ECLI:NL:GHAMS:2016:3807

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
22 september 2016
Zaaknummer
23-001685-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van vormverzuim in hoger beroep met betrekking tot plofkraken en heling

In deze zaak, die betrekking heeft op een megazaak genaamd Altviool, heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van verschillende tenlasteleggingen, waaronder plofkraken en heling. Het hof heeft geoordeeld dat er sprake was van herstel van vormverzuim doordat relevante processtukken, die eerder niet in het dossier waren gevoegd, alsnog zijn toegevoegd. Dit betrof processen-verbaal die door de politie als 'restinformatie' waren aangemerkt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een plofkraak op 6 november 2012 in Wezep, waarbij een geldautomaat van de ABN-Amro bank werd opgeblazen en geld werd gestolen. De verdachte is ook vrijgesproken van andere plofkraken en heling van een auto, omdat er onvoldoende bewijs was. Het hof heeft de strafmaat overwogen en geconcludeerd dat de verdachte een gevangenisstraf van 26 maanden moet ondergaan, waarbij de ernst van de feiten en de gevolgen voor de samenleving zijn meegewogen. De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor bepaalde vrijspraken, en de vordering van de benadeelde partij is afgewezen.

Uitspraak

parketnummer: 23-001685-14
datum uitspraak: 21 september 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 april 2014 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13-666696-12 [zaak A] en 13-674082-13 [zaak B] en 13-674133-13 [zaak C] en 13-674070-14 [zaak D] tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
[adres verdachte].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 en 17 februari 2015, 27 en 28 oktober 2015, 18 november 2015, 22 april 2016 en 2, 6 en 7 september 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak A onder 3, in zaak B onder 2 en in zaak D onder 1 en 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A:
1:
hij op of omstreeks 06 november 2012 te Wezep, gemeente Oldebroek, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid brandbaar gas in een geldautomaat van de ABN-Amro ( [adres filiaal] ) laten lopen en/of vervolgen dat gas met behulp van een ontstekingsmechanisme, althans met een vonk tot ontploffing gebracht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die geldautomaat en/of voor dat ABN Amro-filiaal en/of voor belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2:
hij op of omstreeks 06 november 2012 te Wezep, gemeente Oldebroek, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een filiaal van de ABN-Amrobank, gelegen [adres filiaal] , heeft weggenomen vijf geldcassettes, inhoudende een geldbedrag van 187.220 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan ABN Amro bank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door twee (toegangs)deuren van dat ABN Amro-filiaal te forceren en/of door een hoeveelheid brandbaar gas in de geldautomaat te laten lopen en/of (vervolgens) dit gas tot ontploffing te brengen en/of aldus de achterkant van die geldautomaat eruit te blazen, in elk geval door die geldautomaat te forceren;
3:
hij in of omstreeks de periode van 5 november 2012 tot en met 6 november 2012, althans in of omstreeks de maand oktober 2012 en/of november 2012, te Wezep, gemeente Oldebroek, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een cilinderslot van een toegangsdeur en/of een bewakingscamera en/of (de bediening van) de noodverlichting van een loods gelegen [adres loods] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam ] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door dat cilinderslot van die toegangsdeur uit te boren, althans te vervangen door een ander cilinderslot en/of door die bewakingscamera te vernielen en/of door de elektrische bediening van die noodverlichting onklaar te maken;
4:
hij in of omstreeks de periode van 11 januari 2012 tot en met 6 november 2012 te Amsterdam en/of te Haarlem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een personenauto (merk BMW, oorspronkelijk kenteken [kenteken 1] ) en/of een personenauto (merk Audi, oorspronkelijk kenteken [kenteken 2] ) heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Zaak B:
1:
hij op of omstreeks 27 juni 2012 te Wierden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een geldautomaat van de ING-bank, gelegen in het Albert Heijn-filiaal aan [adres filiaal] , heeft weggenomen vier geldcassettes, inhoudende een geldbedrag van 26.610 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan ING-bank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door de glazen toegangsdeur(en) van dat Albert Heijn filiaal in te slaan, althans te forceren en/of door een staalkabel aan die geldautomaat te bevestigen en/of door het andere uiteinde van die staalkabel aan een auto te bevestigen en/of vervolgens met die auto weg te rijden en/of aldus die geldautomaat te forceren, in elk geval door middel van braak en/of verbreking;
2:
hij op of omstreeks 15 oktober 2012 te Almelo tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf teweegbrengen van een ontploffing, als bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, te weten:
*een personenauto merk Citroën, kenteken [kenteken 3] en/of
*een personenauto van het merk Audi, voorzien van kentekenplaten [kenteken 4] , oorspronkelijk kenteken [kenteken 5] en/of
*twee gasflessen, aan elkaar verbonden met ontstekingsmechanisme en/of met slangen en/of
*een (los) ontstekingsmechanisme en/of
*een (losse) brandstofslang en/of
*een breekijzer en/of een rubberen hamer en/of een stormrammer
heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
Zaak C:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 6 november 2012, te Amsterdam, althans in Nederland, een of meer voorwerpen, te weten meerdere grote geldbedragen (met een totale waarde van 104.000 euro of daaromtrent) en/of kledingstukken en/of schoeisel (onder meer van de merken Hunter en/of Gucci) en/of een personenauto (merk Nissan Qashqai, kenteken [kenteken 6] ), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
Zaak D:
1:
hij op of omstreeks 09 oktober 2012 te Halsteren, gemeente Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid brandbaar gas in een geldautomaat van de ABN-Amro ( [adres filiaal] ) laten lopen en/of vervolgens dat gas met behulp van een ontstekingsmechanisme, althans met een vonk tot ontploffing gebracht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die geldautomaat en/of voor dat ABN Amro-filiaal en/of voor belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2:
hij op of omstreeks 09 oktober 2012 te Halsteren, gemeente Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een filiaal van de ABN-Amrobank, gelegen [adres filiaal] , heeft weggenomen vier geldcassettes, inhoudende een geldbedrag van 150.390 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan ABN Amro bank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door een (toegangs)deur van dat ABN Amro-filiaal te forceren en/of door een hoeveelheid brandbaar gas in de geldautomaat te laten lopen en/of (vervolgens) dit gas tot ontploffing te brengen en/of aldus de achterkant van die geldautomaat eruit te blazen, in elk geval door die geldautomaat te forceren, in elk geval door middel van braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof de verdachte behalve van het in zaak A onder 3, zaak B onder 2 en zaak D, anders dan de rechtbank, eveneens zal vrijspreken van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde. Het hof komt (mede daardoor) voorts tot een andere strafoplegging en een andere beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging

