ECLI:NL:GHAMS:2016:3803

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
21 september 2016
Zaaknummer
23-001712-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewezenverklaring opzetheling auto en vrijspraken ramkraak en plofkraak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 april 2014. De verdachte, Mourad, was in eerste aanleg vrijgesproken van verschillende feiten, waaronder ramkraak en plofkraak, maar was wel aangeklaagd voor opzetheling van een auto. Het hof heeft de bewezenverklaring van opzetheling bevestigd, waarbij de verdachte op 3 oktober 2012 een BMW voorhanden had, terwijl hij wist dat deze van misdrijf afkomstig was. De verdachte werd echter vrijgesproken van de ramkraak in Wierden en de plofkraak in Halsteren, omdat het hof onvoldoende bewijs achtte voor zijn betrokkenheid bij deze feiten. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als (mede)dader of medeplichtige aan de ramkraak, omdat er geen bewijs was dat hij enige uitvoeringshandeling had verricht of dat hij nauw en bewust met de daders had samengewerkt. De redelijke termijn van de procedure werd niet geschonden, ondanks de lange duur van de behandeling in hoger beroep, omdat de zaak deel uitmaakte van een complex onderzoek met meerdere verdachten. De vordering van de benadeelde partij, ING Bank N.V., werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt.

Uitspraak

parketnummer: 23-001712-14
datum uitspraak: 21 september 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 april 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-666899-12 tegen
Mourad [verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] ,
[adres verdachte] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 en 17 februari 2015, 27 en 28 oktober 2015, 18 november 2015, 22 april 2016 en 2, 6 en 7 september 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 4 en 5 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 27 juni 2012 te Wierden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een geldautomaat van de ING-bank, gelegen in het Albert Heijn-filiaal aan [adres] , heeft weggenomen vier geldcassettes, inhoudende een geldbedrag van 26.610 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan ING-bank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door de glazen toegangsdeur(en) van dat Albert Heijn filiaal in te slaan, althans te forceren en/of door een staalkabel aan die geldautomaat te bevestigen en/of door het andere uiteinde van die staalkabel aan een auto te bevestigen en/of vervolgens met die auto weg te rijden en/of aldus die geldautomaat te forceren, in elk geval door middel van braak en/of verbreking;
1. subsidiair:
[medeverdachte] op of omstreeks 27 juni 2013 te Wierden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een geldautomaat van de ING-bank, gelegen in het Albert Heijn-filiaal aan [adres] , heeft weggenomen vier geldcassettes, inhoudende een geldbedrag van 26.610 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan ING-bank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte] en/of aan diens mededader(s) en/of aan verdachte, waarbij die [medeverdachte] en/of diens mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door de glazen toegangsdeur(en) van dat Albert Heijn filiaal in te slaan, althans te forceren en/of door een staalkabel aan die geldautomaat te bevestigen en/of door het andere uiteinde van die staalkabel aan een auto te bevestigen en/of vervolgens met die auto weg te rijden en/of aldus die geldautomaat te forceren, in elk geval door middel van braak en/of verbreking; tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 26 juni 2012 en/of 27 juni 2012 te Almelo en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door een bedrijfspand (loods) op het [locatie loods] te huren en/of dat bedrijfspand aan die [medeverdachte] ter beschikking te stellen teneinde de vluchtauto en/of de bij bovengenoemd misdrijf gebruikte breekvoorwerpen te stallen/op te slaan;
2:
hij op of omstreeks 03 oktober 2012 te Assendelft, gemeente Zaanstad,, in elk geval in Nederland, een personenauto (merk BMW, oorspronkelijk kenteken [kenteken 1] , voorzien van kentekenplaten [kenteken 2] ) heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
3:
hij op of omstreeks 03 oktober 2012 te Assendelft, gemeente Zaanstad,, in elk geval in Nederland, een personenauto (merk Audi A6, oorspronkelijk kenteken [kenteken 3] , voorzien van kentekenplaten [kenteken 4] ) heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
4:
hij op of omstreeks 09 oktober 2012 te Halsteren, gemeente Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid brandbaar gas in een geldautomaat van de ABN-Amro [adres] ) laten lopen en/of vervolgen dat gas met behulp van een ontstekingsmechanisme, althans met een vonk tot ontploffing gebracht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die geldautomaat en/of voor dat ABN Amro-filiaal en/of voor belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
5:
hij op of omstreeks 09 oktober 2012 te Halsteren, gemeente Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een filiaal van de ABN-Amrobank, gelegen aan de [adres] , heeft weggenomen vier geldcassettes, inhoudende een groot geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan ABN Amro bank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door een (toegangs)deur van dat ABN Amro-filiaal te forceren en/of door een hoeveelheid brandbaar gas in de geldautomaat te laten lopen en/of (vervolgens) dit gas tot ontploffing te brengen en/of aldus de achterkant van die geldautomaat eruit te blazen, in elk geval door die geldautomaat te forceren, in elk geval door middel van braak en/of verbreking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof de verdachte, anders dan de rechtbank, van het onder 1 en 3 ten laste gelegde zal vrijspreken en daardoor tot een andere strafoplegging en een andere beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij komt dan de rechtbank.

