijn evenwel niet voldoende opgehelderd. Ook dit verzoek wordt afgewezen.
onjuiste maatstaf? onjuiste vragen?
2.8
Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad in de zaak Gazprombank (ECLI:NL:HR:2014:2838) heeft [appellant] aangevoerd dat het hof in de eerste en de tweede tussenbeschikking een onjuiste, namelijk een te beperkte, beslissingsmaatstaf heeft aangelegd en ook niet de juiste vragen aan de deskundigen heeft gesteld. Het hof verwerpt dit betoog. Het hof heeft in het kader van de vraag of [appellant] een eerlijk proces heeft gehad als bedoeld in artikel 6 EVRM als maatstaf gehanteerd of er aan de vernietigingsprocedure als geheel beschouwd in het concrete geval zo essentiële gebreken kleven dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke behandeling van de zaak (rov. 2.9 eerste tussenbeschikking). Dit heeft het hof in de tweede tussenbeschikking toegelicht (rov. 2.2.1) door erop te wijzen dat de mogelijkheid bestaat dat de wijze waarop de Russische vernietigingsprocedure is behandeld, aanwijzingen oplevert die bij de beoordeling in de onderhavige procedure moeten worden meegewogen: “
Indien de uitspraken van de Russische overheidsrechters bijvoorbeeld blijk geven van opvattingen of toepassingen van het Russische (materiele en/of formele) recht die geen redelijk oordelend jurist met redelijke kennis van het Russische recht verdedigbaar acht, of indien zij blijk geven van een reeks van onjuiste rechtsopvattingen of rechtstoepassingen, telkens ten nadele van dezelfde partij, kan dat dergelijke aanwijzingen opleveren (…)”.Aldus heeft het hof niets meer of anders gedaan dan bij wijze van voorbeeld enkele mogelijke scenario’s te schetsen die essentiële gebreken in de vernietigingsprocedure zouden kunnen vormen en die van invloed zouden kunnen zijn op de in de onderhavige procedure te nemen beslissing over erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van het (vernietigde) arbitrale vonnis. Het hof kan [appellant] niet volgen in zijn standpunt dat dat in strijd zou zijn met het Gazprombank-arrest. Hetgeen in rov. 3.6.4 van dat arrest wordt overwogen vormt ook geen “niet-uitputtende lijst van omstandigheden (…) op grond waarvan een buitenlands rechterlijk vonnis niet in Nederland erkend kan worden” zoals [appellant] aanvoert, maar, integendeel, een lijst van omstandigheden waaronder in beginsel wél tot erkenning moet worden overgegaan. Wat daarvan verder ook zij, de door het hof gehanteerde maatstaf heeft geenszins het beperkte karakter dat [appellant] daarin meent te moeten lezen. Gezien het hiervoor onder rov. 2.2.1 weergegeven oordeel is de vraag naar de erkenning van het vernietigingsvonnis in de onderhavige zaak bovendien niet van belang. Van een feitelijke of juridische fout met betrekking tot de gehanteerde maatstaf en de gestelde vragen die het hof zou nopen van een eerdere beslissing terug te komen is dan ook geen sprake.
het deskundigenbericht: vragen en antwoorden
2.9
In verband met het onder rov. 2.9 en 2.13 van de eerste tussenbeschikking alsmede rov. 2.2.1 van de tweede tussenbeschikking overwogene heeft het hof een aantal vragen gesteld aan de door het hof benoemde deskundigen Simons en Belov. De deskundigen hebben deze antwoorden in het deskundigenbericht, dat 132 bladzijden beslaat, uitgebreid toegelicht, onder bespreking van de van toepassing zijnde wetsartikelen en verwijzing naar relevante rechtspraak, literatuur en afwijkende meningen. Het hof merkt op dat geen vraag 4 is gesteld, zodat vraag 3 wordt gevolgd door vraag 5. Omwille van de leesbaarheid worden de vragen van het hof aan de deskundigen hieronder herhaald, waarbij de subvragen thans zullen worden genummerd, het geciteerde eerste (korte, samenvattende) deel van het antwoord op de (sub)vraag steeds cursief wordt weergegeven en soms een korte samenvatting volgt van de toelichting die de deskundigen op hun antwoord hebben gegeven. Uiteraard worden ook de niet geciteerde delen van het deskundigenrapport bij de beoordeling door het hof betrokken, voor zover voor die beoordeling van belang. Wat de verwijzingen betreft naar Russische wet- en regelgeving volgt het hof in zijn beoordeling waar mogelijk de notatiewijze uit de Nederlandse vertaling van het deskundigenbericht.
Vraag 1a.
[1] Hadden de arbiters op grond van het ICAC arbitragereglement de verplichting om aan partijen uitdrukkelijk mede te delen dat bij de instellingen waarbij zij werkzaam waren, ook personen werkzaam waren die als partijdeskundige bij de arbitrageprocedure werden betrokken, al dan niet in een functie die een gezagsverhouding met hen opleverde?
Ja
[2] Geldt dit ook indien partijen dit wisten of gemakkelijk hadden kunnen vaststellen?
Ja
[3] Zo ja, wat is naar Russisch recht het rechtsgevolg van een schending van deze verplichting?
De Russische wetgeving voorziet niet uitdrukkelijk in specifieke rechtsgevolgen van schending van deze verplichting. De deskundigen lichten daarbij toe dat deelname van een arbiter aan een scheidsgerechtsprocedure over wiens onafhankelijkheid en onpartijdigheid gerede twijfel bestaat wordt beschouwd als een schending van de scheidsgerechtsprocedure, waardoor het arbitrale vonnis vernietigbaar wordt.
[4] Indien de arbiters geen of onvoldoende mededeling hebben gedaan van dergelijke banden, heeft dit dan naar Russisch recht het rechtsgevolg dat de samenstelling van het scheidsgerecht niet overeenstemt met hetgeen is overeengekomen?
Ja, wij vinden van wel, hoewel de Russische wetgeving geen bepalingen bevat die rechtstreeks voorzien in die gevolgen.Simons heeft in para 187 vermeld dat hij van oordeel is dat een onvoldoende mededeling uitsluitend tot gevolg heeft dat de arbitrageprocedure is geschonden.
[5] Geldt dit ook indien partijen in de arbitrageprocedure geen bezwaar hebben gemaakt tegen de samenstelling van het scheidsgerecht en geen wrakingsverzoek hebben ingediend?
ja, dan geldt dit ook.
[6] Zo ja, levert dat naar Russisch recht een vernietigingsgrond op?
ja, dat levert een vernietigingsgrond op.
Vraag 1b.Welke regels van het ICAC arbitragereglement en van Russisch recht hebt u toegepast bij de beantwoording van vraag a? Volgt een opsomming van nationale en internationale bepalingen.
Vraag 1c.Indien de uitspraken van de Russische overheidsrechter in dit opzicht blijk geven van onjuiste opvattingen of onjuiste toepassingen van het Russische recht, in hoeverre zijn dit dan opvattingen of toepassingen die geen redelijk oordelend jurist met redelijke kennis van het Russische recht verdedigbaar acht?
Zelfs indien deze opvattingen en toepassingen niet juist zijn, zijn deze toch niet van dien aard dat geen redelijk oordelend jurist met kennis van het Russische recht deze verdedigbaar zou achten zonder zijn reputatie als deskundige op het spel te zetten.
Vraag 2.
[1] Is de Ural State Law Academy te vergelijken met een universiteit?
jazeker
[2] In hoeverre bestaat er academische vrijheid of soortgelijke onafhankelijkheid tussen personen die werkzaam zijn bij deze instelling?
in uiterst geringe mate
[3] Welke rol spelen eventuele gezagsrelaties hierbij?
deze kunnen alleen de ernst van de verdeeldheid verergeren
[4] Kunnen naar Russisch recht dergelijke gezagsrelaties objectief de vrees rechtvaardigen dat een bij een dergelijke instelling werkzame persoon niet de onpartijdigheid en onafhankelijkheid zal betrachten die nodig is voor het naar behoren optreden als arbiter?
naar Russische recht gezien, niet. De Russische rechtsorde kent geen bepalingen waarin de presumptie is vastgelegd dat een medewerker aan een onderzoeks- of onderwijsinstelling bij voorbaat niet onpartijdig of niet onafhankelijk is (…). wij [kunnen] ons erin vinden dat het bestaan van arbeidsverhoudingen waarbij sprake is van wederzijdse gezagsverhoudingen tussen arbiters en deskundigen (…) zou kunnen worden gezien als reden voor gerede twijfel aan de onpartijdigheid van arbiters.
[5] Dezelfde vragen gelden ten aanzien van de State and Law of the Russian Academy of Sciences.
ook daar staat de situatie er precies zo voor.
Vraag 3a.
[1] Is een geschil over de hoogte van de koopprijs van aandelen naar Russisch recht aan te merken als een geschil over de geldigheid van een aandelenoverdracht?
ja: een geschil over de prijs in een overeenkomst betreffende het tegen tegenprestatie vervreemden van aandelen kan naar Russisch recht worden aangemerkt als een geschil over de geldigheid van de overdracht van de rechten op aandelen.
[2] Zo ja, is dit ook zo, indien beide partijen nakoming van de overeenkomst tot aandelenkoop vorderen?
ja, dat is mogelijk.
