ECLI:NL:GHAMS:2016:3801

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
21 september 2016
Zaaknummer
23-001538-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inbraak en opzetheling met DNA bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor meerdere inbraken en opzetheling van gestolen voertuigen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, waaronder een ramkraak en inbraken in een winkel en een geldautomaat, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid. Wel heeft het hof bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door twee of meer verenigde personen en opzetheling van een BMW. De bewezen feiten vonden plaats tussen 2012 en 2015, waarbij DNA-bewijs een cruciale rol speelde in de bewijsvoering. Het hof oordeelde dat de redelijke termijn van de procedure niet was geschonden, ondanks de lange duur van de zaak, die deel uitmaakte van een grotere 'megazaak'. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij, ING Bank N.V., werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het feit dat de schade had veroorzaakt. De tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf werd gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Uitspraak

parketnummer: 23-001538-14
datum uitspraak: 21 september 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 april 2014 in de strafzaak onder de parketnummers 13-666960-12 en
07-660062-10 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
[adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 en 17 februari 2015, 27 en 28 oktober 2015, 18 november 2015, 22 april 2016 en 2, 6 en 7 september 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 27 juni 2012 te Wierden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een geldautomaat van de ING-bank, gelegen in het Albert Heijn-filiaal aan de [adres 2] , heeft weggenomen vier geldcassettes, inhoudende een geldbedrag van 26.610 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan ING-bank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door de glazen toegangsdeur(en) van dat Albert Heijn filiaal in te slaan, althans te forceren en/of door een staalkabel aan die geldautomaat te bevestigen en/of door het andere uiteinde van die staalkabel aan een auto te bevestigen en/of vervolgens met die auto weg te rijden en/of aldus die geldautomaat te forceren, in elk geval door middel van braak en/of verbreking;
2:
hij op of omstreeks 27 september 2012 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een winkelpand van [bedrijfsnaam] , gelegen aan [adres bedrijfsnaam] , heeft weggenomen 33 tassen en/of een kluis, inhoudende onder meer een geldbedrag van 10.769 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijfsnaam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door een achterdeur van dat winkelpand en/of een binnendeur, leidende naar de voorraad-/kantoorruimte, te forceren (met behulp van een breekijzer);
3:
hij op of omstreeks 07 oktober 2012 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een bedrijfspand van [bedrijfsnaam 2] , gelegen aan de [adres bedrijfsnaam 2] , weg te nemen geld en/of goederen van zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijfsnaam 2] en/of aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot dat bedrijfpand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, over het hek van dat bedrijfsterrein is geklommen met een breekijzer in de hand;
4:
hij op of omstreeks 04 november 2012 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een bedrijfspand van [bedrijfsnaam 2] , gelegen aan de [adres bedrijfsnaam 2] heeft weggenomen een geldbedrag van 40 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijfsnaam 2] en/of [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door met behulp van een motorvoertuig een toegangshek te forceren en/of door één of meerdere ruiten van dat pand in te slaan, althans te forceren, en/of door een kluis los te wrikken en/of stuk te slaan, in elk geval door middel van braak en/of verbreking;
5:
hij in of omstreeks 11 jan 2012 tot en met 5 november 2012 te Assendelft, gemeente Zaanstad, en/of elders in Nederland, een personenauto (merk BMW, oorspronkelijk kenteken [kenteken 1] ) en/of een personenauto (merk Audi A6, oorspronkelijk kenteken [kenteken 2] ) heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal(len) in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde en daardoor tot een andere strafoplegging en een andere beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij komt dan de rechtbank.