Vrijspraken

Wierden(feit 1)
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof dit feit bewezen zal verklaren. Hij heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar het vonnis van de rechtbank ten aanzien van dit feit.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs.
De feiten
Het hof stelt met betrekking tot de feiten het volgende vast.
Op 27 juni 2012 heeft omstreeks 3.20 uur een diefstal met braak (hierna: ramkraak) plaatsgevonden bij een Albert Heijn in Wierden. In de winkel is een pinautomaat van de ING opengebroken en zijn de daarin aanwezige geldcassettes met inhoud weggenomen. Op de camerabeelden is te zien dat de ramkraak is gepleegd door vier personen die donkere gezichtsbedekking droegen. De geldcassettes en een deel van het geld dat zich daarin bevond zijn, besmeurd met blauwe inkt, na de kraak in de omgeving teruggevonden. Op 27 juni 2012 omstreeks 11.00 uur is in een loods in Almelo een Audi aangetroffen. De achterbank van die Audi, voornamelijk achter de bestuurdersstoel, de vloer achter de bestuurdersstoel en het achterportier aan de bestuurderszijde waren besmeurd met blauwe verf. In de kofferbak van die Audi lag inbrekersgereedschap, dat rechtstreeks in verband kan worden gebracht met de ramkraak in Wierden. Ook de bekleding van die achterbak was op diverse plaatsen besmeurd met blauwe verf. In de loods zijn naast de Audi twee sigarettenpeuken aangetroffen. Op één van de peuken is DNA van de verdachte [verdachte] aangetroffen. Op de andere peuk is DNA van de verdachte [medeverdachte 3] aangetroffen.
Boven in de loods, op de eerste verdieping, zijn voorts een aantal schoenen en opgevouwen kledingstukken aangetroffen, waaronder bivakmutsen. Op een sok, een helmmuts en een bivakmuts is DNA aangetroffen van respectievelijk de verdachten [medeverdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] .
Oordeel hof
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat reeds gelet op de plaats waar de kledingstukken met DNA matchend met het DNA van de verdachten [medeverdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn aangetroffen, te weten op de bovenverdieping van de loods, niet zonder meer kan worden vastgesteld dat deze kledingstukken zogenoemde dadersporen zijn. Het hof voegt daaraan toe dat op deze kledingstukken geen sporen zijn aangetroffen op grond waarvan deze kleding met de ramkraak of met de daarbij gebruikte Audi in verband kan worden gebracht. Het hof kan zich evenmin vinden in de conclusie van de rechtbank dat het niet anders kan dan dat de daders van de ramkraak deze kleding in de loods hebben achtergelaten. Niet kan immers worden vastgesteld wie zich, naast [verdachte] , op 26 en 27 juni 2012 in de loods hebben bevonden en wie voornoemde kleding daar met welk doel heeft neergelegd. Evenmin kan worden uitgesloten dat de door de dader of daders bij de ramkraak gedragen kleding uit de loods is meegenomen.
De peuk met daarop DNA matchend met het DNA van [medeverdachte 3] beschouwt het hof evenmin als daderspoor, nu daaruit weliswaar kan worden afgeleid dat [medeverdachte 3] in de loods is geweest, maar niet dat hij de ramkraak heeft (mede)gepleegd. Het enkele feit dat die peuk naast de Audi op de grond is aangetroffen acht het hof daartoe onvoldoende.
Het hof acht daarom niet bewezen dat deze verdachten als (mede) dader betrokkenheid hebben gehad bij de tenlastegelegde ramkraak in Wierden.
De sigarettenpeuk waarop DNA matchend met het DNA van de verdachte is aangetroffen, is weliswaar aangetroffen vlak naast de Audi die direct met de ramkraak in verband kan worden gebracht, maar op grond hiervan kan niet meer worden vastgesteld dan dat de verdachte in de loods is geweest. Het hof acht dit onvoldoende om tot bewezenverklaring te komen van betrokkenheid van de verdachte bij de ramkraak in Wierden.