Standpunt verdediging
De raadsman heeft het hof verzocht het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte met betrekking tot de zaak Wezep, omdat de raadsman van mening is dat de manier waarop het openbaar ministerie is omgegaan met de beschikbare relevante informatie ten aanzien van deze zaak een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde oplevert, waarmee gedeeltelijk doelbewust en overigens met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling is tekort gedaan.
De raadsman heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Namens de verdachte is van meet af aan betoogd dat de plofkraak in Wezep zeer wel door anderen gepleegd zou kunnen zijn.
In hoger beroep is duidelijk geworden dat diverse, evident relevante processen-verbaal waaruit blijkt van (mogelijke) medeverdachten niet in het dossier zijn gevoegd. Het betreft bijvoorbeeld een proces-verbaal van observatie in onder meer Assendelft, in Lijnden, in Amsterdam bij [bedrijfsnaam] en bij de woning van de verdachte. Daarbij werden [broer verdachte] en de hoofdverdachte in het onderzoek [naam onderzoek] , [naam verdachte 1] , herkend. Het betreft voorts het proces-verbaal ‘uitkijken beelden [bedrijfsnaam] 5-6 november 2012’, dat op 4 maart 2013 te Amsterdam in het onderzoek Altviool werd opgemaakt. In het onderzoek Altviool is zelfs gebleken dat dit proces-verbaal om ‘tactische overwegingen’ bewust niet is gevoegd. Evenmin is het telecom-onderzoek naar de 6 telefoonnummers die worden gekoppeld aan de voorbereiding en het plegen van het feit in Wezep in het dossier Altviool gevoegd. De beantwoording van schriftelijke vragen hieromtrent door de teamleider en de coördinator van het onderzoek Altviool, alsmede door de officier van justitie die het onderzoek Altviool leidde is onbevredigend. Verder is nooit sprake geweest van terugkoppeling vanuit de onderzoeken [naam onderzoek] en [naam onderzoek] naar het onderzoek Altviool. Daardoor is ook relevante informatie, die in het kader van die onderzoeken werd vergaard, buiten het dossier gebleven. Dit is te wijten aan het openbaar ministerie. De verdachte heeft daardoor in eerste aanleg geen eerlijk proces gehad. Dit is onherstelbaar. De verdachte heeft immers recht op een feitelijke behandeling in twee instanties, maar de eerste instantie heeft niet kunnen oordelen aan de hand van alle relevante en beschikbare gegevens. De verdachte mist daardoor een feitelijke instantie.
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer moet worden verworpen. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat van meet af aan duidelijk was dat sprake is geweest van meer dan twee daders en dat de verdediging te vergaande conclusies trekt uit de in hoger beroep bekend geworden stukken. Dat de betreffende stukken eerder niet aan het dossier zijn toegevoegd is geen vormverzuim en zeker geen ernstig verzuim.
Feitelijke vaststellingen
Ter terechtzitting in hoger beroep van 27 oktober 2015 bleek dat in de zaak Wezep, ten aanzien van andere verdachten, op 2 juli 2015 vonnis was gewezen door de rechtbank Midden-Nederland en dat in dat vonnis melding werd gemaakt van processtukken die zich niet in het procesdossier Altviool bevonden. Het onderzoek in hoger beroep is hierop geschorst om een onderzoek te verrichten naar de aard en herkomst van die stukken. Dat heeft ertoe geleid dat nadien alsnog diverse processen-verbaal aan het procesdossier Altviool zijn toegevoegd.
Die processen-verbaal behelzen enerzijds informatie die door het opsporingsteam ‘Altviool’ is vergaard en geverbaliseerd en anderzijds informatie die later, in het kader van de onderzoeken ‘ [naam onderzoek] ’ en ‘ [naam onderzoek] ’ (politie Midden-Nederland) is verkregen. Vastgesteld kan worden dat processen-verbaal uit het onderzoek ‘Altviool’ als ‘restinformatie’ zijn overgedragen aan ‘ [naam onderzoek] ’. Dit is gebeurd in overleg met de zaaksofficier van justitie in de zaak Altviool. De processen-verbaal die later in ‘ [naam onderzoek] ’ en ‘ [naam onderzoek] ’ zijn opgemaakt zijn nimmer aan het team ‘Altviool’ ter beschikking gesteld.
Uit de beantwoording van schriftelijke vragen door de teamleider en twee coördinatoren van het onderzoeksteam Altviool enerzijds, en door de tactisch coördinator van het onderzoeksteam [naam onderzoek] anderzijds, is voorts het volgende gebleken. Het onderzoek [naam onderzoek] is gestart op 14 mei 2013. Het betrof een onderzoek naar onder meer de verdachten [naam verdachte 1] en [naam verdachte 2] naar aanleiding van verdenkingen ter zake van meerdere plofkraken. Het onderzoek [naam onderzoek] is pas gestart na afronding van het onderzoek [naam onderzoek] . Tussen de onderzoeksteams ‘Altviool’ en ‘ [naam onderzoek] ’ heeft overleg plaatsgevonden tussen ongeveer mei 2013 en oktober 2013. Het team Altviool was toen in de afrondende fase van het onderzoek en zou geen nader onderzoek doen naar [naam verdachte 1] en [naam verdachte 2] . Besloten werd daarom dat de (eventuele) rol van [naam verdachte 1] en [naam verdachte 2] in de zaak Wezep door het team [naam onderzoek] (nader) zou worden onderzocht. De door het team Altviool overgedragen informatie werd op dat moment niet relevant geacht voor het onderzoek tegen de verdachte en zijn medeverdachten in de onderhavige zaak Wezep (Altviool). Van enige terugkoppeling van de door het onderzoeksteam [naam onderzoek] vergaarde nadere informatie aan het onderzoeksteam en/of de zaaksofficier Altviool is geen sprake geweest.
De informatie die thans aan het dossier is toegevoegd bevat onder meer de processen-verbaal die de raadsman in zijn pleidooi heeft genoemd.
Oordeel van het hof
Het hof is met de raadsman van oordeel dat de aan het dossier toegevoegde processen-verbaal, in het bijzonder die welke hij in zijn pleidooi heeft benoemd, redelijkerwijs van belang konden zijn voor de door de rechter te nemen beslissingen. Gelet op het bepaalde in de artikelen 30 Sv en 149a Sv betekent dit dat die processen-verbaal, voor zover opgemaakt in het kader van het opsporingsonderzoek Altviool tegen de verdachte, in het procesdossier hadden moeten worden gevoegd voorafgaand aan de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg. Dat dit achterwege is gebleven betekent dat sprake is van schending van deze bepalingen en derhalve van een vormverzuim in het vooronderzoek. Daarop ziet artikel 359a Sv. Het hof overweegt voorts dat dit verzuim heeft doorgewerkt in de fase van de berechting eerste aanleg. Nu geen bepaling in het Wetboek van Strafvordering op een dergelijk verzuim ziet, dient het hof te beoordelen of hierdoor de beginselen van een behoorlijke procesorde zijn geschonden, zoals de raadsman heeft gesteld.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van schending van artikel 359a Sv door het niet voegen van relevante stukken in het dossier tijdens het vooronderzoek en/of van schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde door het niet voegen van processtukken ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg neemt het hof in aanmerking dat het verzuim is hersteld, doordat deze stukken in hoger beroep alsnog aan het procesdossier zijn toegevoegd. Van een onherstelbaar verzuim als bedoeld in artikel 359a Sv is derhalve geen sprake. Het hof is van oordeel dat dit herstel ook betekenis heeft voor het niet (alsnog) voegen van deze (proces)stukken in eerste aanleg, in die zin dat door het alsnog voegen van deze processtukken evenmin sprake is van een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. De stelling van de raadsman dat dit verzuim onherstelbaar is, omdat van een eerlijk proces in eerste aanleg door het ontbreken van deze stukken geen sprake kon zijn, vindt geen steun in het recht. Voor de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van een eerlijk proces, dient dat proces immers in zijn geheel te worden bezien. Een van de functies van het hoger beroep is het herstel van vormfouten die in eerste aanleg zijn begaan. Het hof heeft de ontbrekende stukken thans in zijn beoordeling kunnen betrekken en het verzuim dat in eerste aanleg een rol speelde aldus hersteld.
Het hof overweegt voorts nog dat niet is gebleken dat het openbaar ministerie dan wel het onderzoeksteam Altviool de intentie had de verdediging door het niet voegen van stukken te benadelen, dan wel de belangen van de verdediging te veronachtzamen. Uit voornoemde antwoorden van de desbetreffende functionarissen op vragen van de verdediging blijkt veeleer dat sprake is geweest van een onjuiste inschatting van het belang van de in hoger beroep alsnog gevoegde stukken. Het hof gaat ervan uit dat genoemde functionarissen zich onvoldoende hebben gerealiseerd dat ook opsporingsresultaten ten aanzien van medeverdachten voor de procespartijen in de zaak Altviool relevant waren.
De advocaat-generaal heeft zich overigens, zodra hem van het bestaan van deze stukken was gebleken, ingespannen deze stukken alsnog aan de verdediging ter beschikking te stellen. Het hof is voorts van oordeel dat deze stukken ten aanzien van de verdachte niet ontlastend zijn gebleken, zoals hierna in de overwegingen ten aanzien van het bewijs in de zaak Wezep nog aan de orde zal komen.
Met betrekking tot de stukken die zijn opgemaakt in de zaken [naam onderzoek] en [naam onderzoek] overweegt het hof nog dat het wenselijk ware geweest dat deze stukken aan het onderzoeksteam Altviool ter beschikking zouden zijn gesteld, maar dat, gelet op het voorgaande, evenmin sprake is van een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, doordat deze stukken eerst in hoger beroep in het procesdossier zijn gevoegd.
Het hof verwerpt het verweer.