Vrijspraken

Wierden(feit 1)
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof dit feit bewezen zal verklaren. Hij heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar het vonnis van de rechtbank ten aanzien van dit feit.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs.
De feiten
Het hof stelt met betrekking tot de feiten het volgende vast.
Op 27 juni 2012 heeft omstreeks 3.20 uur een diefstal met braak (hierna: ramkraak) plaatsgevonden bij een Albert Heijn in Wierden. In de winkel is een pinautomaat van de ING opengebroken en zijn de daar in aanwezige geldcassettes met inhoud weggenomen. Op de camerabeelden is te zien dat de ramkraak is gepleegd door vier personen die donkere gezichtsbedekking droegen. De geldcassettes en een deel van het geld dat zich daarin bevond zijn, besmeurd met blauwe inkt, na de kraak in de omgeving teruggevonden. Op 27 juni 2012 omstreeks 11.00 uur is in een loods in Almelo een Audi aangetroffen. De achterbank van die Audi, voornamelijk achter de bestuurdersstoel, de vloer achter de bestuurdersstoel en het achterportier aan de bestuurderszijde waren besmeurd met blauwe verf. In de kofferbak van die Audi lag inbrekersgereedschap, dat rechtstreeks in verband kan worden gebracht met de ramkraak in Wierden. Ook de bekleding van die achterbak was op diverse plaatsen besmeurd met blauwe verf. In de loods zijn naast de Audi twee sigarettenpeuken aangetroffen. Op één van de peuken is DNA van de verdachte [medeverdachte 1] aangetroffen. Op de andere peuk is DNA van de verdachte aangetroffen. Boven in de loods, op de eerste verdieping, zijn voorts een aantal schoenen en opgevouwen kledingstukken aangetroffen, waaronder bivakmutsen. Op een sok, een helmmuts en een bivakmuts is DNA aangetroffen van respectievelijk de verdachten [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] .
Oordeel hof
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat reeds gelet op de plaats waar de helmmuts met daarop het DNA van de verdachte is aangetroffen, te weten op de bovenverdieping van de loods, niet zonder meer kan worden vastgesteld dat deze helmmuts een zogenoemd daderspoor is. Het hof voegt daaraan toe dat op geen van de aangetroffen kledingstukken sporen zijn aangetroffen op grond waarvan deze kleding met de ramkraak of met de daarbij gebruikte Audi in verband kan worden gebracht. Het hof kan zich evenmin vinden in de conclusie van de rechtbank dat het niet anders kan dan dat de daders van de ramkraak deze kleding in de loods hebben achtergelaten. Niet kan immers worden vastgesteld wie zich, naast [medeverdachte 1] , op 26 en 27 juni 2012 in de loods hebben bevonden en wie voornoemde kleding daar met welk doel heeft neergelegd. Evenmin kan worden uitgesloten dat de door de dader of daders bij de ramkraak gedragen kleding uit de loods is meegenomen.
De sigarettenpeuk waarop DNA matchend met het DNA van de verdachte is aangetroffen, is weliswaar aangetroffen vlak naast de Audi die direct met de ramkraak in verband kan worden gebracht, maar op grond hiervan kan niet meer worden vastgesteld dan dat de verdachte in de loods is geweest. Nu ook overigens bewijs voor enige betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit ontbreekt, acht het hof niet bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde ramkraak in Wierden heeft (mede)gepleegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
[bedrijfsnaam](feit 2)
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft met verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank gevorderd dat het hof dit feit bewezen zal verklaren.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs.
De feiten
