ECLI:NL:GHAMS:2016:3754

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
16 september 2016
Zaaknummer
200.194.358/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hinder door bouwwerkzaamheden en de gevolgen voor omwonenden in kort geding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellanten] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland. De voorzieningenrechter had [appellanten] verboden om tussen vrijdagavond 19.00 uur en maandagochtend 8.00 uur werkzaamheden aan hun bouwproject uit te voeren die door [geïntimeerden] waarneembaar geluid veroorzaken. Tevens was [appellanten] verboden om zonder goedkeuring van [geïntimeerden] werkzaamheden uit te voeren, met een dwangsom als sanctie. Het hof oordeelt dat de werkzaamheden van [appellanten] sinds 2013 tot onevenredige hinder voor [geïntimeerden] hebben geleid. De hinder is veroorzaakt door de aard, ernst en duur van de werkzaamheden, die zowel doordeweeks als in het weekend plaatsvinden. Het hof stelt vast dat [appellanten] niet bereid zijn geweest om in overleg te treden met [geïntimeerden] en dat zij geen adequate maatregelen hebben genomen om de hinder te beperken. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.194.358/01 SKG
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/240870 / KG ZA 16-210
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 september 2016
(bij vervroeging)
inzake

1.[appellant sub 1] ,

2.
[appellante sub 2],
beiden wonend te [woonplaats 1] ,
appellanten,
advocaat: mr. R.G.J. Laan te Hoorn,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

2.
[geïntimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] en [geïntimeerden] genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 27 juni 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland van 6 juni 2016, in kort geding gewezen tussen [geïntimeerden] als eisers en [appellanten] als gedaagden.
De appeldagvaarding bevat de grieven. Ter rolle hebben [appellanten] geconcludeerd overeenkomstig die dagvaarding. [geïntimeerden] hebben daarna een memorie van antwoord, met producties ingediend.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [geïntimeerden] zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 23 augustus 2016 doen bepleiten, [appellanten] door mr. Laan voornoemd en [geïntimeerden] door mr. G. van Atten, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Bij die gelegenheid hebben [appellanten] nog producties (1 tot en met 6) ingebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Waar [appellanten] met grief I opkomen tegen die feiten, zal het hof daarop - voor zover nodig - in het hierna volgende ingaan.
2.2
Waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende ) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, zijn die feiten de volgende.
a. [appellanten] zijn sinds 2010 eigenaar van de woonboerderij op het erf aan [adres 1] , welk erf zich naast dat van [geïntimeerden] bevindt. De boerderij stond sinds 2002 leeg.
b. In 2013 zijn [appellanten] begonnen met de sloop van een oude schuur, met het oog op het vervaardigen van een nieuwe. De bouw van de nieuwe schuur heeft in 2014 plaatsgevonden. In de loop van 2013 en 2014 hebben [appellanten] de riolering vernieuwd en het perceel opgehoogd. De werkzaamheden zijn goeddeels in eigen beheer uitgevoerd.
c. Op 6 mei 2014 hebben [appellanten] een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor het verbouwen/herbouwen van een boerderij met voorhuis, welke in juli 2014 is verleend. Na het verkrijgen van deze vergunning hebben sloopwerkzaamheden aan de stolp plaatsgevonden. Ook deze werkzaamheden zijn goeddeels in eigen beheer uitgevoerd.
d. Door de gemeente [gemeente] is in 2015 in verband met de aanwezigheid van asbest op enig moment een sloopstop bevolen. Die is op 18 juli 2015 gevolgd door een sloopmelding, op 21 juli 2015 aangevuld met een verzoek tot een asbestinventarisatieonderzoek. Deze melding is vervolgens op 10 augustus 2015 door de gemeente aanvaard, onder voorwaarde dat de sloopwerkzaamheden conform het Bouwbesluit 2012 van de gemeente [gemeente] zouden plaatsvinden.