[3] Is dit ook zo, indien een van de partijen aanvoert niet gebonden te zijn aan garanties die deel uitmaken van die overeenkomst?
ja, dat is ook zo: wellicht zou er zelfs kunnen worden gezegd, dat is dan des te meer zo.
[4] Is een geschil over de hoogte van de koopprijs van aandelen in een geval waarin de aandelenoverdracht mogelijk niet geldig is, vatbaar voor arbitrage?
het antwoord op deze vraag is afhankelijk van de bijzonderheden van de omstandigheden van een concreet geschil (geval)
[5] Moet het geschil dat in de onderhavige zaak aan arbitrage is onderworpen, vatbaar voor arbitrage worden geacht?
wij veronderstellen van niet, omdat dit geschil onder het begrip vennootschappelijk geschil valt.
Vraag 3b.Welke regels van Russisch recht hebt u toegepast bij de beantwoording van vraag a? Volgt een opsomming van nationale bepalingen
.
Vraag 3c.Indien de uitspraken van de Russische overheidsrechter in dit opzicht blijk geven van onjuiste opvattingen of toepassingen van het Russische recht, in hoeverre zijn dit dan opvattingen of toepassingen die geen redelijk oordelend jurist met redelijke kennis van het Russische recht verdedigbaar acht?
Zelfs indien deze opvattingen en toepassingen niet juist zijn, zijn deze toch niet van dien aard dat geen redelijk oordelend jurist met kennis van het Russische recht deze verdedigbaar zou achten zonder zijn reputatie als deskundige op het spel te zetten.
Vraag 5a.
[1] Is de door het scheidsgerecht gehanteerde wijze van vaststelling van de koopprijs in strijd met Russisch dwingend recht inzake koop of in strijd met Russisch recht van openbare orde?
ja, dit is in strijd met het Russisch dwingend recht in die zin dat (a) het scheidsgerecht zich op eigen initiatief in de contractuele verhoudingen van partijen inmengt, d.w.z. het beginsel van contractvrijheid aantast en (b) dat de door het scheidsgerecht gebezigde wijze van aanvulling van het niet bestaan van overeenstemming over prijs in het Russische recht niet bekend is, en er derhalve geen rechtsregels bestaan die een dergelijke wijze zouden kunnen rechtvaardigen bij gebreke van overeenstemming tussen partijen.
[2] Kan de door het scheidsgerecht gehanteerde wijze van vaststelling van de koopprijs gezien worden als de vaststelling van de overeengekomen koopprijs c.q. als de vaststelling van een redelijke koopprijs?
Deskundigen vinden van niet.
[3] Levert strijd met dergelijk dwingend recht of dergelijk recht van openbare orde een vernietigingsgrond op?
een vernietigingsgrond in deze situatie kan opleveren: strijd met fundamentele beginselen van het Russische recht: (a) contractvrijheid (…); (b) regels betreffende de enige - en in deze zin, dwingende - wijze van aanvulling van het ontbreken van een overeenkomst van partijen ten aanzien van de grootte van koopprijs (…) (c) onpartijdigheidsbeginsel t.a.v. scheidsrechters, dat was geschonden doordat de uitspraak van het ICAC in zaak no. 244/2009 door een onwettig scheidsgerecht was gedaan.
Vraag 5b.Welke regels van Russisch recht hebt u toegepast bij de beantwoording van vraag a? Volgt een opsomming van nationale en internationale bepalingen.
Vraag 5c.Indien de uitspraken van de Russische overheidsrechter in dit opzicht blijk geven van onjuiste opvattingen of toepassingen van het Russische recht, in hoeverre zijn dit dan opvattingen of toepassingen die geen redelijk oordelend jurist met redelijke kennis van het Russische recht verdedigbaar acht?
Zelfs indien deze opvattingen en toepassingen niet juist zijn, zijn deze toch niet van dien aard dat geen redelijk oordelend jurist met kennis van het Russische recht deze verdedigbaar zou achten zonder zijn reputatie als deskundige op het spel te zetten.
Vraag 6a.
[1] Heeft [appellant] aan het Arbitrazh Court een rechtens relevant uitstelverzoek gedaan naar aanleiding van het aanvullende gedingstuk van [geïntimeerde] van 17 juni 2011?
nee, dat heeft hij niet gedaan.
[2] Heeft het Arbitrazh Court een dergelijk verzoek afgewezen? Zo ja, is die afwijzing in strijd met het Russische recht?
daar (te oordelen naar de stukken waarover wij beschikken) dat uitstelverzoek niet was gedaan, is het afwijzen van dat verzoek niet aan de orde geweest.
[3] Welke rol speelt de omstandigheid dat [appellant] in hogere instanties alsnog in de gelegenheid is gesteld in te gaan op dat aanvullende gedingstuk en op hetgeen het Arbitrazh Court daarover heeft geoordeeld?
Het enige aanvullende gedingstuk dat is overgelegd door [geïntimeerde] en is toegevoegd aan de stukken door de Arbitragerechtbank op 17 juni 2011 betrof de Regels betreffende onpartijdigheid en onafhankelijkheid van scheidsgerechten. In dit kader wordt de gestelde vraag als volgt beantwoord: dat de behandeling van het door [geïntimeerde] overgelegde en door het gerecht aan de stukken van de zaak toegevoegde document op 17 juni 2011 slechts in cassatie plaatsvond, heeft [appellant] in de cassatieprocedure niet de mogelijkheid ontnomen de opvatting en interpretatie van dat document door de rechtbank in eerste aanleg te bestrijden.
Vraag 6b.Welke regels van Russisch recht hebt u toegepast bij de beantwoording van vraag a? Volgt een opsomming van nationale bepalingen.
Vraag 6c.Indien de uitspraken van de Russische overheidsrechter in dit opzicht blijk geven van onjuiste opvattingen of toepassingen van het Russische recht, in hoeverre zijn dit dan opvattingen of toepassingen die geen redelijk oordelend jurist met redelijke kennis van het Russische recht verdedigbaar acht?
wij hebben geen mogelijkheid om de interpretatie en toepassing van de wet door de gerechten te beoordelen, daar uit de uitspraken van de gerechten blijkt dat de interpretatie van de wet en toepassing daarvan niet heeft plaatsgevonden.De deskundigen hebben in dit verband onder meer herhaald dat niet blijkt dat [appellant] een uitstelverzoek heeft gedaan en dat in de uitspraken van de Arbitragerechtbank Moskou en de Federale Arbitragerechtbank voor het arrondissement Moskou geen stelling van [appellant] over (het niet inwilligen van) een zodanig verzoek aan de orde is geweest, net zo min als in cassatie.
Vraag 7a.
[1] Hebben partijen voldoende gelegenheid gehad stukken uit het arbitragedossier in het geding te brengen bij het Arbitrazh Court?
ja
[2] Is het in strijd met het Russische recht, indien de overheidsrechter weigert op verzoek van een partij alsnog kennis te nemen van bepaalde stukken uit het arbitragedossier, die niet eerder aan de overheidsrechter ter kennis waren gebracht, op de grond dat de wederpartij daarvoor geen toestemming geeft?
nee, dat is niet in strijd met het Russische recht.
[3] Moet de overheidsrechter naar Russisch recht gevolgen verbinden aan een weigering om een dergelijke toestemming te geven?
nee
[4] Is [appellant] in hogere instanties voldoende in de gelegenheid geweest te klagen over de gang van zaken met betrekking tot de vraag of het Arbitrazh Court alsnog kennis had moeten nemen van bepaalde stukken uit het arbitragedossier?
ja, [appellant] heeft die gelegenheid gehad.
[4] Zo ja, welke rol speelt die omstandigheid?
deze omstandigheid wijst erop dat de Uitspraak van de Arbitragerechtbank van Moskou van 28.06.2011 onderwerp van onderzoek was bij hogere gerechtelijke instanties, waarin [appellant] alle gelegenheid heeft gehad om procedurele schendingen van zijn rechten kenbaar te maken, indien deze plaats hadden gevonden en hij deze wezenlijk achtte, en spreekt ook ten gunste van de veronderstelling dat herziening van de gewezen uitspraken wegens procedurele schendingen onmogelijk is.
Vraag 7b.Welke regels van Russisch recht hebt u toegepast bij de beantwoording van vraag a? Volgt een opsomming van nationale bepalingen.
Vraag 7c. Indien de uitspraken van de Russische overheidsrechter in dit opzicht blijk geven van onjuiste opvattingen of toepassingen van het Russische recht, in hoeverre zijn dit dan opvattingen of toepassingen die geen redelijk oordelend jurist met redelijke kennis van het Russische recht verdedigbaar acht?
Zelfs indien deze opvattingen en toepassingen niet juist zijn, zijn deze toch niet van dien aard dat geen redelijk oordelend jurist met kennis van het Russische recht deze verdedigbaar zou achten zonder zijn reputatie als deskundige op het spel te zetten.
Vraag 8a.
Is het overeenkomstig het Russische recht dat het Arbitrazh Court onmiddellijk mondeling uitspraak heeft gedaan na een vijf uur durende mondelinge behandeling?
ja.
Vraag 8b.Welke regels van Russisch recht hebt u toegepast bij de beantwoording van vraag a? Volgt een opsomming van nationale bepalingen.