Het hof stelt met betrekking tot de feiten het volgende vast.
Op 27 augustus 2012 omstreeks 1.27 uur heeft een inbraak plaatsgevonden in een winkel genaamd [bedrijfsnaam] te Amsterdam. Hierbij zijn 33 tassen en een kluis met daarin ruim € 10.000,- weggenomen. De verdachte is vlak voor en tijdens de inbraak in de buurt van de [bedrijfsnaam] winkel aanwezig geweest. Tijdens de inbraak heeft de verdachte telefonisch contact gehad met een onbekende derde, waarbij hij verslag heeft gedaan van de inbraak. Hij heeft daarbij onder meer gezegd ‘dat die mannen nog niet binnen zijn en dat “de deur” die mannen een beetje heeft opgehouden’. Voorts heeft de verdachte later in de nacht van de inbraak, samen met anderen, vanuit zijn auto de bij [bedrijfsnaam] gestolen kluis in het water gedumpt.
Oordeel hof
Uit het dossier is niet gebleken dat de verdachte ten tijde van de inbraak in het pand van [bedrijfsnaam] is geweest, dan wel enige andere uitvoeringshandeling ter zake van dit feit heeft verricht. Gelet op voornoemd telefoongesprek dient er veeleer van uit te worden gegaan dat hij geen uitvoeringshandelingen heeft verricht. Dat betekent dat hij slechts dan als medepleger van deze inbraak kan worden aangemerkt, wanneer zijn bijdrage aan dit delict anderszins van voldoende gewicht is geweest. Daarvan is naar het oordeel van het hof niet gebleken, met name niet, nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte enige rol bij de voorbereiding van dit feit heeft gespeeld, noch dat hij bij de uitvoering daarvan een belangrijke rol heeft gespeeld. Het vervoeren van de kluis, nadat het feit was gepleegd en het later dumpen van die kluis in het water zijn handelingen die veeleer met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht.
Het hof is aldus van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking bij het uitvoeren van deze inbraak, zodat het ten laste gelegde medeplegen daarvan niet kan worden bewezen. Het hof zal de verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Poging inbraak Wormerveer(feit 3)
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof – overeenkomstig het vonnis van de rechtbank – dit feit bewezen zal verklaren.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs, dan wel omdat geen sprake is van een begin van uitvoering van de tenlastegelegde poging tot inbraak.
Oordeel hof
Nu het ten laste gelegde feitelijk handelen, te weten het klimmen over het hek van een bedrijfsterrein met een breekijzer in de hand, niet is aan te merken als ‘gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als te zijn gericht op voltooiing van het voorgenomen misdrijf’, in het onderhavige geval een diefstal uit een bedrijfspand, en derhalve geen sprake is geweest van een begin van uitvoering, kan het onder feit 3 ten laste gelegde niet worden bewezen.
Het hof zal de verdachte daarom van het ten laste gelegde vrijspreken.
Heling Audi(feit 5) partiële vrijspraak
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij in de periode van 11 januari 2012 tot en met 5 november 2012 zich schuldig zou hebben gemaakt aan de heling van een Audi met het oorspronkelijk kenteken
[kenteken 2] .
Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat de verdachte op enig moment gebruik heeft gemaakt van de in de tenlastelegging bedoelde Audi. Uit de bewijsmiddelen kan enkel worden afgeleid dat de Audi zich heeft bevonden in de door de verdachte gehuurde garagebox [adres garagebox] te Assendelft. Nu ook anderen dan de verdachte toegang hadden tot deze garagebox kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de beschikking heeft gehad over de Audi. Het hof spreekt de verdachte daarom vrij van dit feit.