e. [geïntimeerden] hebben [appellanten] een door hen opgesteld “schikkingsvoorstel” - gedateerd 5 augustus 2015 - gedaan waarin afspraken waren opgenomen over het beperken van de werkzaamheden in de tijd, het vaststellen van een einddatum van de werkzaamheden, en de te verrichten heiwerkzaamheden. [appellanten] hebben dit voorstel niet geaccepteerd.
f. [geïntimeerden] hebben [appellanten] vervolgens bij aangetekende brief van hun advocaat van 10 september 2015 het volgende bericht:
“In 2013 bent u begonnen met diverse sloopwerkzaamheden op uw perceel. Cliënten ondervonden hierdoor ernstige wateroverlast.
(…)
In de loop van het jaar 2013/2014 heeft u uw grond met 4000 kuub opgehoogd, waardoor het perceel van cliënten ten opzichte van uw perceel 30 cm. lager is komen te liggen. Cliënten ondervonden opnieuw ernstige wateroverlast. In 2014 heeft u tevens het dak van uw boerderij gesloopt en vervangen met nieuwe dakplaten. Deze handelingen heeft u allemaal zonder enige professionele partij uitgevoerd en de werkzaamheden die hiermee gepaard zijn gegaan hebben voor cliënten ernstige geluidsoverlast en hinder meegebracht.
(…)
Deze geluidsoverlast was feitelijk ondraaglijk doordat u de werkzaamheden dag in dag uit, weekend in weekend uit van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat heeft uitgevoerd. In de zomer hebben cliënten veel binnen moeten zitten, gezien het geluid buiten voor hen ondraaglijk was. Ook viel het cliënten op dat wanneer een (hevige) storm werd voorspeld, u ineens van het klussen afzag en in [plaats 1] bleef. Mijn cliënten voelden zich wederom genoodzaakt uw perceel in de gaten te houden. De sloop duurde onaanvaardbaar lang, terwijl deze maar een week zou hoeven te duren, zoals te doen gebruikelijk.
Tevens ondervonden cliënten enorm veel geluidsoverlast van het folie van uw nieuwe dakplaten. Dit folie veroorzaakt zeer veel (nachtelijk) lawaai bij ook maar een klein beetje wind. Ook de plaatsing van deze nieuwe dakplaten is zonder enige professie en met veel geluidsoverlast gepaard gegaan. Ondanks herhaalde verzoeken van cliënten om hier wat aan te doen, weigerde u ook maar enige actie te ondernemen. Ook heeft u in 2014 een grote bedrijfsschuur gebouwd op uw perceel met bijbehorende heiwerkzaamheden. Mijn cliënten zijn van deze heiwerkzaamheden nimmer op de hoogte gebracht. Zij hebben hierdoor niet kunnen anticiperen op mogelijke hinder of op te treden schade. Cliënten hebben hier dan ook nooit contact over gehad met u of uw aannemer.
In mei 2015 bent u nogmaals op eigen houtje begonnen met de sloop van uw dak, nadat dit dak na jaren van overlast nu eindelijk gereed was. De gemeente was niet van uw sloopwerkzaamheden op de hoogte en heeft een sloopstop geëist. Hierna heeft u een sloopvergunning aangevraagd en daarbij vermeld dat u de sloop door een professioneel bedrijf zou laten verrichten. Hier is niets van waar gebleken. U bent wederom zelf begonnen met het sloopproces. Dit proces gaat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar traag.
Mijn cliënten hebben u ondanks herhaaldelijke pogingen deze situatie informeel op te lossen, op 5 augustus jl. in een uiterste poging een schikkingsvoorstel gedaan, doch ook hier bent u niet op ingegaan. Cliënten werden niet serieus genomen en op welhaast onbeschofte wijze genegeerd.
De situatie is door voornoemde gedragingen aan uw kant onhoudbaar geworden. Mijn cliënten kunnen u dan ook in rechte aanspreken vanwege onrechtmatige hinder (artikel 5:37 jo. 6:162 BW, paragraaf 8.3 Bouwbesluit gemeente [gemeente] en art. 4:6 APV gemeente [gemeente] ). In dit kader sommeer ik u per direct de bouw- en sloopwerkzaamheden te staken tot het moment dat er overeenstemming met cliënten wordt bereikt over een bouw- en sloopplan.