Vrijspraken

Vernieling Wezep(zaak A feit 3)
Met de advocaat-generaal en de verdediging – evenals de rechtbank – is het hof van oordeel dat de verdachte van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Heling Audi(zaak A feit 4) (partiële) vrijspraak
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij in de periode van 11 januari 2012 tot en met 6 november 2012 zich schuldig zou hebben gemaakt aan de heling van een Audi met het oorspronkelijk kenteken [kenteken 2] . Uit de bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat de verdachte in de nacht van 5 op 6 november 2012 gereden heeft met de desbetreffende Audi, die toen voorzien was van het valse kenteken [kenteken 7] .
Deze Audi, die op 6 november 2012 in beslag genomen is, vertoonde geen sporen van braak of andere onregelmatigheden die bij de gebruiker tot de conclusie konden leiden dat sprake was van een gestolen auto. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat niet kan worden gezegd dat het een feit van algemene bekendheid is dat bij een plofkraak vaak gestolen auto’s worden gebruikt. Als feit van algemene bekendheid hebben immers slechts te gelden gegevens die ieder van de rechtstreeks bij het geding betrokkenen geacht moet worden te kennen of die hij zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen kan achterhalen. Een zodanig gegeven is het gebruik van gestolen auto’s bij plofkraken niet.
Hoewel aannemelijk is dat de verdachte op de hoogte geweest moet zijn van het feit dat de Audi die hij bestuurde van diefstal afkomstig was, kan dit niet worden afgeleid uit de bewijsmiddelen. Het enkele feit dat de Audi voorzien was van een vals kenteken is daartoe onvoldoende. Voorts dient te worden opgemerkt dat het OVC-gesprek waarin de verdachte spreekt over een gestolen auto kennelijk betrekking heeft op de BMW waarin hij is aangehouden. Dit laatste kan worden afgeleid uit het onderwerp van het gesprek – de aanhouding door het arrestatieteam – en uit het feit dat de verdachte spreekt over ‘een drie’, terwijl de BMW waarin hij is aangehouden een BMW van de ‘drie serie’ betrof.
Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van het onder feit 4 (zaak A) ten laste gelegde.
Wierden(zaak B feit 1)
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof dit feit bewezen zal verklaren. Hij heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar het vonnis van de rechtbank ten aanzien van dit feit.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs.
De feiten
Het hof stelt met betrekking tot de feiten het volgende vast.
Op 27 juni 2012 heeft omstreeks 3.20 uur een diefstal met braak (hierna: ramkraak) plaatsgevonden bij een Albert Heijn in Wierden. In de winkel is een pinautomaat van de ING opengebroken en zijn de daar in aanwezige geldcassettes met inhoud weggenomen. Op de camerabeelden is te zien dat de ramkraak is gepleegd door vier personen die donkere gezichtsbedekking droegen. De geldcassettes en een deel van het geld dat zich daarin bevond zijn, besmeurd met blauwe inkt, na de kraak in de omgeving teruggevonden. Op 27 juni 2012 omstreeks 11.00 uur is in een loods in Almelo een Audi aangetroffen. De achterbank van die Audi, voornamelijk achter de bestuurdersstoel, de vloer achter de bestuurdersstoel en het achterportier aan de bestuurderszijde waren besmeurd met blauwe verf. In de kofferbak van die Audi lag inbrekersgereedschap, dat rechtstreeks in verband kan worden gebracht met de ramkraak in Wierden. Ook de bekleding van die achterbak was op diverse plaatsen besmeurd met blauwe verf. In de loods zijn naast de Audi twee sigarettenpeuken aangetroffen. Op één van de peuken is DNA van [medeverdachte 1] aangetroffen. Op de andere peuk is DNA van [medeverdachte 2] aangetroffen. Boven in de loods, op de eerste verdieping, zijn voorts een aantal schoenen en opgevouwen kledingstukken aangetroffen, waaronder bivakmutsen. Op een sok, een helmmuts en een bivakmuts is DNA aangetroffen van respectievelijk de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Oordeel hof
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat reeds gelet op de plaats waar de sok met daarop het DNA matchend met het DNA van de verdachte is aangetroffen, te weten op de bovenverdieping van de loods, niet zonder meer kan worden vastgesteld dat deze sok een zogenoemd daderspoor is. Het hof voegt daaraan toe dat op geen van de aangetroffen kledingstukken sporen zijn aangetroffen op grond waarvan deze kleding met de ramkraak of met de daarbij gebruikte Audi in verband kan worden gebracht. Het hof kan zich evenmin vinden in de conclusie van de rechtbank dat het niet anders kan dan dat de daders van de ramkraak deze kleding in de loods hebben achtergelaten. Niet kan immers worden vastgesteld wie zich, naast [medeverdachte 1] , op 26 en 27 juni 2012 in de loods hebben bevonden en wie voornoemde kleding daar met welk doel heeft neergelegd. Evenmin kan worden uitgesloten dat de door de dader of daders bij de ramkraak gedragen kleding uit de loods is meegenomen. Nu ook overigens bewijs voor enige betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit ontbreekt, acht het hof acht niet bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde ramkraak in Wierden heeft (mede)gepleegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Almelo(zaak B feit 2)
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard dat de verdachte op 15 oktober 2012 in Almelo bezig was met voorbereidingshandelingen voor het plegen van een plofkraak. Hij heeft hiertoe het volgende naar voren gebracht.