Vraag 8c.Indien de uitspraken van de Russische overheidsrechter in dit opzicht blijk geven van onjuiste opvattingen of toepassingen van het Russische recht, in hoeverre zijn dit dan opvattingen of toepassingen die geen redelijk oordelend jurist met redelijke kennis van het Russische recht verdedigbaar acht?
Zelfs indien deze opvattingen en toepassingen niet juist zijn, zijn deze toch niet van dien aard dat geen redelijk oordelend jurist met kennis van het Russische recht deze verdedigbaar zou achten zonder zijn reputatie als deskundige op het spel te zetten.
Vraag 9.
Heeft u verdere opmerkingen die voor de beslissing van het hof van belang kunnen zijn?
ja die hebben wij.Volgt een aanvulling c.q. nuancering door beide deskundigen van de gegeven antwoorden bij deelvraag 4 van vraag 7a en door Simons bij deelvraag 4 van vraag 1a. Voorts onthoudt Simons zich van de beantwoording als deskundige van vraag 2, deelvragen [2], [3] en [5]. Simons geeft daarbij te kennen dat hij daarvoor als jurist onvoldoende (feitelijke) kennis heeft.
algemene bezwaren [appellant] tegen deskundigenbericht
2.1
[appellant] heeft in zijn memorie na deskundigenbericht betoogd dat het deskundigenbericht en de wijze waarop dat is tot stand gekomen niet deugt. Samengevat komt zijn kritiek op het volgende neer. Het deskundigenbericht staat bol van de academische verhandelingen die geen enkele relevantie hebben, neemt de feiten niet in aanmerking en heeft op onderdelen de plank volledig misgeslagen. Zo hebben deskundigen bij vraag 1, waarvan het antwoord circa 36 pagina’s in beslag neemt, de cruciale bepaling van artikel 46 van het ICAC Arbitragereglement (hierna: het ICAC Reglement) over het hoofd gezien en daardoor volstrekt onjuiste conclusies getrokken. De deskundigen hebben voor hun rapport verder uitsluitend kennisgenomen van de stukken uit de Russische vernietigingsprocedure. Zij hebben, ondanks uitdrukkelijke uitnodiging daartoe, bepaalde stukken en bijvoorbeeld de geluidsopnamen van de zitting bij het Arbitrazh Court niet opgevraagd en geen vragen aan partijen, althans aan [appellant] , gesteld. De (vertaalde) processtukken van de Nederlandse procedure hebben zij - ondanks andersluidende instructies van het hof en in strijd met de Leidraad Deskundigen in Civiele Zaken - volledig genegeerd. Door dit een en ander hebben ze sommige vragen niet goed begrepen (zie §115 (4) van het rapport) en zijn zij niet op de hoogte van erkenningen die [geïntimeerde] in de Nederlandse procedure heeft gedaan, zoals het onvolledig zijn van het proces-verbaal van de zitting in eerste instantie in de Russische vernietigingsprocedure. [appellant] klacht bij het EHRM hebben zij evenmin bestudeerd. Ook [appellant] Rebuttal Submission to Experts (productie M-115) hebben zij, in strijd met de Leidraad Deskundigen in Civiele Zaken, niet in hun oordeel betrokken. Nu deskundigen wel naar de feiten kijken die in het voordeel van [geïntimeerde] zijn maar niet naar de feiten die in het voordeel van [appellant] pleiten, en partijen aldus ongelijk benaderen, zijn zij geen onpartijdige deskundigen. Uit het rapport van [D] (productie M-112) en de opinie van het Russische advocatenkantoor van [X] (productie M-114) volgt ten slotte dat de deskundigen hun opinie baseren op wet- en regelgeving die niet van toepassing is en wél toepasselijke wet- en regelgeving negeren, conclusies trekken die niet op de feiten zijn gebaseerd en hebben geweigerd om hun opinie te baseren op de relevante feiten, de door het hof gestelde vragen hebben verdraaid en commentaar of vragen van [appellant] hebben genegeerd, hebben geprobeerd het hof te misleiden en de deskundigheid en ervaring missen om de vragen van het hof naar behoren te kunnen beantwoorden. Aldus steeds [appellant] .
2.11
Het hof overweegt als volgt.
2.11.1
Voorop staat dat de deskundigen zelf bepalen welke documenten zij moeten bestuderen om in het deskundigenrapport dat zij uitbrengen antwoord op de aan hen gestelde vragen te kunnen geven. Zij dienen vanuit een oogpunt van transparantie, gelijke behandeling en hoor en wederhoor wel kenbaar te maken welke documenten zij hebben bestudeerd. Onder punt 6 van het deskundigenbericht hebben de deskundigen een lijst opgenomen van de stukken waarvan de deskundigen ter voorbereiding van hun rapport gebruik hebben gemaakt. Op die lijst ontbreekt inderdaad [appellant] “Rebuttal to Experts” (en overigens ook het, blijkens [appellant] Rebuttal to Experts bestaande, document “ [geïntimeerde] ’s Submission to Experts”). Dat leidt er nog niet toe dat het deskundigenrapport ondeugdelijk is. Waar het om gaat - en wat de Leidraad Deskundigen ook beoogt - is dat [appellant] (net als [geïntimeerde] ) voldoende gelegenheid heeft gehad om op het concept-rapport van deskundigen te reageren. Uit het deskundigenbericht blijkt dat partijen in de gelegenheid zijn gesteld om hun opmerkingen en vragen over het conceptrapport aan de deskundigen kenbaar te maken en dat zij die gelegenheid ook hebben benut. In het deskundigenrapport staan per antwoord op elke (deel)vraag de opmerkingen of vragen van [appellant] naar aanleiding van dat antwoord beschreven, gevolgd door de reactie daarop van de deskundigen. Uit dat een en ander maakt het hof op dat [appellant] voldoende gelegenheid heeft gehad om op het conceptrapport te reageren. Verder staan op de onder punt 6 opgenomen lijst de processtukken van de onderhavige zaak weliswaar niet vermeld, maar uit paragraaf 3 van het rapport maakt het hof evenwel op, dat zij daarvan wel degelijk kennis hebben genomen. De deskundigen vermelden daar immers dat zij hun oordeel baseren “op grond van de stukken die Partijen aan het Hof hebben overgelegd en tevens op grond van eigen onderzoek”. De mate waarin deze kennisname de antwoorden van de deskundigen heeft beïnvloed, hebben de deskundigen niet toegelicht maar dat wordt van hen ook niet verwacht. [appellant] kan intussen niet worden gevolgd in zijn stelling dat kennisname van het Nederlandse dossier “
crucial” zou zijn voor de beantwoording van de vragen, nu die immers de in Rusland gevoerde procedure naar Russisch recht betreffen. Evenmin kan de deskundigen worden verweten dat zij naar aanleiding van de vragen geen feitenonderzoek hebben gedaan indien zij de vragen zo hebben opgevat dat daarvoor geen feitenonderzoek nodig was. Dat zij vragen van [appellant] over de feiten niet hebben beantwoord (zie productie M-114 onder 3) is begrijpelijk, nu dat buiten het onderwerp van hun opdracht viel.
2.11.2
Het hof heeft in het deskundigenrapport geen aanwijzingen aangetroffen voor de door [appellant] genoemde partijdigheid. [appellant] heeft in zijn memorie na deskundigenbericht ook niet duidelijk opgesomd welke voor hem gunstige feiten door de deskundigen zijn genegeerd. Feit is, dat de conclusies die de deskundigen trekken voor [appellant] nadelig zijn. Daaraan valt geen aanwijzing voor partijdigheid of gebrek aan deskundigheid te ontlenen. Ook indien de deskundigen op enkele onderdelen ernaast zouden zitten, een wetsartikel verkeerd hebben geciteerd of in het omvangrijke dossier iets over het hoofd hebben gezien (zoals [D] in section C van zijn verklaring aanvoert), kan dat onder omstandigheden weliswaar opvallend zijn, maar dat betekent niet noodzakelijkerwijs dat aan hun onpartijdigheid of deskundigheid moet worden getwijfeld. De voorbeelden die [appellant] in zijn memorie na deskundigenbericht heeft aangehaald voor zijn stellingen dat de deskundigen het hof hebben geprobeerd te misleiden, vragen (bewust) hebben verdraaid en hun conclusies niet op de feiten hebben gebaseerd, zijn onvoldoende zwaarwegend om die vergaande stellingen te kunnen dragen. Dat geldt temeer in het licht van het commentaar van de door [geïntimeerde] ingeschakelde deskundige E.P. Ermakova (hierna: Ermakova), die (blijkens haar verklaring) praktijkervaring als ICAC-arbiter heeft en de bevindingen van de deskundigen vrijwel alle ondersteunt.
2.11.3
Het hof is met [appellant] eens dat het deskundigenbericht, vooral in haar rechtstheoretische bespiegelingen, soms moeilijk te doorgronden en in elk geval buitengewoon omvangrijk is. Dat maakt niet dat de deskundigen gebrek aan deskundigheid kan worden verweten of dat het rapport onbruikbaar is. [appellant] kan de deskundigen temeer niet verwijten uitgebreid te hebben gerapporteerd waar dat is veroorzaakt door de talrijke vragen van [appellant] zelf en de beantwoording daarvan. Dat de deskundigen anderzijds niet op alle vragen van [appellant] hebben gereageerd is denkbaar, maar [appellant] heeft voor het hof ook niet opgehelderd welke wezenlijke vraag zij onbeantwoord hebben gelaten.