Hierdoor verzoek ik u dan ook mij binnen 7 dagen na dagtekening dezes een plan van aanpak toe te sturen waaruit een eerste beoordeling kan worden opgemaakt m.b.t. wanneer en hoe u de bouw- en sloopwerkzaamheden tot een (normaal en professioneel) einde zult brengen, alsmede uw bevestiging dat u de werkzaamheden tot nader order staakt. Ik wijs u er voor de goede orde nogmaals op dat cliënten zich het recht voorbehouden een vordering wegens gederfd woongenot over de afgelopen 5 jaar in te stellen in het kader van onrechtmatige hinder (art. 5:37 jo. 6:162 BW). Mijn cliënten zullen dan ook bij het uitblijven van uw reactie overgaan tot nadere juridische stappen.”
[appellanten] hebben op deze brief niet gereageerd.
g. Op 3 december 2015 hebben [geïntimeerden] [appellanten] een voorstel voor een vaststellingsovereenkomst gedaan. [appellanten] zijn niet op dit voorstel ingegaan en hebben bij monde van hun advocaat laten weten dat er huns inziens geen sprake is van onevenredige en/of onrechtmatige hinder.
2.3
Bij inleidende dagvaarding hebben [geïntimeerden] , voor zover in hoger beroep nog van belang, gevorderd, primair, [appellanten] te veroordelen tot het staken en gestaakt te houden van de bouw- en sloopwerkzaamheden, tot het overleggen van een gedocumenteerd bouwplan met daarbij de planning van de sloop- en heiwerkzaamheden uitdrukkelijk inbegrepen, na goedkeuring waarvan de werkzaamheden pas weer mogen worden hervat, doch enkel op maandag tot en met vrijdag tussen 9.00 en 17.00 uur, voor de duur van maximaal één kalenderjaar na dagtekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom. Subsidiair hebben [geïntimeerden] gevorderd [appellanten] te gebieden de werkzaamheden enkel op maandag tot en met vrijdag te laten plaatsvinden tussen 9.00 en 17.00 uur, nog voor maximaal één kalenderjaar na dagtekening van het vonnis, eveneens op straffe van een dwangsom. [appellanten] hebben de vordering weersproken.
2.4
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter - samengevat - [appellanten] verboden om tussen vrijdagavond 19.00 uur en maandagochtend 8.00 uur werkzaamheden aan het onderhavige bouwproject uit te voeren die door [geïntimeerden] waarneembaar geluid veroorzaken. Voorts is hun verboden om vanaf een maand na betekening van het vonnis werkzaamheden aan het bouwproject uit te voeren, tenzij voordien een planning is overgelegd die voorziet:
- voor het casco van het bouwproject in een datum gereed (d.w.z. dat alle buitenwerkzaamheden aan het casco zijn afgerond) niet later dan 1 juli 2017, te verlengen met maximaal twee direct aansluitende maanden indien [appellanten] met een schriftelijk bericht van de aannemer de noodzaak daarvan onder opgave van redenen niet later dan 1 mei 2017 aan [geïntimeerden] kenbaar maken;
- voor inpandige afbouw in een datum gereed niet later dan 1 oktober 1917 [hof: lees 2017] of, na verlenging als voormeld, 1 december 2017.
Ten slotte is het [appellanten] verboden heiwerkzaamheden uit te voeren zonder [geïntimeerden] uiterlijk twee weken voor aanvang van die werkzaamheden schriftelijk op de hoogte te stellen van de geplande start en duur daarvan, de daarbij gebruikte heimethode en het daarbij gebruikte materieel.
Dit alles onder bepaling van een dwangsom.