De verdachte heeft de loods waarin de aan de ramkraak te linken Audi is aangetroffen een dag voor de ramkraak gehuurd. Tussen het moment van huren van de loods door de verdachte en het aantreffen van de Audi in de loods een dag later, zijn de sloten van de loods vervangen en de ramen van de loods afgeplakt. Niet is echter gebleken dat de verdachte enige uitvoeringshandeling met betrekking tot de ramkraak heeft verricht, terwijl evenmin kan worden vastgesteld dat hij anderszins zodanig nauw en bewust met de daders van de ramkraak heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen. Het enkele feit dat hij de loods heeft gehuurd en dat deze door die daders is gebruikt is daartoe onvoldoende, ook als bewezen zou worden geacht dat de verdachte het opzet op dat gebruik heeft had. De verdachte zal dan ook van het onder feit 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Het hof acht de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan de ramkraak evenmin bewezen. Reeds omdat de verdachte [medeverdachte] van het (mede)plegen van de ramkraak wordt vrijgesproken, kan medeplichtigheid door de verdachte zoals ten laste is gelegd, niet bewezen worden.
Heling Audi(feit 3)
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op 3 oktober 2012 zich schuldig zou hebben gemaakt aan de heling van een Audi met het oorspronkelijk kenteken [kenteken 3] . Uit de bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat de verdachte op 3 oktober 2012 de desbetreffende Audi, die toen voorzien was van het valse kenteken [kenteken 4] , heeft bestuurd bij het in en uit de garagebox rijden aan de [adres garagebox] te Assendelft. Deze Audi, die op 6 november 2012 in beslag is genomen, vertoonde geen sporen van braak of andere onregelmatigheden die bij de gebruiker tot de conclusie konden leiden dat sprake was van een gestolen auto. Hoewel aannemelijk is dat de verdachte op de hoogte geweest moet zijn van het feit dat de Audi die hij verplaatste van diefstal afkomstig was, kan dit niet worden afgeleid uit de bewijsmiddelen. Het enkele feit dat de Audi voorzien was van een vals kenteken is daartoe onvoldoende, nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte dit heeft gezien of heeft moeten zien, dan wel anderszins heeft begrepen of moeten begrijpen. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
Halsteren(feiten 4 en 5)
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte in eerste aanleg ten onrechte is vrijgesproken van de als feiten 4 en 5 ten laste gelegde zaak Halsteren en heeft gevorderd dat de verdachte daarvoor alsnog wordt veroordeeld.
De advocaat-generaal heeft hiertoe het volgende naar voren gebracht.
Ook in deze zaak is de stormram, die op 7 september 2012 bij een inkijkoperatie in de loods in Assendelft is gezien en die op 15 oktober 2012 te Almelo in een Audi is aangetroffen, een belangrijk bewijsmiddel, aangezien een stuk van deze stormram is aangetroffen na de plofkraak in Halsteren (op 9 oktober 2012). Behalve [medeverdachte 3] komen geen anderen in aanmerking om die stormram naar Halsteren te hebben gebracht en daar te hebben gebruikt dan [medeverdachte] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] . Uit het gezamenlijke vertrek uit Lijnden, de terugkeer van [medeverdachte] en [verdachte] de volgende ochtend in Lijnden, het telefoongesprek hierover van [verdachte] die dag, dat erover ging dat ze iets ‘hadden gemaakt’ en dat hij geld ‘in grote brieven’ wilde wisselen, terwijl die nacht de telefoons van de verdachten langere tijd uit hebben gestaan, volgt dat het niet anders kan dan dat zij met z’n vieren die plofkraak in Halsteren hebben gepleegd.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van de met betrekking tot de zaak Halsteren ten laste gelegde feiten wordt vrijgesproken bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs.
