ECLI:NL:GHAMS:2016:3798
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- J.L. Bruinsma
- M.J.A. Plaisier
- M.J. Leenaers
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring verzoeker in schadevergoeding na sepotbeslissing
In deze zaak gaat het om een verzoekschrift van een appellant, geboren in 1997, die schadevergoeding van de Staat vordert ter hoogte van € 105,00. Dit verzoek is ingediend na een sepotbeslissing in een strafzaak, waarbij de raadkamer van de rechtbank Amsterdam de appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de termijn van drie maanden, zoals voorgeschreven in artikel 89, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De appellant heeft in hoger beroep gesteld dat hij niet op de hoogte was van de sepotbeslissing, die op 8 mei 2015 zou zijn verzonden naar het door hem opgegeven adres. De advocaat-generaal heeft echter geconcludeerd dat de sepotbeslissing correct is verzonden en dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze niet heeft ontvangen.
Het hof heeft de stukken van de strafzaak en het verzoekschrift bestudeerd en de advocaat-generaal en de advocaat van de appellant gehoord tijdens de openbare behandeling. De advocaat heeft aangevoerd dat de appellant pas op 17 september 2015 door zijn advocaat op de hoogte is gesteld van de sepotbeslissing. Het hof oordeelt dat de termijn voor het indienen van het verzoekschrift pas begint te lopen wanneer de gewezen verdachte op de hoogte is van het einde van de strafzaak. Aangezien de sepotbrief op 8 mei 2015 is verzonden en het verzoekschrift pas op 17 december 2015 is ingediend, is er sprake van een termijnoverschrijding.
Het hof concludeert dat de rechtbank de appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd, en het hof wijst het hoger beroep af. De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.