2.5
Tegen voormelde beslissing en de gronden waarop die berust komen [appellanten] op met de grieven II tot en met V, die beogen het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen en zich lenen voor gezamenlijke behandeling. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
2.6
[plaats 2] is een dorp met lintbebouwing en grote percelen, maar de afstand tussen naast elkaar gelegen huizen is er relatief gering. Het leven in een dergelijke situatie brengt voor buren zowel de plicht mee om rekening te houden met elkaar, als de gehoudenheid om verdraagzaam te zijn. Een bepaalde mate van hinder, zoals in dit geval van een verbouwing, zal door de omwonenden moeten worden aanvaard. Aan de andere kant rust op degene die een verbouwing onderneemt de plicht de daardoor veroorzaakte hinder zoveel mogelijk te beperken en binnen aanvaardbare grenzen te houden. Waar de grens met onrechtmatige hinder ligt is niet in het algemeen te zeggen, maar is afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden, het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend en de mogelijkheid, ook financieel, om maatregelen ter voorkoming van de schade te nemen.
2.7
Uit hetgeen over en weer door partijen is gesteld, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, leidt het hof af dat [appellanten] sinds 2013 werkzaamheden verrichten met het oog op renovatie, sloop, bouw en onderhoud van de boerderij en het perceel. De werkzaamheden worden zowel door de week als in het weekend grotendeels in eigen beheer uitgevoerd door [appellanten] , bijgestaan door hun kinderen en aanhang. De werkzaamheden die zijn verricht betroffen, onder meer, het slopen van het dak van de boerderij, het ophogen van het perceel, het afbreken van binnenmuren en aangrenzende stallen, het heien teneinde een nieuwe schuur te kunnen bouwen, het aanbrengen van een nieuw dak op de boerderij en het vervolgens opnieuw slopen van dit dak en het vervangen van kozijnen, ramen en goten van de boerderij. [geïntimeerden] stellen als gevolg van deze werkzaamheden vrijwel continu te worden geconfronteerd met hevige geluidsoverlast veroorzaakt door onder meer het gebruikte sloopmaterieel, boormachines, heiwerkzaamheden en kletterend en wapperend afdekzeil waarmee het dak van de boerderij was afgedekt. Daarnaast is er (ook) wateroverlast geweest als gevolg van het feit dat het (half) gesloopte dak van de boerderij niet was voorzien van goten en van de ophoging van het perceel van [appellanten] met 4000 kuub grond, waardoor het erf van [geïntimeerden] ten opzichte van dat perceel lager kwam te liggen.
2.8
[appellanten] hebben weersproken dat er voortdurend sloop- en bouwoverlast is. Zij stellen onder meer dat tot september 2014 slechts in beperkte mate sloopwerkzaamheden hebben plaatsgevonden, dat luidruchtige machines steeds in fases en slechts enkele uren zijn gebruikt, dat veel sloopwerkzaamheden (zoals de sloop van de binnenmuren van de stallen) met minder luidruchtige machines zijn verricht en dat verdere verwijdering van materialen handmatig is gebeurd. Ook stellen zij wel degelijk rekening te hebben gehouden met de gevolgen van hun werkzaamheden voor de omgeving, onder meer door een speciaal heiapparaat met beperkte trillingen te gebruiken en door een speciale verzekering af te sluiten voor eventuele schade als gevolg van de heiwerkzaamheden.
