ECLI:NL:GHSGR:2012:BY5471

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.110.596/02
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. Stollenwerck
  • J. van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van voorlopige voorziening tijdens echtscheidingsprocedure met betrekking tot partneralimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 24 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van een voorlopige voorziening in het kader van een echtscheidingsprocedure. De man, verzoeker in hoger beroep, had in juli 2012 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 1 mei 2012, waarin hem een uitkering tot levensonderhoud van € 8.969,- bruto per maand was opgelegd aan de vrouw, verweerster in hoger beroep. De man verzocht het hof om de bestreden beschikking te wijzigen, zodat het verzoek van de vrouw tot het toekennen van de alimentatie zou worden afgewezen.

De vrouw heeft op haar beurt verweer gevoerd en verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 augustus 2012 is de ontvankelijkheid van het verzoek van de man tot wijziging van de voorlopige voorziening aan de orde gekomen. Het hof heeft overwogen dat artikel 824 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat een verzoek tot wijziging van een beschikking voorlopige voorzieningen dient te worden beoordeeld door de rechter die deze beschikking heeft gegeven. De man stelde echter dat zijn verzoek onder artikel 2.6.4 van het Procesreglement Verzoekschriftprocedures Familiezaken Gerechtshoven valt, wat hem in staat zou stellen om zijn verzoek bij het hof in te dienen.