De rechtbank heeft de verdachte van dit feit vrijgesproken, maar over het hoofd gezien dat de houten stormram, die in deze zaak in de bij de Rabobank geparkeerde Audi werd aangetroffen, een belangrijk bewijsmiddel is. Deze stormram is immers eerder aangetroffen in de door [medeverdachte 2] gehuurde loods in Assendelft. Via die stormram en die loods is er dus een verband te leggen tussen de verdachte en de Audi. Voor [medeverdachte 3] geldt hetzelfde. De verdachten in de onderhavige zaak kenden en ontmoetten elkaar, maakten gebruik van elkaars panden en spullen en pleegden gezamenlijk strafbare feiten.
De verdachte en [medeverdachte 3] werden op ongeveer 50 meter afstand van de geparkeerde Audi aangetroffen. Bovendien hadden zij bivakmutsen, handschoenen en een hoofdlampje bij zich, terwijl de verdachte de fluorescerende Nike-tekens op zijn schoenen had afgeplakt met tape. Zij hebben voor hun aanwezigheid aldaar geen geloofwaardige, laat staan verifieerbare verklaring gegeven.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van dit feit wordt vrijgesproken bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs.
De feiten
Het hof stelt met betrekking tot de feiten het volgende vast.
Op 15 oktober 2012 werd ’s nachts om ongeveer 1.55 uur in Almelo een Audi aangetroffen, met daarin onder meer gasflessen, een ontstekingsmechanisme, alsmede houten blokken. Deze Audi stond geparkeerd achter een gebouw waarin zich een pinautomaat van de Rabobank bevond. Uit onderzoek naar genoemde houten blokken kwam naar voren dat deze met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dezelfde blokken waren, die waren gefotografeerd bij een inkijkoperatie op 7 september 2012 in een door [medeverdachte 2] gehuurde loods [adres loods] te Assendelft. Deze blokken stonden toen als een ‘bok’ in elkaar.
Op 15 oktober 2012 werden in de directe omgeving van voornoemde Audi [verdachte] en [medeverdachte 3] aangetroffen. Deze waren aldaar voor het eerst door de [getuige] gezien om ongeveer 23.45 uur, toen zij uit een Citroën stapten. Deze Citroën bleek later op naam van de verdachte te staan. Vervolgens werden om 1.55 uur twee donker geklede mannen gezien door [verbalisant] , die had postgevat bij de pinautomaat van voornoemde Rabobank. Toen de verbalisant op hen afliep, sloegen zij een zijpad in, waarna de verbalisant het zicht op hen verloor. Ongeveer een kwartier later zag hij twee, vermoedelijk dezelfde, mannen gehaast uit dit pad komen teruglopen, waarna hij hen aanhield. Het bleek om de verdachte en [medeverdachte 3] te gaan. Bij fouillering bleek dat zij beiden een bivakmuts bij zich droegen, terwijl een van hen tevens een hoofdlampje bij zich had en de ander een paar handschoenen.
Op 6 november 2011 is ten tijde van een observatie waargenomen dat [verdachte] de deur van voornoemde loods te Assendelft opende. Hij reed toen weg in een in die loods gestalde (gestolen) Audi. Deze Audi fungeerde enkele uren na de plofkraak in Wezep als vluchtauto. De verdachte werd op diezelfde dag aangehouden in een (gestolen) BMW, die eveneens als vluchtauto na de plofkraak in Wezep werd gebruikt en waarin een deel van de buit van voornoemde plofkraak werd aangetroffen. Ook deze BMW was op enig moment daarvóór gestald geweest in voornoemde loods te Assendelft.
Oordeel van het hof
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat uit bovengenoemde feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat de Audi, die achter de Rabobank geparkeerd stond, bestemd was om te worden gebruikt bij een plofkraak. Het hof deelt echter niet de opvatting van de advocaat-generaal dat daaruit tevens volgt dat de verdachte en/of [medeverdachte 3] deze Audi op dat moment voorhanden hadden.
Dat de stormram eerder bij een inkijkoperatie in de loods in Assendelft was gezien en dat deze loods werd gehuurd door een bekende van de verdachte, is daartoe onvoldoende. Hetzelfde geldt voor het gegeven dat de verdachten in de zaken in dit dossier elkaar kenden en elkaars spullen gebruikten. Daaruit volgt immers evenmin dat de verdachte, samen met anderen of alleen, de Audi in Almelo voorhanden heeft gehad. De verdachte is weliswaar een keer bij de loods in Assendelft gezien, maar dit was enkele weken na het onderhavige incident. Dat de verdachte ook voor die tijd met die loods in verband kan worden gebracht is niet gebleken. Dat slechts de verdachten in de onderhavige megazaak Altviool de gebruikers zouden kunnen zijn van goederen die in de loop van de tijd in die loods werden gestald, evenmin. Het hof zal de verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Witwassen van kleding en een personenauto(Zaak C) partiële vrijspraak