2.11.4
[D] heeft in section C van zijn verklaring (productie M-112) vraagtekens geplaatst bij de deskundigheid van Belov en Simons, onder meer omdat de eerste nooit als ICAC arbiter is opgetreden (hij staat niet op de ICAC-lijst van arbiters) en de laatste bij zijn weten slechts eenmaal. Bovendien blijkt volgens [D] hun gebrek aan deskundigheid hieruit, dat vrijwel alle antwoorden op vragen die zijn verstrekt fout zijn of trekken van partijdigheid vertonen. Het hof roept in dat verband in herinnering dat het [appellant] was die benoeming van Simons als deskundige heeft bepleit, op grond van diens bijzondere expertise (zie o.a. de memorie van 16 oktober 2012 en het proces-verbaal mondelinge behandeling van 16 mei 2013 en de bij die gelegenheid overgelegde pleitaantekeningen). [appellant] heeft Simons toen zelfs omschreven als de meest vooraanstaande Nederlandstalige deskundige op het gebied van Russisch privaat- en procesrecht. Niet valt verder in te zien waarom persoonlijke praktijkervaring met ICAC-arbitrage een absolute voorwaarde is voor deskundigheid om de door het hof gestelde vragen te kunnen beantwoorden. De huidige functies die de deskundigen bekleden (zie daarvoor rov. 2.3 tweede tussenbeschikking) vormt naar het oordeel van het hof voor hun deskundigheid voldoende waarborg; op zijn minst kwalificeren zij daarmee als redelijk bekwaam en redelijk oordelend jurist met redelijke kennis van het Russische recht, hetgeen voor de doeleinden van de onderhavige zaak volstaat.
aanwijzingen voor schending artikel 6 EVRM?
2.12
Thans zal het hof overgaan tot beantwoording van de vraag of de wijze waarop de Russische vernietigingsprocedure als geheel is behandeld aanwijzingen oplevert dat jegens [appellant] geen sprake is geweest van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. Dat zal, als in de eerdere tussenbeschikkingen overwogen, bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien de uitspraken van Russische overheidsrechters blijk geven van opvattingen of toepassingen van het (materiële of formele) Russische recht die geen redelijk oordelend jurist met redelijke kennis van het Russische recht verdedigbaar acht, of indien zij blijk geven van een reeks van onjuiste rechtsopvattingen en/of rechtstoepassingen, telkens ten nadele van dezelfde partij. Indien de uitspraken van de Russische overheidsrechters blijk geven van een onjuiste opvatting of toepassing van het Russische recht, kan uit die enkele omstandigheid niet worden afgeleid dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke behandeling van de zaak.
2.13
Het hof zal bij de beantwoording van deze vraag acht slaan op hetgeen de deskundigen in het deskundigenbericht ter zake hebben geadviseerd en hetgeen partijen daarover hebben aangevoerd, al dan niet bij monde van door hen ingeschakelde deskundigen. Namens [geïntimeerde] heeft Ermakova op het deskundigenrapport gereageerd (productie N68). Op verzoek van [appellant] heeft [D] uitputtend gereageerd op het deskundigenbericht. De verklaring van [D] (productie M-112) bestaat naast eerdergenoemde section C onder meer uit een Executive Summary van 31 bladzijden (section A), waarin de belangrijkste kritiek op de beantwoording van de vragen door de deskundigen staat beschreven, en General Notes van 180 bladzijden (Annex 2), waarin in detail op de meeste paragrafen van het deskundigenbericht wordt gereageerd. Het hof acht het niet noodzakelijk alle afzonderlijke bezwaren te bespreken die [appellant] bij monde van [D] heeft geuit, maar zal zich beperken tot de essentie van diens commentaar bij de bespreking van het onderwerp waarop dat commentaar ziet. Hetzelfde geldt voor de als productie M-114 overgelegde opinie van het door [appellant] ingeschakelde advocatenkantoor [X] , de als productie M-111 overgelegde opinie van Prof. [C] en de als productie M-113 overlegde opinie van [B] .
2.14
Bij de beoordeling van de materieelrechtelijke en formeelrechtelijke bezwaren van [appellant] tegen de Russische vernietigingsprocedure dient voor ogen te worden gehouden dat door de vernietigingsrechters weliswaar verschillende vernietigingsgronden zijn toegepast (zie rov. 2.2.15 en 2.2.20 van de eerste tussenbeschikking), maar dat in de onderhavige procedure door geen van partijen is verdedigd dat het arbitraal vonnis slechts kon worden vernietigd indien daarvoor meer dan één grondslag aanwezig was. Integendeel, uit de tekst van artikel 36 van de Wet op de ICA, dat door het gebruik van het woord “or” een alternatieve opsomming van vernietigingsgronden geeft, en uit hetgeen in deze procedure naar voren is gekomen (zie bijvoorbeeld [B] , productie M-113, para 53) moet worden afgeleid dat één vernietigingsgrond volstaat. Dat brengt mee dat het hof per afzonderlijke vernietigingsgrond zal onderzoeken welke bezwaren [appellant] naar voren heeft gebracht. Daarbij is van belang dat, zoals hiervoor onder rov. 2.2.2 overwogen, de vonnissen van het Federal Court, het Supreme Court en het Constitutional Court thans onherroepelijk zijn en daarmee (anders dan in eerste aanleg nog het geval was) de vernietigingsprocedure nu is voltooid. Verder neemt het hof in aanmerking dat het Supreme Court de vernietigingsgrond onder rov. 2.2.15 c van de eerste tussenbeschikking (kort gezegd: het oordeel van het Arbitrazh Court dat de methode waarop het scheidsgerecht de koopprijs heeft vastgesteld in strijd is met dwingend Russisch recht inzake koop) onbesproken heeft gelaten. Dat gegeven brengt naar ’s hofs oordeel mee dat hetgeen [appellant] (of de door hem ingeschakelde deskundigen) specifiek in verband met deze vernietigingsgrond heeft/hebben aangevoerd, thans onbesproken kan blijven omdat het hof er veronderstellenderwijs vanuit zal gaan dat zijn bezwaren tegen dit oordeel en de wijze waarop het is tot stand gekomen, in de vernietigingsprocedure doel hebben getroffen.
vernietigingsgrond 1: meldingsplicht arbiters/partijdigheid (eerste tussenbeschikking, 2.2.15 onder a en 2.2.20 onder a)
2.15
De eerste vernietigingsgrond betreft het oordeel van het Arbitrazh Court dat - samengevat - arbiters geen melding hebben gemaakt van de bestaande banden tussen hen en bepaalde partijdeskundigen aan de zijde van [appellant] . De deskundigen Bublik, Alekseev en Stepanov werken bij hetzelfde instituut als arbiter Belykh, Bublik (als rector) bovendien in een hogere functie dan Belykh; deskundige Shulzhenko werkt bij hetzelfde instituut als arbiter Zykin, in een hogere functie dan Zykin. Daardoor is de samenstelling van het gerecht niet in overeenstemming met hetgeen partijen daarover zijn overeengekomen. Dat levert volgens het Arbitrazh Court een vernietigingsgrond op. Het Federal Court liet dit oordeel (ondanks [appellant] beroep op verval van recht omdat [geïntimeerde] niet binnen de termijn van 15 dagen bezwaar had gemaakt tegen de samenstelling van het arbitraal panel) in stand. Daartoe werd overwogen, samengevat en vrij vertaald uit het Engels, dat het beginsel van onpartijdigheid en onafhankelijkheid is geschonden nu arbiters hebben verzuimd te voldoen aan hun wettelijke verplichting om omstandigheden te melden die grond voor gerede twijfel daaraan kunnen opleveren en dat het in deze zaak irrelevant is dat die omstandigheden aan de wederpartij bekend waren of konden zijn, omdat het van juridisch belang is in deze zaak alle twijfels aan de onpartijdigheid van het arbitrale hof te voorkomen. Het Supreme Court overwoog ten slotte dat uit hetgeen het Arbitrazh Court en het Federal Court hebben vastgesteld volgt dat arbiters hebben verzuimd informatie te openbaren over het bestaan van (werkgever-werknemer) relaties tussen arbiters en personen die zijdens [appellant] ingebrachte stukken hebben ondertekend. Dit levert volgens het Supreme Court een vernietigingsgrond op.
materieelrechtelijke bezwaren tegen vernietigingsvonnis en deskundigenbericht
2.15.1
In het kader van de vraag of dit oordeel van de vernietigingsrechters blijk geeft van een opvatting die geen redelijk oordelend jurist met redelijke kennis van het Russische recht verdedigbaar acht, of dat er sprake is van een reeks van onjuiste rechtsopvattingen, is vooral de beantwoording van vraag 1 door de deskundigen van belang. Uit dat antwoord en de daarop gegeven toelichting volgt dat zij het oordeel dat de Russische overheidsrechters consistent in de vernietigingsprocedures hebben ingenomen, namelijk dat op arbiters de plicht rustte te melden dat zij werkzaam waren bij hetzelfde instituut als de deskundigen van [appellant] en dat het schenden van die verplichting een vernietigingsgrond oplevert, juist achten. Discussie is er wel over hoe die vernietigingsgrond in het Russische rechtssysteem is ingebed. De opvatting van het Arbitrazh Court dat als gevolg van de schending van de meldingsplicht de samenstelling van het scheidsgerecht niet met de overeenkomst tussen partijen overeenstemt als bedoeld in art. 36.1 onder (1) van de Wet op de ICA wordt onderschreven door deskundige Belov en door Ermakova, maar niet door Simons. Die inbedding acht het hof evenwel niet van doorslaggevend belang, nu er bij genoemde deskundigen in elk geval geen discussie over bestaat dát de schending van de meldingsplicht naar Russisch recht een vernietigingsgrond kan opleveren.