De feiten
Het hof stelt met betrekking tot de feiten het volgende vast.
In de nacht van 9 oktober 2012, rond 3.30 uur, heeft een plofkraak plaatsgevonden bij de ABN-AMRO bank te Halsteren. Daarbij werd een Audi waargenomen en in ieder geval vier daders. Vlakbij de leeggeroofde geldautomaat werd een stukje hout aangetroffen, dat bij nader onderzoek bleek te passen op de houten constructie (het hof begrijpt: ‘de stormram’) die op 15 oktober 2012 in Almelo werd aangetroffen in een Audi. [medeverdachte] en [medeverdachte 4] werden die nacht aangehouden in Almelo. Eerder op 7 september 2012 was deze houten constructie bij een inkijkoperatie in de loods in Assendelft gezien. Vastgesteld is voorts dat [medeverdachte] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] op 8 oktober 2012 om 23.56 uur vanuit Lijnden met twee auto’s zijn vertrokken en dat om 10.16 uur in de ochtend van 9 oktober 2012 [medeverdachte] en [verdachte] te Lijnden in een Citroën aan kwamen rijden. De telefoons van alle eerdergenoemden stonden die nacht uit. Op 9 oktober 2012 voerde [verdachte] om 19.13 uur een telefoongesprek met een onbekend gebleven derde, waarin hij onder meer zei dat hij de dag ervoor op reis was gegaan en zijn telefoon had thuisgelaten en dat ze ‘wat gemaakt hadden dit keer’.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat, nu niet is vast te stellen dat [medeverdachte] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in de nacht van 8 oktober 2012 op 9 oktober 2012 in Halsteren zijn geweest, niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Dat een stukje van de ‘stormram’, die te Almelo inbeslaggenomen is – waarbij [medeverdachte] en [medeverdachte 4] in Almelo in de nabijheid waren – en die eerder in Assendelft in de loods was gezien, in Halsteren is aangetroffen, maakt dat niet anders.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat uit het feit dat die stormram zich op
7 september 2012 in die loods te Assendelft bevond, die loods werd gehuurd door [medeverdachte 3] en de verdachten (al dan niet nadien) ook toegang tot deze loods hadden, geen conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot de vraag, wie die stormram op 9 oktober 2012 in Halsteren hebben gebruikt.
Het telefoongesprek dat de verdachte voerde acht het hof daartoe al evenmin voldoende. Weliswaar geeft het gesprek te denken, maar hieruit kan niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte doelde op de plofkraak in Halsteren. Ook wanneer het gesprek wordt bezien in samenhang met de overige feiten en omstandigheden, zoals hiervoor weergegeven, kan die conclusie niet worden getrokken.
Het hof tekent daarbij aan dat, als het gesprek van 9 oktober 2012 daadwerkelijk over plofkraken ging, daaruit en uit een gesprek dat de verdachte voerde op 5 oktober 2012, zou moeten worden afgeleid dat op 5 oktober 2012 andere plofkrakers de verdachte en zijn companen voor waren geweest (“ze hebben genomen, ze hebben het leeggemaakt en zij lieten daar geen cent achter”), terwijl het dossier daarvoor geen enkele onderbouwing biedt. Zo beschouwd biedt het gesprek een contra-indicatie voor de uitleg die de advocaat-generaal daaraan toedicht.
Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van deze feiten.