Het hof is met de raadsman van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een auto, te weten een Nissan Qashqai. Uit de omstandigheden dat deze auto op naam heeft gestaan van de partner van de verdachte en dat een getuige heeft verklaard dat sprake was van een Marokkaanse man, die de auto voor zijn vrouw kocht, kan niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte betrokken is geweest bij het betalen van de auto. Ook overigens is daarvan niet gebleken. De auto is (deels) betaald vanaf de bankrekening van [naam ] en voor het overige contant. Noch op grond van hetgeen zich bevindt in het dossier, noch op grond van hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen, kan worden vastgesteld dat de verdachte [naam ] zou hebben terugbetaald en/of dat het contant betaalde bedrag van de verdachte afkomstig was. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat een enkel tapgesprek, waaraan de verdachte deelneemt, over kleding, onvoldoende bewijs oplevert van het ten laste gelegde witwassen van kleding. Dit geldt te minder, nu de weergave van het bewuste gesprek in het dossier door de verdachte gemotiveerd is betwist en andere bewijsmiddelen in het dossier ontbreken. Het hof zal de verdachte ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Halsteren(zaak D feiten 1 en 2)
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte in eerste aanleg ten onrechte is vrijgesproken van de onder zaak D als feiten 1 en 2 ten laste gelegde zaak Halsteren en heeft gevorderd dat de verdachte daarvoor alsnog wordt veroordeeld.
De advocaat-generaal heeft hiertoe het volgende naar voren gebracht.
Ook in deze zaak is de stormram, die op 7 september 2012 bij een inkijkoperatie in de loods in Assendelft is gezien en die op 15 oktober 2012 te Almelo in een Audi is aangetroffen, een belangrijk bewijsmiddel, aangezien een stuk van deze stormram is aangetroffen na de plofkraak in Halsteren (op 9 oktober 2012). Behalve [medeverdachte 2] komen geen anderen in aanmerking om die stormram naar Halsteren te hebben gebracht en daar te hebben gebruikt dan [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] . Uit de omstandigheden, te weten het gezamenlijke vertrek uit Lijnden, de terugkeer van [verdachte] en [medeverdachte 1] de volgende ochtend in Lijnden, het telefoongesprek hierover van [medeverdachte 1] die dag, dat erover ging dat ze iets ‘hadden gemaakt’ en dat hij geld ‘in grote brieven’ wilde wisselen, terwijl die nacht de telefoons van de verdachten langere tijd uit hebben gestaan, volgt dat het niet anders kan dan dat zij met z’n vieren die plofkraak in Halsteren hebben gepleegd.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van de met betrekking tot de zaak Halsteren ten laste gelegde feiten wordt vrijgesproken bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs.
De feiten
Het hof stelt met betrekking tot de feiten het volgende vast.
In de nacht van 9 oktober 2012, rond 3.30 uur, heeft een plofkraak plaatsgevonden bij de ABN-AMRO bank te Halsteren. Daarbij werd een Audi waargenomen en in ieder geval vier daders. Vlakbij de leeggeroofde geldautomaat werd een stukje hout aangetroffen, dat bij nader onderzoek bleek te passen op de houten constructie (het hof begrijpt: ‘de stormram’) die op 15 oktober 2012 in Almelo werd aangetroffen in een Audi. [verdachte] en [medeverdachte 3] werden die nacht aangehouden in Almelo. Eerder op 7 september 2012 was deze houten constructie tijdens een inkijkoperatie in de loods in Assendelft gezien. Vastgesteld is voorts dat [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] op 8 oktober 2012 om 23.56 uur vanuit Lijnden met twee auto’s zijn vertrokken en dat om 10.16 uur in de ochtend van 9 oktober 2012 [verdachte] en [medeverdachte 1] te Lijnden in een Citroën aan kwamen rijden. De telefoons van alle eerdergenoemden stonden die nacht uit. Op 9 oktober 2012 voerde [medeverdachte 1] om 19.13 uur een telefoongesprek met een onbekend gebleven derde, waarin hij onder meer zei dat hij de dag ervoor op reis was gegaan en zijn telefoon had thuisgelaten en dat ze ‘wat gemaakt hadden dit keer’.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat, nu niet is vast te stellen dat [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] in de nacht van 8 oktober 2012 op 9 oktober 2012 in Halsteren zijn geweest, niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Dat een stukje van de ‘stormram’ die te Almelo in een Audi inbeslaggenomen is – waarbij [verdachte] en [medeverdachte 3] in Almelo in de nabijheid waren – en die eerder in Assendelft in de loods was gezien, in Halsteren is aangetroffen, maakt dat niet anders.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat uit het feit dat die stormram zich op
7 september 2012 in de loods te Assendelft bevond, die loods werd gehuurd door [medeverdachte 2] en de verdachten (al dan niet nadien) ook toegang tot deze loods hadden, geen conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot de vraag wie die stormram op 9 oktober 2012 in Halsteren hebben gebruikt.
Het telefoongesprek dat [medeverdachte 1] voerde, acht het hof daartoe al evenmin voldoende. Weliswaar geeft het gesprek te denken, maar hieruit kan niet zonder meer worden afgeleid dat [medeverdachte 1] doelde op de plofkraak in Halsteren. Ook wanneer het gesprek wordt bezien in samenhang met de overige feiten en omstandigheden, zoals hiervoor weergegeven, kan die conclusie niet worden getrokken.
Het hof tekent daarbij aan dat, als het gesprek van 9 oktober 2012 daadwerkelijk over plofkraken ging, daaruit en uit een gesprek dat [medeverdachte 1] voerde op 5 oktober 2012, zou moeten worden afgeleid dat op 5 oktober 2012 andere plofkrakers de verdachte en zijn companen voor waren geweest (“ze hebben genomen, ze hebben het leeggemaakt en zij lieten daar geen cent achter”), terwijl het dossier daarvoor geen enkele onderbouwing biedt. Zo beschouwd biedt het gesprek een contra-indicatie voor de uitleg die de advocaat-generaal daaraan toedicht.
Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van deze feiten.