De door [appellant] tegen deze vernietigingsgrondslag aangevoerde omstandigheden, zoals het gegeven dat de functies van de arbiters eenvoudig kenbaar waren (namelijk uit de website van het ICAC) en dat [geïntimeerde] tijdens de arbitrageprocedure desgevraagd te kennen gaf geen bezwaar te hebben tegen beslissing door deze arbiters, hebben voorts niet meegebracht dat deskundigen tot een ander advies kwamen.
2.15.2
Volgens [D] is het antwoord van de deskundigen op vraag 1 zonder waarde, onder meer omdat deskundigen niet hebben opgemerkt/uitgelegd dat de Regels betreffende onpartijdigheid en onafhankelijkheid van arbiters van 27 augustus 2010 (hierna de CCI-Rules), die in artikel 6.3(4) eisen dat de arbiter ervan melding doet indien hij of zij voor dezelfde organisatie werkt als partij-deskundigen, pas na de arbitrage (die aanving op 22 december 2009) in werking zijn getreden en bovendien de status hebben van een aanbeveling, niet van wetgeving. Arbiters hebben volgens [D] dan ook geen enkele verplichting geschonden. Deze kritiek van [D] gaat echter voorbij aan de uitleg van de deskundigen van het ICAC Reglement. Het ICAC Reglement bepaalt in p. 2 § 3 dat een persoon die de functie van arbiter aanvaardt, de verplichting heeft aan het ICAC melding te doen van omstandigheden die gerede twijfel aan zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid kunnen oproepen. Deze bepaling dient volgens deskundigen niet letterlijk te worden uitgelegd, maar moet extensief worden uitgelegd met inachtneming van de plaats van dit reglement in het rechtsstelsel van Rusland, in het bijzonder p. 1 art. 12 van de (dwingendrechtelijke) Wet op de ICA. Dat informatie over de huidige en vorige werkkring tot die omstandigheden behoort, volgt onder meer uit p. 2 § 3 ICAC Reglement, nu de arbiter aan het ICAC o.a. gegevens over zijn huidige werk en zijn arbeidsverleden dient te verstrekken; dat wijst indirect op de veronderstelling dat een gezamenlijke dienstbetrekking de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van arbiters in potentie zou kunnen beïnvloeden, aldus het deskundigenbericht. Uit het deskundigenbericht maakt het hof verder op dat het de deskundigen zeker niet is ontgaan dat de CCI-Rules ten tijde van de arbitrage nog niet van toepassing waren, maar ook, dat zij dat niet relevant achten in het licht van de hierboven gegeven uitleg. Ermakova is verder dezelfde opvatting als de deskundigen toegedaan: zij concludeert (na de door haar gegeven toelichting) zelfs dat het “impossible” is om de vraag van het hof anders te beantwoorden dan de deskundigen hebben gedaan. Het hof deelt de kritiek van [D] op dit onderdeel dan ook niet.
2.15.3
Daarnaast lijdt volgens [D] geen twijfel dat [geïntimeerde] haar recht heeft verwerkt om zich tegen de personen van de arbiters te keren, aangezien de informatie over de werkkring van arbiters en van de experts van [appellant] vanaf het begin van de arbitrageprocedure bekend was. Uit §18(1) ICAC Reglement volgt dat een vordering wegens schending van een verplichting door een arbiter op straffe van verval van recht binnen 15 dagen na ontdekking moet worden ingesteld, hetgeen is nagelaten, aldus [D] . Ook [C] wijst daarop. De deskundigen hebben in hun toelichting bij deelvragen [2] en [5] over dit aspect opgemerkt dat er naar Russisch recht geen uitzondering op de meldplicht is als partijen op de hoogte waren van de omstandigheden die dienden te worden gemeld, of die omstandigheden gemakkelijk hadden kunnen vaststellen, omdat de meldingsplicht niet zozeer (of in ieder geval niet alleen) is gericht op het informeren van partijen, als wel (mede) op het waarborgen van de feitelijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de arbiters, hetgeen wordt bevestigd door die meldingsplicht. Bij deelvraag [5] hebben zij voorts opgemerkt dat volgens § 18(1) ICAC Reglement een partij die niet binnen de gestelde termijn een wrakingsverzoek heeft ingediend, dat niet alsnog kan doen, maar dat er in dit geval geen melding is gedaan zodat er geen tijdstip is vastgesteld waarop die termijn van 15 dagen zou hebben kunnen ingaan. Ermakova onderschrijft de juistheid van de conclusies van de deskundigen over (de toepassing van) §18(1) ICAC Reglement. Ook deze kritiek van [D] deelt het hof dan ook niet.
2.15.4
[appellant] heeft nog opgemerkt dat het deskundigenrapport op dit onderdeel waardeloos is omdat deskundigen hebben verzuimd in te gaan op artikel 46 van het ICAC-Reglement. Dat bezwaar is evenmin doeltreffend, omdat uit de opinie van [D] kan worden afgeleid dat dat artikel dezelfde strekking heeft als §18(1) ICAC Reglement, welke bepaling de deskundigen wel hebben besproken.
2.15.5
Uit het hiervoor beschrevene volgt dat over de juistheid van het oordeel van de vernietigingsrechters met betrekking tot de eerste vernietigingsgrond door verschillende juristen met kennis van het Russische recht verschillend gedacht wordt, maar niet, dat de vernietigingsrechters blijk hebben gegeven van opvattingen of toepassingen van het Russische recht, die geen redelijk oordelend jurist met redelijke kennis van het Russische recht verdedigbaar acht. Overigens is het hof van oordeel dat de in deze procedure naar voren gekomen uiteenlopende opvattingen van verschillende juristen met kennis van het Russische recht niet tot de conclusie kunnen leiden dat het oordeel van de vernietigingsrechters – beoordeeld naar objectieve maatstaven – als onjuist moet worden beschouwd. Tegen de hierboven gegeven oordelen stuiten de bezwaren van [appellant] af voor zover deze ertoe strekken dat de toepassing van de eerste vernietigingsgrond naar maatstaven van materieel Russisch recht onverdedigbaar, althans onjuist was.
procedurele rechten
2.16
Thans zal het betoog van [appellant] worden beoordeeld dat in de vernietigingsprocedures voor de Russische overheidsrechter zijn procedurele rechten zijn geschonden, voor zover die beweerde schendingen althans zich ook uitstrekken tot de eerste vernietigingsgrondslag. [appellant] heeft nagelaten een duidelijk overzicht van deze beweerde procedureschendingen op te stellen (de pleitnota van de mondelinge behandeling van 14 juni 2016 bevat onder 2.17 slechts een informele opsomming), zodat het hof uit hetgeen [appellant] en de door hem ingeschakelde deskundigen hebben aangevoerd de essentiële stellingen zal afleiden.
uitstelverzoek gedaan (vraag 6)?
2.17
[appellant] heeft allereerst bij verschillende gelegenheden in de onderhavige procedure aangevoerd (beroepsschrift onder 3.18, pleitnota 2 juni 2012 onder 3.10.1, akte 16 mei 2013, onder 1.5) dat hij tijdens de mondelinge behandeling van het Arbitrazh Court om uitstel van de behandeling heeft gevraagd omdat [geïntimeerde] op 17 juni 2011, twee werkdagen vóór de mondelinge behandeling door het Arbitrazh Court, een fundamenteel andere additionele vernietigingsvordering had ingesteld en een groot aantal aanvullende producties in het geding had gebracht. Toen [appellant] om enkele dagen uitstel van de behandeling verzocht teneinde daarop behoorlijk te kunnen reageren én om zelf producties in het geding te brengen werd dat verzoek afgewezen, waardoor [appellant] in zijn procedurerechten is geschonden.
2.17.1
Op dit onderwerp heeft vraag 6 aan de deskundigen betrekking. Deze vraag hebben de deskundigen ontkennend beantwoord: zij schrijven dat in de dossiers van de vernietigingsprocedures geen verzoekschrift of verzoek “strekkende tot uitstel van de behandeling als reactie op de toevoeging van het aanvullende gedingstuk door [geïntimeerde] op 17 juni 2011 aan de stukken van de zaak” voorkomt. Een verwijzing naar een mondeling verzoek ontbreekt volgens de deskundigen in de notulen van de zitting, de audio-opname van de zitting en de opmerkingen bij de notulen.