2.9
In weerwil van hetgeen [appellanten] naar voren hebben gebracht acht het hof het voldoende aannemelijk dat de werkzaamheden op enig moment gedurende de verbouwing tot onevenredige hinder zijn gaan leiden en nog steeds leiden. Daarvoor is redengevend dat de werkzaamheden min of meer onafgebroken plaatsvinden sinds 2013, hetgeen overigens ook blijkt uit de onvoldoende weersproken verklaringen van de bewoonster van [adres 2] en de bewoners van [adres 3] . Daarbij moeten de werkzaamheden gezien hun aard regelmatig ernstig lawaai met zich hebben gebracht, zoals [geïntimeerden] stellen. Slopen en bouwen en hetgeen daarmee verband houdt, zijn immers werkzaamheden die het gebruik van (soms) zwaar materieel vergen, die dat lawaai veroorzaken. Daarbij is er voor [geïntimeerden] geen dag van de week waarop zij werkelijk rust hebben, omdat de werkzaamheden zich over alle dagen van de week uitstrekken (pas sinds kort wordt op de zondag niet gewerkt), waarbij nog extra belastend is dat zij vooraf niet weten of op een dag wel of niet zal worden gewerkt. Het feit dat er geruime tijd - tot het bestreden vonnis - geen einddatum voor de werkzaamheden in zicht was, heeft deze hinderbeleving versterkt. Daarbij komt nog dat uit het over en weer aangevoerde voldoende aannemelijk is geworden dat [appellanten] zich niet bereid hebben getoond tot overleg, daar waar dat wel op hun weg had gelegen. Zo hebben [appellanten] niet gereageerd op de brief van [geïntimeerden] van 10 september 2015 en op de concept-vaststellingsovereenkomst van 3 december 2015 en hebben zij zich kennelijk slechts op het standpunt gesteld dat zij geen onrechtmatige hinder veroorzaken. Ook pogingen contact te leggen via een contactpersoon van [appellanten] hebben niet tot overleg geleid. Ten slotte is in hoger beroep gebleken dat ook na de zitting van de voorzieningenrechter [appellanten] zich in correspondentie aan [geïntimeerden] op het standpunt hebben gesteld geen onrechtmatige hinder te veroorzaken en niet bereid te zijn een plan van aanpak op te stellen. Dit betekent dat [appellanten] weigert tegemoet te komen aan de belangen van [geïntimeerden] om enige invloed te hebben op wat dan ook maar met de jarenlange verbouwing te maken heeft.
2.1
Het hof acht voorts van belang dat er redelijke alternatieven voorhanden zijn voor [appellanten] Door inschakeling van een aannemer kan de voortgang van de verbouwing worden versneld. Door het bekend maken van een bouwplan aan [geïntimeerden] , zoals dat aanvankelijk naar aanleiding van het bestreden vonnis is gedaan, wordt hen een horizon geboden van het einde van de overlast.
2.11
Dat er voor de werkzaamheden een vergunning is afgegeven en dat [appellanten] zouden handelen overeenkomstig deze vergunning vrijwaart hen niet van aansprakelijkheid wegens onrechtmatige hinder.
2.12
Al het voorgaande in overweging nemende komt het hof tot het oordeel dat [appellanten] aan [geïntimeerden] onrechtmatige hinder hebben toegebracht. Het beroep dat [appellanten] hebben gedaan op het gelijkheidsbeginsel gaat niet op, omdat de hinder die zij veroorzaken, gezien de in het voorgaande geschetste bijzondere omstandigheden, niet gelijk is aan hinder die eventuele anderen veroorzaken. Het hof tekent nog aan dat het door de voorzieningenrechter opgelegde verbod onder 5.1 van het bestreden vonnis op zichzelf duidelijk is en de grenzen van wat wel en niet mag afdoende aangeeft. In elk geval mogen de werkzaamheden die door [appellanten] in het weekend aan het bouwproject worden uitgevoerd geen geluid veroorzaken dat voor [geïntimeerden] waarneembaar is. Het hof kan zich voorstellen dat het schuren van de kozijnen met een schuurmachine wel zulk geluid veroorzaakt, maar binnenschilderwerk bijvoorbeeld niet. Het hof acht [appellanten] zeer wel in staat de met dit punt samenhangende afwegingen te maken.
2.13
Hiermee falen de grieven II tot en met V. Bij afzonderlijke behandeling van grief I hebben [appellanten] dan geen belang. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellanten] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 314,00 aan verschotten en € 2.682,00 voor salaris;
verklaart de betalingsveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, L.A.J. Dun en D.L.M.T. Dankers-Hagenaars en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2016.