Bewijsoverwegingen

Wezep(zaak A feiten 1 en 2)
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem onder zaak A ten laste gelegde feiten 1 en 2 in de zaak Wezep.
De raadsman heeft hiertoe het volgende naar voren gebracht.
Het is onmogelijk de verdachte ten tijde van de plofkraak op de plaats delict te plaatsen. Daarnaast is het OVC-gesprek van 27 december 2012 in de PI Zwaag ontlastend, aangezien de verdachte daarin tegen zijn gesprekspartner ( [medeverdachte 3] ) zegt dat hij slechts een ritje kwam rijden. Het aantreffen van geld in een tas van de verdachte doet eerder denken aan heling. Er is niets bekend geworden van een verderstrekkende intellectuele bijdrage dan dat hij in auto’s heeft gereden, waardoor een veroordeling wegens medeplegen niet mogelijk is. Uit het feit dat volgens de politie zes telefoons in verband met deze plofkraak in gebruik zijn genomen volgt dat meerdere personen betrokken zijn geweest bij de zaak Wezep.
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de feiten 1 en 2 onder zaak A bewezen zal verklaren, met dien verstande dat vrijspraak dient te volgen van het onderdeel ‘gemeen gevaar voor belendende percelen’.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte de onder zaak A ten laste gelegde feiten 1 en 2 heeft medegepleegd. Die bewijsmiddelen houden meer in dan dat de verdachte enkel de BMW heeft bestuurd. Kort gezegd kan daaruit worden afgeleid dat de verdachte enkele uren voor de plofkraak tegelijkertijd met anderen naar Wezep is gereden in de Audi, waarin later materiaal is aangetroffen dat bij de plofkraak is gebruikt en dat hij enkele uren na de plofkraak weer tegelijkertijd met anderen vanuit Wezep is vertrokken. In de BMW, waarin de verdachte en [medeverdachte 4] werden aangehouden, werden in een tas (met Superman logo) die aan de verdachte kan worden toegeschreven een bedrag van ruim € 57.000,- (zijnde ruim een kwart van het in Wezep gestolen geld) en een zwarte mouw met gaten (hierna steeds: bivakmuts) aangetroffen. Uit het feit dat de verdachte dit geld zo kort na de plofkraak voorhanden had volgt naar het oordeel van het hof, bezien in samenhang met de overige bewijsmiddelen, dat de verdachte een van de daders is geweest, die op de plaats van het delict zijn gezien. Het feit dat de verdachte een bivakmuts – met daarop zijn DNA – bij zich had draagt bij aan de overtuiging van het hof. Genoemde daders hebben gezamenlijk de uitvoeringshandelingen gepleegd. Het hof acht daarom tevens bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten in vereniging met deze andere daders heeft gepleegd.
De verklaring van de verdachte, dat hij niet meer heeft gedaan dan het op verzoek van de kennelijke daders besturen van de BMW, acht het hof onaannemelijk. Het hof overweegt daaromtrent dat de verdachte geen antwoord heeft willen geven op nadere vragen daaromtrent, zodat deze verklaring niet verifieerbaar is. Tevens is deze verklaring in strijd met de bewijsmiddelen, in het bijzonder die omtrent de heenrit naar Wezep. Voorts biedt de verklaring van de verdachte geen uitleg voor het in zijn tas aanwezige deel van het bij de plofkraak verkregen geld.
Het hof overweegt ten slotte dat hetgeen de verdachte in het door de raadsman genoemde OVC-gesprek vertelde eveneens in strijd is met de bewijsmiddelen. Het hof gaat er daarom van uit dat de verdachte in dat gesprek bewust de ware toedracht omtrent zijn rol heeft willen verhullen. In ieder geval acht het hof de verdachte ook in dit gesprek niet geloofwaardig.
Met de advocaat-generaal en de verdediging acht het hof – evenals de rechtbank – het onder feit 1 ten laste gelegde onderdeel ‘met gemeen gevaar voor belendende percelen’ niet bewezen, zodat het hof de verdachte daarvan zal vrijspreken.
Heling BMW(zaak A feit 4)
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij in de periode van 11 januari 2012 tot en met 6 november 2012 zich schuldig zou hebben gemaakt aan de heling van een BMW met het oorspronkelijk kenteken [kenteken 1] . De verdachte is samen met zijn medeverdachte in de nacht van 5 op 6 november 2012 aangehouden terwijl hij de in de tenlastelegging bedoelde BMW bestuurde. Deze BMW was van het ‘type drie’. Uit het als bewijsmiddel 17 opgenomen OVC gesprek, waarin de verdachte sprak over de aanhouding door het arrestatieteam, leidt het hof af dat de verdachte met ‘die drie’ doelde op de BMW waarin hij was aangehouden en dat hij op het moment dat hij in die auto stapte wist dat deze auto gestolen was. Het hof acht de ten laste gelegde opzetheling daarom bewezen. Het hof gaat er daarbij van uit dat de verdachte de BMW voor het eerst onder zich kreeg op 6 november 2012, op het moment dat hij in Wezep in die auto stapte, nu daaromtrent niets anders is gebleken.
Witwassen(zaak C)
Standpunt verdediging met betrekking tot de rechtmatigheid van het bewijs
De verdediging heeft in de eerste plaats betoogd dat de observatie die plaatsgevonden heeft door middel van een camera op de loods van [bedrijfsnaam] in Lijnden kan worden gedefinieerd als een stelselmatige observatie, waarvoor een bevel door de officier van justitie, als bedoeld in artikel 126g Sv, afgegeven had moeten worden. Nu dit niet is gebeurd is volgens de verdediging sprake van een onrechtmatige observatie en dienen de observaties buiten beschouwing gelaten te worden.
Ten tweede heeft de verdediging betoogd dat ook in het geval de observaties wel mogen worden gebruikt er desalniettemin geen sprake was van voldoende verdenking ter zake van witwassen om gegevens bij de belastingdienst op grond van artikel 126nd Sv te vorderen. De verkregen gegevens van de belastingdienst zouden daarom buiten beschouwing gelaten moeten worden. Voorts zou de vervolgens verkregen informatie van de ING bank, ABN bank en SNS bank buiten beschouwing moeten worden gelaten en niet voor het bewijs mogen worden gebruikt, omdat de vorderingen als bedoeld in artikel 126nc Sv – waarmee de tenaamstelling van de bankrekeningen werd opgevraagd – zich niet bevinden bij de stukken van het dossier.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft aangeven zich te kunnen vinden in de overwegingen in het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de rechtmatigheid van de observatie en ook overigens geen grond te zien voor bewijsuitsluiting.
Oordeel van het hof
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat bij de observatie met behulp van een camera van de loods van [bedrijfsnaam] in Lijnden geen sprake is geweest van een stelselmatige observatie. Er is eerst sprake van stelselmatige observatie in de zin van artikel 126g/126o Sv indien het observeren tot gevolg kan hebben dat er een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van iemands privéleven kan worden verkregen. In dit geval is van belang dat de camera was gericht op een bedrijfsgebouw en niet op een woning. Door de observatie middels de camera kon slechts worden vastgesteld, wanneer en door wie de loods in Lijnden werd bezocht en kon niet een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van het privéleven van de verdachte worden verkregen. De observatie door middel van de camera gericht op de loods kon aldus plaatsvinden op basis van artikel 2 (oud) van de Politiewet.
Het hof begrijpt het door de raadsman gestelde met betrekking tot de verkrijging van de gegevens van de belastingdienst en van gegevens met betrekking tot de tenaamstelling van de bankrekeningen bij verschillende bankinstellingen aldus, dat met een beroep op artikel 359a Sv betoogd wordt dat sprake is van vormverzuimen die zouden moeten leiden tot bewijsuitsluiting. De raadsman heeft echter niet duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in het tweede lid van art. 359a Sv genoemde factoren, zijnde het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor zou zijn veroorzaakt voor de verdachte, kenbaar gemaakt waarom de door de raadsman geschetste gang van zaken tot bewijsuitsluiting dient te leiden. Nu de raadsman aldus niet heeft voldaan aan de in dit kader te stellen vereisten behoeft het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting overeenkomstig vaste jurisprudentie geen verdere bespreking, nu het hof daarop niet hoeft te beslissen.