2.17.2
[appellant] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij wel het door hem bedoelde uitstelverzoek heeft gedaan met name verwezen naar een onderdeel van de vertaling van een transcript van een geluidsopname die zijn Russische advocaten hebben gemaakt van de mondelinge behandeling (productie M-107C). Dat document bevat, zo constateert het hof, (voor zover de opname verstaanbaar was) een letterlijke, overigens niet altijd even begrijpelijke, weergave van hetgeen na een pauze van 17 minuten op de zitting van het Arbitrazh Court heeft plaatsgevonden. Uit die weergave blijkt het volgende. In deze fase van de mondelinge behandeling wordt door [geïntimeerde] aan [appellant] (samengevat en vrij vertaald) gevraagd of hij betwist dat arbiter Belykh een werknemer is van de Ural State Law Academy waarvan Bublik de rector is, dat Bublik de opinie heeft ondertekend die [appellant] in de arbitragezaak heeft ingebracht, en of hij ook betwist dat Zykin werknemer is van de Institute of State and Law of the Russian Academy of Sciences, waarvan Shulzhenko plaatsvervangend directeur is, die ook een opinie heeft gegeven die [appellant] in de arbitrageprocedure heeft ingebracht. De reactie van [appellant] daarop luidt:
[A]
“We request a suspension in the process in order to formulate our position on this matter, Your Honor, because this is a new question that has now been put to us, and we are having difficulty responding to it at this time. We want to look into it.”
Een reactie van de rechter op dit verzoek vermeldt de weergave niet. Wel blijkt daaruit dat enige tijd later, na een - enigszins verwarrende - discussie over welke stukken tot het dossier behoren, [appellant] verzoekt:
[B]
“Your Honor, we would request to deny inclusion of a number of documents in the case file and in this context, in principle, I would like to outline our position in writing”
Ook op dit verzoek volgt volgens de weergave geen reactie van de rechter, maar een vervolgdebat tussen partijen.
2.17.3
Het onder [A] genoemde verzoek kan naar het oordeel van het hof wel als een uitstelverzoek worden opgevat, zij het geen verzoek om te kunnen reageren op door [geïntimeerde] op 17 juni 2011 ingediende stukken en een additionele vernietigingsvordering van [geïntimeerde] , zoals [appellant] in deze procedure heeft betoogd, maar om zijn positie te kunnen bepalen op een vraag van [geïntimeerde] over de werkrelatie tussen arbiters en de deskundigen van [appellant] . Het onder [B] genoemde verzoek om schriftelijk te mogen reageren valt niet zonder meer te duiden als een onvoorwaardelijk uitstelverzoek met de strekking om te kunnen reageren op door [geïntimeerde] op 17 juni 2011 ingediende stukken, mede niet door het gebruik van de term “in principle”. Nu bovendien de advocaat van [appellant] direct na dat verzoek een uiteenzetting geeft waarom een of twee documenten (een screenshot van een website dat kennelijk niet als origineel is ondertekend) niet tot het dossier dienen te worden toegelaten, lijkt het er ook niet op dat [appellant] dit verzoek heeft gehandhaafd. Daarbij komt dat de rechter kennelijk in het geheel niet heeft gereageerd op de beide verzoeken zijdens [appellant] , en [appellant] evenmin op een reactie heeft aangedrongen.
2.17.4
Uit de weergave van de mondelinge behandeling blijkt, resumerend, dan ook niet dat [appellant] tevergeefs een onomwonden uitstelverzoek met de in rov 2.17 bedoelde strekking heeft gedaan en heeft gehandhaafd. Het duidelijkst geformuleerde uitstelverzoek (onder [A]) heeft bovendien betrekking op een onderwerp waarvan onduidelijk is gebleven waarom [appellant] daarop niet direct kon reageren, namelijk de vraag van [geïntimeerde] of hij de werkrelatie tussen zijn deskundigen en arbiters betwist. Dat [geïntimeerde] aan die werkrelatie een (nieuwe) vernietigingsgrondslag ontleende was blijkens een eerder deel van de weergave, namelijk Productie M-107A (bladzijden 9-10), al eerder tijdens de mondelinge behandeling uitgebreid besproken, zodat het hof [appellant] niet kan volgen waar hij ter zitting van het Arbitrazh Court aanvoerde dat dit een “nieuwe vraag” was, te minder nu [appellant] in de onderhavige procedure het standpunt inneemt dat [geïntimeerde] van aanvang af met die werkrelatie bekend kon zijn. De slotsom luidt dan ook, dat niet is gebleken dat [appellant] daadwerkelijk een uitstelverzoek in de procedure voor het Arbitrazh Court met de onder 2.17 of hiervoor onder [A] of [B] bedoelde strekking heeft gedaan en heeft gehandhaafd, zodat niet kan worden volgehouden dat hij ter zake van het weigeren van een dergelijk verzoek door het Arbitrazh Court in zijn verdediging is geschaad.
2.17.5
Overigens heeft te gelden dat ook indien wel een uitstelverzoek van [appellant] ten onrechte zou zijn afgewezen, [appellant] die afwijzing in een procedure bij een hogere rechter aan de orde had kunnen stellen. Dat [appellant] dat heeft gedaan en daarmee de daaraan ten grondslag liggende vraag of zijn procedurerechten zijn geschonden ter beoordeling heeft voorgelegd is evenwel niet althans niet voldoende concreet gesteld en evenmin gebleken.
in het geding brengen dossier arbitragezaak (vraag 7)
2.18
[appellant] heeft verder aangevoerd (beroepsschrift, 11.84; pleitnota 12 juni 20122, 3.10.2, akte houdende overlegging en toelichting producties, 1.3) dat hij tijdens de mondelinge behandeling voor het Arbitrazh Court ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om de stukken uit het dossier van de arbitragezaak 244/2009 in te brengen, hetgeen temeer klemt omdat [appellant] daardoor het standpunt van [geïntimeerde] dat de arbiters in de procedure hun arbeidsrelatie met de deskundigen niet hebben openbaargemaakt, niet heeft kunnen weerleggen.
2.18.1
Dit betoog is voorwerp van vraag 7 aan de deskundigen. Aan de hand van de door hen onderzochte stukken, waaronder de notulen van de zittingen, hebben deskundigen vastgesteld dat het Arbitrazh Court [appellant] de gelegenheid heeft gegeven tot het overleggen van alle eventuele stukken uit het arbitragedossier in de zaak 244/2009. Volgens deskundigen is er geen reden om aan te nemen dat partijen aan het einde van de arbitrageprocedure niet over een volledig dossier met alle stukken beschikten en moet worden aangenomen dat zij die konden overleggen in een procedure voor een overheidsrechter. Deskundigen hebben ook geconstateerd dat [appellant] in zijn cassatieberoep bij het Federal Court wel melding maakt van verschillende procedurele schendingen, maar daarin met geen woord rept dat het Arbitrazh Court bepaalde stukken in het arbitragedossier van het ICAC niet zou hebben bestudeerd (of zou hebben opgevraagd) en ook is daarin geen melding gemaakt van de redenen waarom het gerecht kennis zou hebben moeten nemen van die stukken, noch van omstandigheden ten behoeve van de vaststelling waarvan die stukken zouden moeten zijn bestudeerd. Was er - op zijn minst - melding gemaakt van de schendingen, dan had het Federal Court het vonnis van het Arbitrazh Court kunnen vernietigen.
2.18.2
Het hof is allereerst van oordeel dat [appellant] op dit onderdeel onvoldoende duidelijk heeft gemaakt welk concrete belang hij had bij het overleggen van de stukken uit het arbitragedossier. Gezien [appellant] toelichting op deze klacht wilde [appellant] met de stukken het bewijs van de openbaarmaking van de werkrelatie van arbiters leveren. Zonder verdere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom dat bewijs slechts met stukken uit het ICAC-dossier kon worden geleverd en welke stukken dat waren. Daarbij komt dat thans moet worden geconstateerd dat de relevantie van deze klacht inmiddels beperkt is, gezien het antwoord van de deskundigen dat de meldplicht van de werkrelatie tussen arbiters en deskundigen aan de zijde van [appellant] ook onverkort geldt als partijen op de hoogte waren van de omstandigheden die moesten worden gemeld, of die omstandigheden gemakkelijk hadden kunnen vaststellen. Dat [appellant] heeft willen aantonen dat [geïntimeerde] van die werkrelatie op de hoogte was, is ook in dat licht van belang gespeend. Voor het antwoord op de vraag of desondanks [appellant] recht op een eerlijk proces op dit onderdeel is geschonden in de vernietigingsprocedure als geheel, komt ten slotte doorslaggevende betekenis toe aan het gegeven dat [appellant] deze beweerde schending in de door hem aangespannen beroepsprocedure voor het Federal Court niet heeft opgeworpen. Gesteld noch gebleken is dat dat onmogelijk of zinloos zou zijn geweest. Nu hij dat niet heeft gedaan kan, ook als veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat hem bij de Arbitrazh Court ten onrechte is belet om de stukken in het geding te brengen, niet worden vastgesteld dat [appellant] in zoverre geen eerlijk proces heeft gehad.
direct mondelinge uitspraak; gang van zaken na 17 minuten schorsing (vraag 8)
2.19
[appellant] heeft er ook op gewezen dat het Arbitrazh Court bijzonder snel (namelijk na een beraadslaging van 12 minuten na de vijf uur durende mondelinge behandeling) en bovendien mondeling uitspraak heeft gedaan. Hij acht het onmogelijk dat de rechter in die korte tijdsspanne alle argumenten en (nieuwe) documenten die ter zitting naar voren waren gebracht naar behoren heeft kunnen wegen, zonder vooringenomen te zijn.
