Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verzoek
2.De feiten
3.De omvang van het geschil
primair:
subsidiair:
meer subsidiair:
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft de vrouw op 11 juli 2016 een verzoek ingediend tot wijziging van een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 24 september 2014, die betrekking had op voorlopige voorzieningen. De man heeft op 4 augustus 2016 een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 31 augustus 2016. Partijen zijn op 3 juli 2001 gehuwd en hebben hun huwelijk op 6 oktober 2003 omgezet in een geregistreerd partnerschap. Ze hebben drie kinderen, die bij de vrouw verblijven. De rechtbank had eerder bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd was tot de echtelijke woning en dat de man kinderalimentatie en partneralimentatie moest betalen. De vrouw verzocht om wijziging van de alimentatiebedragen, terwijl de man verzocht om niet-ontvankelijk verklaring van de vrouw in haar verzoeken.
Het hof oordeelde dat de vrouw ontvankelijk was in haar verzoek tot wijziging van de voorlopige voorzieningen, ondanks de bezwaren van de man. Het hof overwoog dat de vrouw had gesteld dat de man een hoger inkomen had dan eerder was aangenomen, wat aanleiding gaf tot wijziging van de alimentatie. Het hof concludeerde echter dat er onvoldoende bewijs was dat de eerdere beschikking op onjuiste gegevens was gebaseerd of dat er een significante wijziging van omstandigheden had plaatsgevonden. De man had weliswaar een kortstondige hogere inkomstenbron, maar dit was niet voldoende om de eerdere beschikking te wijzigen. Het hof besloot dat de man met ingang van 1 september 2016 een bijdrage van € 675,- per maand aan de vrouw moest betalen voor de kinderen, en verklaarde deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De overige verzoeken werden afgewezen en de proceskosten werden gecompenseerd.