Bewijsoverweging omtrent het witwassen
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat witwassen van meerdere geldbedragen met een totale waarde van 85.818 euro kan worden bewezen.
In de tenlastegelegde periode van 1 januari 2011 tot en met 6 november 2012 heeft een groot aantal contante geldstortingen plaatsgevonden op rekeningen, waarover de verdachte kon beschikken. Deze stortingen worden niet verklaard door legale, opgegeven inkomsten van de verdachte, zijn bedrijf of zijn echtgenote. Onder deze omstandigheden, waaruit zonder meer een vermoeden van witwassen voortvloeit, mag van de verdachte volgens vaste jurisprudentie worden verwacht dat hij een verklaring geeft over de herkomst van de gestorte gelden. De verdachte heeft echter over deze stortingen en de herkomst van de gelden geen verklaring afgelegd. Het hof acht daarom bewezen dat de gestorte gelden van enig misdrijf afkomstig zijn. De gestorte bedragen zijn in de onderzochte periode (grotendeels) van de rekeningen van de verdachte en/of zijn [partner] en van zijn bedrijf overgemaakt naar derden. De verdachte heeft deze bedragen derhalve omgezet als bedoeld in artikel 420bis lid 1 aanhef en onder b van het Wetboek van Strafrecht. Het hof kwalificeert deze handelingen dan ook als witwassen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 2 en 4 en in zaak C ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1:
hij op 6 november 2012 te Wezep, gemeente Oldebroek, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, immers hebben verdachte en zijn mededaders toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid brandbaar gas in een geldautomaat van de ABN-Amro ( [adres filiaal] ) laten lopen en vervolgens dat gas tot ontploffing gebracht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die geldautomaat en voor dat ABN Amro-filiaal te duchten was;
2:
hij op 6 november 2012 te Wezep, gemeente Oldebroek, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een filiaal van de ABN-Amrobank, gelegen aan de [adres filiaal] , heeft weggenomen vijf geldcassettes, inhoudende een geldbedrag van 187.220 euro, toebehorende aan ABN Amro bank, waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door twee (toegangs)deuren van dat ABN Amro-filiaal te forceren en door een hoeveelheid brandbaar gas in de geldautomaat te laten lopen en vervolgens dit gas tot ontploffing te brengen en aldus de achterkant van die geldautomaat eruit te blazen;
4:
hij op 6 november 2012 in Nederland, een personenauto (merk BMW, oorspronkelijk kenteken
[kenteken 1] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van wist dat het een door diefstal verkregen goed betrof;
Zaak C:
hij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 6 november 2012, te Amsterdam, voorwerpen, te weten geldbedragen (met een totale waarde van 85.818 euro), heeft omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A (parketnummer 13-666696-12) onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Het in zaak A (parketnummer 13-666696-12) onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het in zaak A (parketnummer 13-666696-12) onder 4 bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.
Het in zaak C (parketnummer 13-674133-13) bewezen verklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1, 2 en 4, in zaak B onder 1 en in zaak C bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1, 2 en 4, in zaak B, in zaak C en in zaak D ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een ram/plofkraak bij een vestiging van de ABN-AMRO bank te Wezep. Hierbij is grof geweld gebruikt teneinde zich toegang te verschaffen tot het bankgebouw en het in de pinautomaat aanwezige geld. Met behulp van een personenauto en een zogenoemde stormram zijn de toegangsdeuren van de vestiging geforceerd. Vervolgens is met behulp van brandbaar gas een ontploffing teweeg gebracht in de in het gebouw aanwezige geldautomaat. Daarna hebben de verdachte en zijn mededaders de in die geldautomaat aanwezige geldcassettes met daarin een geldbedrag van in totaal ruim € 187.000,- weggenomen. Slechts de helft van dit geld is teruggevonden.
De verdachte en zijn mededaders hebben door hun handelen aanzienlijke materiële en financiële schade veroorzaakt voor de ABN-AMRO bank. Zij hebben door hun handelen een ravage veroorzaakt en zich daarbij niet bekommerd om de gevolgen daarvan voor de directe omgeving. Voorts zorgt dergelijk handelen voor gevoelens van onrust en onveiligheid bij de directe betrokkenen en buurtbewoners en in de samenleving in het algemeen. De verdachte en zijn mededaders hebben zich uitsluitend laten leiden door hun financiële gewin en hebben zich op geen enkele wijze bekommerd om de uitwerking van hun handelen op (de belangen en gemoedstoestand van) derden.
Het hof acht de bewezenverklaarde feiten zeer ernstig en bovendien gevaarlijk en rekent de verdachte een en ander zwaar aan. Het hof is van oordeel dat een plofkraak in beginsel zwaarder dient te worden bestraft dan een ramkraak, nu het teweegbrengen van een ontploffing waardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten is, wordt bedreigd met een maximum gevangenisstraf van 12 jaar. Een dergelijk feit wordt derhalve door de wetgever als een aanmerkelijk ernstiger strafbaar feit beschouwd dan een diefstal met braak of verbreking in een bankgebouw, waarop maximaal 6 jaar gevangenisstraf is gesteld. Daarbij komt dat het gebruik maken van speciaal geprepareerde gas- en zuurstofflessen, een ‘stormram’ en een zeer snelle gestolen auto als een Audi RS en een BMW bij een dergelijk feit blijk geeft van een zekere mate van professionaliteit bij de planning en uitvoering van dat feit, hetgeen het hof een strafverzwarende omstandigheid acht.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan opzetheling van een personenauto van het merk BMW. Door dit handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen.
De verdachte heeft zich tot slot schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van ruim € 85.000,-. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en heeft een ontwrichtende werking op de samenleving. Het hof acht ook dit een ernstig feit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 augustus 2016 is hij eerder, zij het geruime tijd geleden, onherroepelijk veroordeeld voor vermogensdelicten.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Door de advocaat-generaal en de verdediging is betoogd dat strafvermindering dient te volgen, omdat sprake is van schending van de redelijke termijn, nu de behandeling van de strafzaak in hoger beroep bijna tweeënhalf jaar geduurd heeft, terwijl een en ander de verdediging niet is aan te rekenen.
Hoewel de behandeling van de onderhavige strafzaak in hoger beroep ongeveer tweeënhalf jaar heeft geduurd, is het hof, anders dan de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden niet is geschonden. De redelijke termijn is aangevangen op de dag dat de verdachte in verzekering is gesteld, te weten op 6 november 2012. Het arrest in hoger beroep is gewezen op 21 september 2016. De procedure heeft in haar geheel beschouwd derhalve in totaal korter dan vier jaren geduurd. Daarnaast wijst het hof erop dat de onderhavige strafzaak deel uitmaakt van een ‘megazaak’ (Altviool) waarin sprake is van meerdere verdachten en meerdere zaaksdossiers. De vertraging in hoger beroep is opgetreden doordat eerst in een laat stadium bleek dat sprake was van relevante stukken in een ander opsporingsonderzoek, waardoor de zaak complexer was dan zich tot dan toe liet aanzien. Het openbaar ministerie heeft zich vervolgens ingespannen de relevante stukken met spoed aan de verdediging en het hof ter beschikking te stellen, waarna de daaruit voortvloeiende verzoeken van de verdediging door het hof voortvarend zijn behandeld. Dat het openbaar ministerie eerder van het bestaan van deze stukken op de hoogte had kunnen zijn, brengt niet met zich mee dat door voornoemde vertraging sprake is van een schending van het recht van de verdachte op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn.