2.19.1
Dit onderwerp is ten dele met vraag 8 aan de deskundigen aan de orde gesteld. De deskundigen hebben op die vraag geantwoord dat rechtstreeks uit artikel 176 lid 1 van het Russische Wetboek van Arbitrageprocedure voortvloeit dat het vonnis door de voorzitter van het arbitragegerecht wordt uitgesproken ter terechtzitting waarin de inhoudelijke behandeling is beëindigd, nadat het arbitragegerecht een beslissing heeft genomen. Zij hebben daaraan toegevoegd dat bij de behandeling door een alleensprekende rechter, zoals het Arbitrazh Court, onmiddellijke uitspraak van het dictum ter zitting regel is en overeenstemt met artikel 176 lid 2 van het Wetboek van Arbitrageprocedure.
2.19.2
Uit het rapport van [D] volgt dat hij in dit opzicht de mening van de deskundigen deelt. Hetzelfde geldt voor Ermakova (productie N 68).
2.19.3
Het hof stelt vast dat de Russische wetgeving op dit punt duidelijk is en ook geen verschil van mening oplevert tussen de deskundigen en verschillende experts. De conclusie op dit onderdeel luidt dat het doen van mondelinge uitspraak direct na beëindiging van de inhoudelijke behandeling overeenstemt met hetgeen toepasselijk Russisch recht voorschrijft en aldus op zichzelf geen aanwijzing vormt voor een oneerlijk proces.
2.19.4
[appellant] heeft echter nog toegevoegd (akte houdende overlegging en toelichting producties d.d. 16 mei 2013, para 4) dat het er alle schijn van heeft dat het Arbitrazh Court in de 17 minuten durende schorsing nadat de mondelinge behandeling was gesloten, de opdracht heeft gekregen om tot vernietiging van het arbitraal vonnis te besluiten. In dat verband heeft hij verwezen naar enkele perspublicaties (producties M-110A t/m M-110C) waarin wordt vermeld dat dat in november 2012 in andere zaken met rechters van dezelfde rechtbank in Moskou is gebeurd. Over dit onderwerp zijn aan de deskundigen geen vragen gesteld.
2.19.5
In het kader van het vaststellen van een schending van artikel 6 EVRM volstaat een dergelijke schijn niet, maar is vereist dat voldoende concrete aanwijzingen bestaan dat het gerecht bij de desbetreffende beslissing niet onafhankelijk opereerde, maar de instructies van anderen volgde. Volgens [appellant] is die aanwijzing dat het Arbitrazh Court na de 17 minuten schorsing volledig is omgedraaid met betrekking tot de toelaatbaarheid van stukken en dat [appellant] bezwaren en verzoeken sinds dat moment werden genegeerd (akte 2013 [appellant] , para 4). Uit de door [appellant] overgelegde weergave van de mondelinge behandeling (productie M-107C) kan inderdaad worden opgemaakt dat na de schorsing van 17 minuten de toelaatbaarheid van stukken wederom is besproken. Dat is opvallend te noemen in het licht van het feit dat eerder tijdens de behandeling stukken van [geïntimeerde] naar aanleiding van het bezwaar van [appellant] werden geweigerd (productie M-107A:
Judge: (…) the court (…) cannot find the reasons for depositing these documents as we do not consider the arbitral award on the merits. So please, take the documents.”) en de behandeling vervolgens werd beëindigd (productie M107B, blz 24 bovenaan “
Judge: The Application investigation is finished. The Court is receding to the consultation room”). Uit producties M-107B en M-107 C (die elkaar gedeeltelijk overlappen) is niet zonneklaar af te leiden welke documenten daarna alsnog zijn toegelaten maar daaruit volgt wel, dát er nog producties van [geïntimeerde] zijn toegelaten. In de procedure voor het Federal Court heeft [appellant] over deze gang van zaken geklaagd (productie M-108, onderdeel 4.2.1), stellend dat hiermee het beginsel van gelijke behandeling en behandeling door een onpartijdige rechter zijn geschonden. Het Federal Court heeft bij de afwijzing van het beroep van [appellant] op deze klacht niet met zoveel woorden gereageerd, aldus nog steeds [appellant] .
2.19.6
Het hof volgt [appellant] in zoverre dat de door hem beschreven gang van zaken na de 17 minuten durende schorsing tijdens de mondelinge behandeling opvallend is. Terecht heeft [appellant] er bovendien op gewezen dat deze gang van zaken niet is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting dat het Arbitrazh Court heeft opgesteld. Ook valt op dat het transcript dat het Arbitrazh Court van de zitting heeft verstrekt van deze minuten geen weergave bevat (anders dan producties M-107 A, M-107 B en M-107 D die de officiële transcripts van de Arbitrazh Court betreffen, is productie M-107 C door de advocaten van [appellant] opgesteld); kennelijk is de oorzaak gelegen in een fout van de griffier die de bandopnames moest maken. Dat het Arbitrazh Court hier doelbewust heeft gepoogd de schending van [appellant] procesrechten te maskeren, kan echter niet zonder meer worden aangenomen. In dat verband is van doorslaggevend belang dat het hof uit het door [appellant] advocaten opgestelde transcript niet heeft kunnen vaststellen dat, zoals [appellant] betoogt, na de 17 minuten schorsing alle verzoeken, bezwaren en procesrechten van [appellant] zijn afgewezen. Wat zijn uitstelverzoeken betreft wordt daarvoor verwezen naar hetgeen hiervoor onder 2.17.4 is overwogen. Van andere verzoeken, bezwaren en procesrechten van [appellant] die zouden zijn genegeerd is onvoldoende gebleken. Alles afwegende komt het hof daarom tot het oordeel dat de aanwijzingen die er zijn voor de afwezigheid van een onpartijdige behandeling van de zaak, onvoldoende concreet en eenduidig zijn om die conclusie te kunnen rechtvaardigen. Dat het Federal Court, die de conclusies van het Arbitrazh Court over de arbiters deelde, daarbij niet met zoveel woorden op de klacht heeft gereageerd neemt niet weg dat het gerecht wél nadrukkelijk op andere klachten van [appellant] is ingegaan (en die heeft verworpen). In het deskundigenbericht wordt bevestigd dat, ook naar Russisch recht (en ter beoordeling van de Russische rechter) slechts essentiële stellingen van een partij behoeven te worden besproken. Het Federal Court heeft dit betoog, in het licht van de andere gevoerde betogen, blijkbaar niet als essentieel beschouwd. Het hof kan de stelling van [appellant] dat het Federal Court een cassatiehof zou zijn en om die reden de klacht van [appellant] niet inhoudelijk heeft besproken of kunnen bespreken, niet volgen. Dit blijkt niet, althans niet voldoende duidelijk, uit het deskundigenrapport en aan de rapportage van [D] kan het hof dat evenmin met voldoende zekerheid ontlenen. Dat [appellant] over het onbesproken laten van het Federal Court van zijn hiervoor besproken klacht bij het Supreme Court heeft geklaagd, heeft het hof uit het desbetreffende beroepsschrift van [appellant] niet kunnen afleiden. Het had op de weg van [appellant] gelegen alle hem ten dienste staande rechtsmiddelen in de Russische procedures te gebruiken. Dat hij dat niet heeft gedaan komt voor zijn rekening.
overige schendingen
2.2
Naast de hiervoor besproken onderwerpen heeft [appellant] nog andere schendingen van procedureregels aan de orde gesteld.
2.20.1
De meest wezenlijke schending van een procedureregel betreft naar ’s hofs oordeel [appellant] betoog dat hij in de vernietigingsprocedure bij herhaling met verrassingsbeslissingen geconfronteerd is geweest, waardoor zijn recht op hoor en wederhoor is geschonden. [appellant] heeft in dat verband gewezen op (a) het feit dat het Arbitrazh Court de vernietiging heeft uitgesproken op drie gronden, waarvan twee gronden (de onbevoegdheidsgrondslag en de inbreuk op een bepaling van openbare orde, namelijk artikel 424 van het Russische Burgerlijk Wetboek) in de procedure niet door [geïntimeerde] aan de orde waren gesteld maar door de rechter ambtshalve zijn toegevoegd, zonder dat [appellant] zich daarover tevoren kon uitlaten (zie ook Productie M-30) en (b) dat het Federal Court met betrekking tot de eerste vernietigingsgrond andere feiten heeft vastgesteld dan in eerste aanleg was gebeurd, over welke feiten [appellant] geen standpunt naar voren heeft kunnen brengen (pleitnota 12-6-2012, 3.10.3; zie ook Productie M-101, onder 3.1). In dit verband heeft [appellant] in het bijzonder verwezen naar de door hem overgelegde opinie van (oud-president van het EHRM) [B] .
2.20.2
De beslissing onder (a) heeft geen betrekking op de eerste vernietigingsgrond en zal onder rov. 2.24 e.v. besproken worden.