Bewijsoverweging

Heling BMW(feit 5)
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wist of had moeten weten dat die BMW waarin hij af en toe mocht rijden van misdrijf afkomstig was. Ook niet omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wist dat de kentekenplaten van de BMW werden verwisseld.
Oordeel hof
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij in de periode van 11 januari 2012 tot en met 5 november 2012 zich schuldig zou hebben gemaakt aan de heling van een BMW met het oorspronkelijk kenteken [kenteken 1] .
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de heling van de in het tenlastelegging bedoelde BMW. De bewijsmiddelen, die in de aan dit arrest gehechte bijlage zijn opgenomen, houden in dat de verdachte op verschillende momenten in de tenlastegelegde periode is gezien in de BMW. De BMW was daarbij op alle momenten voorzien van valse kentekenplaten, met twee verschillende kentekens. De BMW werd na gebruik door de verdachte telkens terug geplaatst in de garagebox te Assendelft.
Uit het gegeven dat de verdachte meermalen gebruik maakte van de BMW, waarbij die BMW was voorzien van – twee verschillende – valse kentekens, en het feit dat de auto telkens terug geplaatst werd in een door de verdachte gehuurde garagebox, leidt het hof af dat de verdachte de BMW voorhanden heeft gehad en dat het hem minst genomen niet kan zijn ontgaan dat de kentekens van deze BMW waren verwisseld. Het hof overweegt hieromtrent dat het voorzien van een auto van een vals kenteken niet anders dan een strafbaar doel kan hebben. Door de BMW, voorzien van een vals kenteken, voorhanden te hebben heeft de verdachte in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit voertuig van misdrijf afkomstig was. Het hof acht de ten laste gelegde opzetheling dan ook bewezen. Het hof gaat er daarbij van uit dat de verdachte de BMW op 3 oktober 2012 voor het eerst onder zich kreeg, nu daaromtrent niets anders is gebleken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
4:
hij op 4 november 2012 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand van [bedrijfsnaam 2] , gelegen aan de [adres bedrijfsnaam 2] heeft weggenomen een geldbedrag van 40 euro, toebehorende aan [bedrijfsnaam 2] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door met behulp van een motorvoertuig een toegangshek te forceren en door meerdere ruiten van dat pand in te slaan en door een kluis stuk te slaan.
5:
hij in of omstreeks de periode van 23 juni 2012 tot en met 5 november 2012 te Assendelft, gemeente Zaanstad, en elders in Nederland, een personenauto (merk BMW, oorspronkelijk kenteken [kenteken 1] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist, dat het een door diefstal goed betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een inbraak in een bedrijfspand. Daarbij zijn ruiten en een kluis vernield en is een toegangshek geforceerd. Voorts is een geldbedrag weggenomen. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander. Inbraak in een bedrijfspand is een ernstig feit dat niet alleen schade toebrengt aan het betrokken bedrijf, maar ook overlast veroorzaakt. Voorts zorgen dergelijke feiten voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan opzetheling van een personenauto van het merk BMW. Door dit handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 augustus 2016 is hij eerder ter zake van (gekwalificeerde) vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Hoewel de behandeling van de onderhavige strafzaak in hoger beroep ongeveer tweeënhalf jaar heeft geduurd, is het hof van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden niet is geschonden. De redelijke termijn is aangevangen op de dag dat de verdachte in verzekering is gesteld, te weten op 12 februari 2013. Het arrest in hoger beroep is gewezen op 21 september 2016. De procedure heeft in haar geheel beschouwd derhalve in totaal korter dan vier jaren geduurd. Daarnaast wijst het hof erop dat de onderhavige strafzaak deel uitmaakt van een ‘megazaak’ (Altviool) waarin sprake is van meerdere verdachten en meerdere zaakdossiers. De vertraging in hoger beroep is opgetreden doordat eerst in een laat stadium bleek dat sprake was van relevante stukken in een ander opsporingsonderzoek, waardoor de zaak complexer was dan zich tot dan toe liet aanzien. Het openbaar ministerie heeft zich vervolgens ingespannen de relevante stukken met spoed aan de verdediging en het hof ter beschikking te stellen, waarna de daaruit voortvloeiende verzoeken van de verdediging door het hof voortvarend zijn behandeld. Dat het openbaar ministerie eerder van het bestaan van deze stukken op de hoogte had kunnen zijn, brengt niet met zich mee dat door voornoemde vertraging sprake is van een schending van het recht van de verdachte op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn.

Vordering van de benadeelde partij ING Bank N.V.

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 14.925,70. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. In hoger beroep heeft de benadeelde partij de vordering verlaagd naar € 2.290,52.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Meervoudige kamer te Zwolle-Lelystad van 17 mei 2011 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij ING Bank N.V.
Verklaart de benadeelde partij ING Bank N.V. in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer te Zwolle-Lelystad van 17 mei 2011, parketnummer 07-660062-10, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van
mr. N. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
21 september 2016.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.