Verbeurdverklaring

Het in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van de hierna onder 20 genoemde in beslag genomen en niet teruggegeven hamer. Het voorwerp behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.

Onttrekking aan het verkeer

De hierna onder 32 genoemde in beslag genomen en nog niet teruggegeven kentekenplaten zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door de verdachte in zaak A onder 1 en 2 begane feiten aangetroffen. Deze voorwerpen behoren aan de verdachte toe en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en/of de wet.

Vordering van de benadeelde partij ING Bank N.V.

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 14.925,70. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. In hoger beroep heeft de benadeelde partij de vordering verlaagd naar € 2.290,52.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 63, 157, 311, 416 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13-666696-12 onder 3, het in de zaak met parketnummer 13-674082-13 onder 2 en het in de zaak met parketnummer 13-674070-14 onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-666696-12 onder 3 en in de zaak met parketnummer 13-674082-13 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 13-674070-14 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-666696-12 onder 1, 2 en 4 en in de zaak met parketnummer 13-674133-13 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-666696-12 onder 1, 2 en 4 en in de zaak met parketnummer 13-674133-13 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
26 (zesentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
20. 1.00 STK Hamer (4408803).
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
32. 2.00 STK Kentekenplaat [kenteken 7] (4428576).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
11. 1.00 STK Handschoen (4412130)
12. 1.00 STK Vuilniszak; rol vuilniszakken (441244)
13. 1.00 STK Tape; duct tape (4412225)
14. 1.00 STK Handschoen (4412234)
15. 6.00 STK Sleutel (4412347)
16. 1.00 STK Kit; Parrot SVT (4412349) waarde 5,00
17. 1.00 STK Zaktelefoon; Blackberry (4412359)
21. 1.00 STK Zaktelefoon; Blackberry (4408905) waarde 15,00
22. 1.00 STK Zaktelefoon; kl: zwart, Nokia (4408908) waarde 10,00.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
6. 1.00 STK Zaktelefoon; Blackberry (4408905)
7. 1.00 STK Zaktelefoon; kl: zwart, Nokia (4408908)
8. 1.00 STK Visitekaartje; visitekaartje Bergman Clinics (4428614)
9. 1.00 STK Telefoonkaart; Ajax (4428587)
10. 1.00 STK Papier; kopie paspoort (4411654)
18. 1.00 STK Navigator; Mio (4412666) waarde 15,00
19. 1.00 STK Papier (4504032)
23. 3.00 STK Sleutelbos (4477086)
30. 1.00 STK Schoenen; Memphis, rechterschoen (4428471)
31. 1.00 STK Schoenen; Memphis, linkerschoen (4427766).
Vordering van de benadeelde partij ING Bank N.V.
Verklaart de benadeelde partij ING Bank N.V. in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van
mr. N. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
21 september 2016.