2.20.3
Wat betreft de beslissing onder (b) van het Federal Court heeft [appellant] aangevoerd dat het Arbitrazh Court niet feitelijk heeft vastgesteld dat arbiters partijdig waren zodat het Federal Court, dat een cassatiehof is, niet bevoegd was zich over de partijdigheid van arbiters uit te spreken. Zoals hiervoor is overwogen is niet voldoende duidelijk gebleken dat het Federal Court een cassatiehof is, dat niet kon treden in de inhoudelijke beoordeling hiervan. Naar het oordeel van het hof is bovendien geen sprake van een ander feit, zoals [appellant] stelt. Het oordeel van het Arbitrazh Court met betrekking tot de eerste vernietigingsgrondslag was gebaseerd op de conclusie dat arbiters niet hadden voldaan aan de meldingsplicht die op hen rustte in verband met hun verplichting tot een onpartijdige en onafhankelijke taakuitvoering. Dat het Federal Court de conclusie van het Arbitrazh Court deelde en vervolgens de daarmee samenhangende eerste vernietigingsgrond handhaafde (zij het op grond van een enigszins andere juridische inbedding) maakt niet dat een ander feit is vastgesteld, laat staan een feit waarop [appellant] niet bedacht hoefde te zijn. In zoverre mist de klacht van [appellant] feitelijke grondslag.
2.21
[appellant] heeft voorts gesteld dat het Arbitrazh Court in strijd met de eigen bevoegdheden het arbitraal vonnis inhoudelijk heeft getoetst, hetgeen blijkt uit het alsnog toelaten van reeds geweigerde stukken (akte 16 mei 2013, para 1.5 2e alinea; productie M-108, zie ook §4.2.1 productie M-108). Daarover heeft te gelden dat het enkele toelaten van die stukken die conclusie niet kan dragen, terwijl evenmin is gebleken dat [appellant] zich over deze vermeende schending heeft beklaagd in zijn procedures voor het Federal Court of het Supreme Court. Dat hier sprake is van een zo wezenlijke procedurele schending dat deze strijd met artikel 6 EVRM oplevert is evenmin duidelijk geworden. Volgens [appellant] zijn diens essentiële stellingen in de vernietigingsprocedure niet beoordeeld en diens klachten door het Supreme Court genegeerd, waaronder de stelling dat [geïntimeerde] niet in haar belangen is geraakt door beweerde schending door arbiters van hun meldingsplicht (pleitnota 12-6-2012, 3.10.4). Daarover wordt opgemerkt dat, als hiervoor onder 2.19.6 overwogen, het aan de Russische overheidsrechter is te beoordelen welke stellingen als essentieel worden beschouwd. Uit het onbesproken laten van een of meer stellingen (ook als die niet van ondergeschikte aard zijn) kan echter nog niet worden afgeleid dat de procedure niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Het passeren van genoemde stelling acht het hof, bezien in het licht van de overige klachten van [appellant] die wel zijn besproken, ook niet onbegrijpelijk.
2.22
Voor zover [appellant] heeft gesteld dat nog meer schendingen van procedureregels hebben plaatsgevonden in de vernietigingsprocedure als geheel, is hij daarin niet voldoende specifiek geweest.
conclusie over de eerste vernietigingsgrond
2.23
De slotsom luidt dat het hof, in aanmerking genomen de door [appellant] gestelde feiten en omstandigheden, ook indien deze in onderling verband en samenhang worden bezien, op het vlak van de eerste vernietigingsgrond niet heeft kunnen vaststellen dat in de rechtsgang, beoordeeld in zijn geheel, een schending van artikel 6 EVRM heeft plaatsgevonden. Ook in samenhang met hetgeen in rov. 2.12 van de eerste tussenbeschikking is overwogen kan het hof daaromtrent niet tot het oordeel komen dat [appellant] geen eerlijk proces heeft gehad. In dat verband wordt nog het volgende overwogen. Het beeld dat naar voren komt uit de door [appellant] overgelegde producties over de werking van het Russische justitiële systeem en over de in Rusland nog immer gebruikelijke corruptie, waar [geïntimeerde] geen wezenlijk positiever beeld tegenover heeft gesteld, laat staan heeft onderbouwd, stemt op zijn minst pessimistisch. Bij de beoordeling van de onderhavige zaak en de argumenten die [appellant] naar voren heeft gebracht heeft het hof dat beeld ook steeds voor ogen gehad. Dat neemt evenwel niet weg dat dat enkele beeld voor de rechter die in de onderhavige procedure moet oordelen, niet volstaat om te kunnen concluderen dat [appellant] , als de persoon die de tegen hem/zijn onderneming gevoerde rechtszaken heeft verloren, geen eerlijk proces heeft gehad en dat het arbitrale vonnis als gevolg daarvan ten onrechte is vernietigd. Daarvoor zijn, zoals in de tussenbeschikkingen overwogen, meer concrete op de zaak betrekking hebbende aanwijzingen nodig. Die aanwijzingen zijn, na het onderzoek dat het hof heeft uitgevoerd, onvoldoende gebleken. De door [appellant] in het geding gebrachte rapporten van partijdeskundigen bieden evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat de uitspraken van de overheidsrechters in de vernietigingsprocedure blijk geven van vooringenomenheid.
de tweede vernietigingsgrond
2.24
De tweede grondslag waarop het Arbitrazh Court het arbitraal vonnis vernietigde betrof het oordeel dat het geschil tussen partijen zag op eigendom van de aandelen en dat een dergelijk geschil niet vatbaar is voor arbitrage, maar tot de exclusieve bevoegdheid van de Russische overheidsrechter behoort.
2.24.1
Dit onderwerp wordt bestreken door het antwoord van de deskundigen op vraag 3. Hoewel dat antwoord op zichzelf eenduidig is, kan dat van de toelichting daarop niet worden gezegd. Het hof kan zich in ieder geval niet aan de indruk onttrekken dat wat is geoordeeld door Arbitrazh Court sterk afweek van wat tot dan toe gebruikelijk was en ook tot veel commotie heeft geleid. Daarbij komt dat het hof niet heeft kunnen vaststellen dat [appellant] zich over het voornemen van het Arbitrazh Court om het vonnis ook op deze vernietigingsgrondslag af te wijzen heeft kunnen uitlaten.
2.24.2
Ook indien evenwel zou moeten worden geoordeeld dat door het Arbitrazh Court op dit punt een verrassingsbeslissing is genomen, of er inhoudelijke vraagtekens bij de beslissing moeten worden geplaatst, baat dat [appellant] niet. Immers, aangenomen dat in de procedure in eerste instantie aldus sprake is geweest van een procesrechtelijke schending, brengt dat nog niet mee dat de procedure als geheel betiteld zou moeten worden als een oneerlijk proces. De mogelijkheid van beroep dient er nu juist toe om dergelijke fouten te herstellen. Door [appellant] is in dit verband weliswaar gesteld dat door de rechter in eerste aanleg zijn recht op wederhoor is geschonden, maar hij heeft niet, althans onvoldoende concreet gesteld dat hij die schending bij het Federal Court niet aan de orde heeft kunnen stellen. Evenmin heeft hij voldoende concreet gesteld dat hij deze schending bij een hoger gerecht wel aan de orde heeft gesteld en dat daarop door ofwel het Federal Court danwel het Supreme Court niet naar behoren is gereageerd.
2.24.3
Voor zover bovendien moet worden aangenomen dat de beslissing van de Russische rechters op dit punt als juridisch onjuist zou moeten worden beschouwd, welk oordeel in elk geval niet wordt gedeeld door de deskundigen Simons en Belov en evenmin door Ermakova (N68), kan, zoals hierboven onder 2.12 reeds is overwogen, uit die enkele omstandigheid niet worden afgeleid dat niet kan worden gesproken van een eerlijke behandeling van de zaak, ook niet indien dit wordt bezien in onderling verband en samenhang met hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de eerste vernietigingsgrond.
2.25
De omstandigheid dat het hof veronderstellenderwijs heeft aangenomen dat de bezwaren van [appellant] tegen het oordeel in de vernietigingsprocedure over de derde vernietigingsgrond en de wijze van totstandkoming daarvan uiteindelijk doeltreffend zijn geweest (rov 2.14) geeft, ten slotte, ook geen blijk van een oneerlijk proces.
2.26
Het bewijsaanbod van [appellant] wordt bij deze stand van zaken als onvoldoende concreet en niet ter zake dienend gepasseerd.
2.27
De slotsom luidt dat [geïntimeerde] terecht een beroep heeft gedaan op artikel V lid 1 sub e Verdrag van New York. Dat beroep staat aan toewijzing van het primaire verzoek van [appellant] in de weg. Anders dan [appellant] heeft bepleit heeft het hof in dat verband geen discretionaire bevoegdheid. Ook de subsidiaire verzoeken van [appellant] zijn niet voor toewijzing vatbaar. De grieven van [appellant] falen. Hetgeen [appellant] meer of anders heeft aangevoerd dan hiervoor is besproken leidt niet tot andere oordelen. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd en het meer of anders verzochte wordt afgewezen. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding in hoger beroep, waaronder de kosten van de deskundigen. De vordering van [geïntimeerde] dat die kosten binnen 14 dagen na deze beschikking moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan [appellant] van rechtswege in verzuim zal zijn wordt, als niet bestreden, toegewezen. Beslist zal worden als volgt.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 77.833,50 aan verschotten (waaronder deskundigenkosten) en € 2.682,= aan salaris;
bepaalt dat deze kosten binnen 14 dagen na deze beschikking moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan [appellant] van rechtswege in verzuim zal zijn;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.C. Meijer, C. Uriot en J.F. Aalders en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 september 2016.