ECLI:NL:GHAMS:2016:3882

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2016
Publicatiedatum
27 september 2016
Zaaknummer
23-004068-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis rechtbank Amsterdam inzake strafzaak coffeeshop

Op 29 september 2016 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, dat op 16 oktober 2014 was gewezen in een strafzaak met betrekking tot een coffeeshop. De zaak werd behandeld in hoger beroep op 2 juli 2015, met een tussenarrest op 16 juli 2015 en een vervolg op 15 september 2016. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte, geboren in 1969, zou worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis. Tevens werd gevraagd om de in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte te retourneren.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in grote lijnen bevestigd, maar heeft de beslissing tot bewaring van de in beslag genomen goederen ten behoeve van de rechthebbende vernietigd, omdat het beslag enkel op de medeverdachte was gelegd. Het hof heeft een kennelijke verschrijving in het vonnis van de rechtbank gecorrigeerd en de motivering voor de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht aangevuld. Het hof concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit, maar dat er geen straf of maatregel opgelegd diende te worden, gezien de omstandigheden van de zaak.

De beslissing van het hof houdt in dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd voor wat betreft de bewaring van de in beslag genomen voorwerpen, maar verder wordt bevestigd. Het hof heeft geen redenen gezien om het oordeel van de rechtbank verder te motiveren, aangezien het oordeel dat de verdachte op een economisch verantwoorde wijze een coffeeshop exploiteerde, door het hof werd overgenomen.

Uitspraak

parketnummer: 23-004068-14
datum uitspraak: 29 september 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 oktober 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-650303-13 tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2015 en - na tussenarrest van 16 juli 2015 - van 15 september 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren, subsidiair honderdtwintig dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd de in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte te retourneren.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de beslissing tot bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen goederen, nu het beslag enkel onder de medeverdachte is gelegd – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof:
- een in de overweging van de rechtbank gemaakte kennelijke verschrijving zal verbeteren;
- de motivering van de beslissing om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) toe te passen zal aanvullen met de hierna volgende overweging, gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep van de zijde van het openbaar ministerie is aangevoerd.

Verbetering kennelijke verschrijving

Op bladzijde 5 van het vonnis waarvan beroep, tweede en derde alinea van onderen, staat telkens tussen gedachtestreepjes de zinsnede: “-ten tijde van belang-”. Het hof verandert dit in beide alinea’s in: “– ten tijde van het ten laste gelegde –“ .
Aanvulling motivering toepassing artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht
Het hof kan zich vinden in de door de rechtbank gegeven motivering van de beslissing om artikel 9a Sr toe te passen en neemt deze over. Naar aanleiding van het onderzoek van de zaak in hoger beroep vult het hof de overwegingen van de rechtbank als volgt aan.
Naar aanleiding van de inhoud van de appelschriftuur van het openbaar ministerie gedateerd 7 november 2014 en gelet op hetgeen van de zijde van het openbaar ministerie ter terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2016 naar voren is gebracht, heeft het hof bij tussenarrest van 16 juli 2016 het openbaar ministerie verzocht de vraag te beantwoorden “welke voorraadomvang volgens het openbaar ministerie past bij een 'normale bedrijfsvoering’ van de onderhavige coffeeshop, gelet op de grootte en de structuur van die coffeeshop en op de rol die de coffeeshop ten tijde van de ten laste gelegde periode had in de regio waarin het bedrijf toentertijd was gevestigd”. Dit heeft geresulteerd in een memo van 14 december 2015 van de officier van justitie [naam] . In bedoelde memo wordt gesteld dat er geen algemene regel is te geven welke omvang van een externe voorraad nog onder een normale bedrijfsvoering zou vallen en wordt onderkend dat de relatie tussen deze voorraad en de omzet van de coffeeshop (of het totaal aan coffeeshops) waaraan geleverd wordt van belang is, waarbij geldt dat hoe hoger de omzet is, hoe groter de gemiddelde voorraad zal zijn.
Nu in bedoelde memo evenwel wordt nagelaten aan te geven bijvoorbeeld hoeveel keer de maandverkoop in voorraad hebben nog als redelijk moet worden gezien en derhalve valt binnen de ’normale bedrijfsvoering’ en door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep van 15 september 2016 evenmin een antwoord op die vraag is gegeven – terwijl het formuleren van een duidelijk toetsingscriterium met betrekking tot deze problematiek naar het oordeel van het hof hier op de weg van het openbaar ministerie had gelegen –, ziet het hof geen redenen af te wijken van het oordeel van de rechtbank dat wat de verdachte verweten wordt in feite neerkomt op het op economisch verantwoorde wijze exploiteren van een coffeeshop, dat dit weliswaar een strafbaar feit is waarvoor de verdachte strafbaar is, doch dat met die constateringen kan worden volstaan en dat aldus aan de verdachte geen straf of maatregel dient te worden opgelegd.
Het hof acht gelet op het hiervoor overwogene evenmin termen aanwezig om dat oordeel, dat door het hof wordt overgenomen, nader te motiveren.
Beslissing ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen
Ten onrechte heeft de rechtbank ter zake van de onder de medeverdachte in beslag genomen voorwerpen in deze strafzaak (tevens) de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast. Het vonnis waarvan beroep zal om die reden in zoverre worden vernietigd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing tot bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen voorwerpen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. A.M. Kengen en mr. S. Bek, in tegenwoordigheid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 september 2016.