Bewijsoverweging

Heling BMW(feit 2)
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft geen kentekens verwisseld en het verwisselen van kentekens ook niet gezien. Het verwisselen van kentekens betekent niet dat dat voertuig is gestolen. Hij heeft de BMW maar heel even bestuurd. Voor hem was in die tijd niet te zien dat het voertuig gestolen was.
Oordeel hof
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op 3 oktober 2012 zich schuldig zou hebben gemaakt aan de heling van een BMW met het oorspronkelijk kenteken [kenteken 1] .
De bewijsmiddelen, die in de aan dit arrest gehechte bijlage zijn opgenomen, houden het volgende in. Op 3 oktober 2012 om 23.00 uur is de verdachte samen met een ander de garagebox aan de [adres garagebox] te Assendelft ingegaan. Bij het openen van de garage door de verdachte werd voornoemde BMW zichtbaar, op dat moment voorzien van het kenteken [kenteken 5] . Toen de garagebox om 23.10 uur weer werd geopend, was de BMW voorzien van een ander kenteken, namelijk [kenteken 2] . Het hof leidt daaruit af dat de kentekenplaten van de BMW zijn verwisseld op het moment dat de verdachte samen met een medeverdachte zich in de afgesloten garagebox bevond en dat dit de verdachte minst genomen niet kan zijn ontgaan. De verdachte is vervolgens weggereden met de BMW.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat het feit dat de verdachte wist dat de BMW was voorzien van valse kentekens, met zich meebrengt dat hij wist dat deze BMW van misdrijf afkomstig was. Het hof overweegt hieromtrent dat het voorzien van een auto van een vals kenteken niet anders dan een strafbaar doel kan hebben. Door de BMW, voorzien van een vals kenteken, voorhanden te hebben heeft de verdachte in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit voertuig van misdrijf afkomstig was. Het hof acht de ten laste gelegde opzetheling dan ook bewezen. Het hof gaat er daarbij van uit dat de verdachte de BMW op 3 oktober 2012 voor het eerst onder zich kreeg, nu daaromtrent niets anders is gebleken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 oktober 2012 te Assendelft, gemeente Zaanstad, een personenauto (merk BMW, oorspronkelijk kenteken [kenteken 1] , voorzien van kentekenplaten [kenteken 2] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het een door diefstal verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een personenauto van het merk BMW. Door dit handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 augustus 2016 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Hoewel de behandeling van de onderhavige strafzaak in hoger beroep ongeveer tweeënhalf jaar heeft geduurd, is het hof van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden niet is geschonden. De redelijke termijn is aangevangen op de dag dat de verdachte in verzekering is gesteld, te weten op 12 februari 2013. Het arrest in hoger beroep is gewezen op 21 september 2016. De procedure heeft in haar geheel beschouwd derhalve in totaal korter dan vier jaren geduurd. Daarnaast wijst het hof erop dat de onderhavige strafzaak deel uitmaakt van een ‘megazaak’(Altviool) waarin sprake is van meerdere verdachten en meerdere zaakdossiers. De vertraging in hoger beroep is opgetreden doordat eerst in een laat stadium bleek dat sprake was van relevante stukken in een ander opsporingsonderzoek, waardoor de zaak complexer was dan zich tot dan toe liet aanzien. Het openbaar ministerie heeft zich vervolgens ingespannen de relevante stukken met spoed aan de verdediging en het hof ter beschikking te stellen, waarna de daaruit voortvloeiende verzoeken van de verdediging door het hof voortvarend zijn behandeld. Dat het openbaar ministerie eerder van het bestaan van deze stukken op de hoogte had kunnen zijn, brengt niet met zich mee dat door voornoemde vertraging sprake is van een schending van het recht van de verdachte op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn.

Onttrekking aan het verkeer

De hierna onder 8, 9 en 12 genoemde in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het onder 1 ten laste gelegde feit aangetroffen. Zij behoren aan de verdachte toe en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

Vordering van de benadeelde partij ING Bank N.V.

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 14.925,70. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. In hoger beroep heeft de benadeelde partij de vordering verlaagd naar € 2.290,52.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep ten aanzien van het onder 4 en 5 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
8. 1.00 STK Maillot; afgeknipte maillot (4408739)
9. 1.00 STK Kleding; mouw met gaten (4408714)
12. 1.00 STK Niet te definiëren goederen; jammer (4412351).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
6. 1.00 STK Navigator, kl: zwart, Tomtom (4408779) waarde 15,00
7. 15.00 STK Papier (4477090)
10. 1.00 STK Tas (4408757)
11. 1.00 DVS Niet te definiëren goederen; div klein plastic en printplaat (4428503).
Vordering van de benadeelde partij ING Bank N.V.
Verklaart de benadeelde partij ING Bank N.V. in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van
mr. N. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
21 september 2016.