Het hof heeft echter geoordeeld dat artikel 2.6.4 niet van toepassing is in deze situatie, omdat de man niet voldeed aan de voorwaarden voor wijziging van een voorlopige voorziening. Het hof verklaarde de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, omdat het verzoek in strijd was met het appelverbod van artikel 824 lid 1 Rv. De beslissing van het hof is gegeven door mrs. Kamminga, Stollenwerck en Van der Burght, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 24 oktober 2012
Zaaknummer : 200.110.596/02
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 12-194
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.J.M. Schlicher te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. G.E. van der Pols te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 26 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 1 mei 2012 van de rechtbank Rotterdam voor zover aan hem daarbij een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw is opgelegd van € 8.969,- bruto per maand, te voldoen op de eerste dag dat de echtscheidingbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand met zaak rekestnummer 366703/F1 RK-3031 (scheiding) en 383607/F1 RK 11-2371 (verdeling).
De man heeft in datzelfde beroepschrift tevens een verzoek gedaan tot wijziging (op de voet van artikel 824 Rv) van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van (eveneens) 1 mei 2012 met rekestnummer 395433/F2 RK 12-194 (hierna de bestreden beschikking) waarbij - kort samengevat - bij wijze van voorlopige voorziening de voorlopige bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw met terugwerkende kracht ingaande 18 april 2011 bepaald is op (eveneens) € 8.969,- bruto per maand.
De vrouw heeft op 21 augustus 2012 een verweerschrift wijziging voorlopige voorzieningen ingediend.
Bij het hof zijn voorts in het kader van het verzoek tot wijziging van de bij wijze van voorlopige voorziening vastgestelde partneralimentatie de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 9 augustus 2012 een faxbericht van 8 augustus 2012 met bijlage;
- op 10 augustus 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 20 augustus 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen, op 22 augustus 2012 ingekomen als brief met bijlagen;
- op 21 augustus 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen, op 22 augustus 2012 ingekomen als brief met bijlagen.
Het hof heeft partijen bij brief van 24 augustus 2012 meegedeeld dat bij de mondelinge behandeling van 31 augustus 2012 alleen de ontvankelijkheid van het door de man gedane verzoek tot wijziging van de voorlopige voorzienigen aan de orde zal komen.
De zaak is op 31 augustus 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 6 juni 2011 van de rechtbank te Rotterdam en genoemde beschikking van 1 mei 2012 met rekestnummer 395433/F2 RK 12-194.
Bij beschikking van 6 juni 2011 heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw strekkende tot het verkrijgen van een voorlopige bijdrage in haar levensonderhoud afgewezen.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank genoemde beschikking van 6 juni 2011 gewijzigd in die zin, dat de daarbij bij wijze van voorlopige voorziening aan de man opgelegde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 18 april 2011 wordt bepaald op € 8.969,- per maand. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. In dat kader is in het bijzonder van belang dat de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op [inschrijvingsdatum].
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is thans het aan het hof gedane verzoek van de man tot wijziging van de als voorlopige voorziening ten laste van de man aan de vrouw toegekende uitkering tot levensonderhoud van € 8.969,- per maand (hierna ook: partneralimentatie).
2. De man verzoekt in dat kader, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking aldus te wijzigen dat alsnog het verzoek van de vrouw tot het toekennen van een voorlopige uitkering tot het levensonderhoud van € 8.969,- bruto per maand met ingang van 18 april 2011 wordt afgewezen, althans dat de vrouw in dat verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt bij beschikking de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn wijzigingsverzoek dan wel het wijzigingsverzoek af te wijzen.
ONTVANKELIJKHEID
4. De man stelt dat hij ontvankelijk is zijn hoger beroep. Weliswaar bepaalt artikel 824 Rv dat een verzoek tot wijziging van een beschikking voorlopige voorzieningen dient te worden beoordeeld door de rechter die deze beschikking heeft gegeven, maar de man is van mening dat de onderhavige zaak voldoet aan de voorwaarden van artikel 2.6.4. van het Procesreglement Verzoekschriftprocedures Familiezaken Gerechtshoven (hierna ook: het procesreglement) zodat hij om redenen van doelmatigheid en proceseconomie toch in zijn hoger beroep kan worden ontvangen. Daarbij doelt de man op het door hem ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van 1 mei 2012 van de rechtbank Rotterdam waarbij aan hem een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw is opgelegd van € 8969,- bruto per maand, te voldoen op de eerste dag dat de echtscheidingbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Ter terechtzitting is van de zijde van de man nog het volgende naar voren gebracht. Het procesreglement schuift de wettelijke regeling van artikel 824 Rv niet terzijde, maar vormt onder nauw omschreven voorwaarden een aanvullende mogelijkheid een wijzigingsverzoek voorlopige voorzieningen ook aan het hof voor te leggen. Voorts wordt verwezen naar rechtspraak waarin is bepaald dat voormeld procesreglement recht vormt in de zin van artikel 79 RO en derhalve de rechter bindt. Met de onderhavige procedure wordt geen extra instantie dus extra kans voor de man gecreëerd. De man heeft het onderhavige verzoek tot wijziging ingesteld omdat volgens hem de rechtbank bij de bestreden beschikking van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5. De vrouw is van mening dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep. Zij stelt dat het procesreglement geen bevoegdheid kan creëren die de wet in artikel 824 Rv niet biedt. Wijziging van voorlopige voorzieningen dient derhalve te worden verzocht bij de instantie die de bestreden beschikking heeft gegeven, in casu de rechtbank. Subsidiair stelt de vrouw dat de door de man verzochte gescheiden behandeling in hoger beroep van de partneralimentatie in de voorlopige voorzieningen procedure en van de andere bij het hof aanhangige procedure inzake de partneralimentatie geen proceseconomische achtergrond heeft, zeker niet nu onderhavig verzoek tot wijziging als gevolg van de in het procesreglement bepaalde korte termijn voor behandeling niet samen met de hoofdzaak wordt behandeld. Nu elf van de dertien door de man opgevoerde grieven zien op beide procedures, wordt in feite een verkapt hoger beroep tegen de beschikking wijziging voorlopige voorziening beoogd, hetgeen afstuit op artikel 824 lid 1 Rv. De vrouw betwist voorts dat de rechtbank van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, zoals de man stelt. De rechtbank heeft de gegevens slechts anders geïnterpreteerd dan de door de man daaraan gegeven uitleg, maar dat is geen grond om weer wijzing te vragen.
6. Het hof overweegt als volgt. Artikel 2.6.4 van het Procesreglement Verzoekschriftprocedures Familiezaken Gerechtshoven luidt als volgt:
2.6.4 Voorlopige voorzieningen als bedoeld in de artikelen 821 en 822 Rv
Indien de hoofdzaak bij het hof aanhangig is en eerder geen voorlopige voorziening is gegeven, kan het hof worden verzocht voorlopige voorzieningen te treffen. Om proceseconomische redenen kan ook wijziging van een voorlopige voorziening die de rechtbank heeft gegeven, worden verzocht indien het hoger beroep van de hoofdzaak bij het hof aanhangig is en voldoende samenhang bestaat tussen de voorziening waarvan wijziging wordt verzocht en de hoofdzaak. Een dergelijk verzoek wordt in beginsel binnen drie weken na indiening van het verzoek behandeld. De hoofdzaak wordt met inachtneming van de gebruikelijke termijnen afgehandeld.
7. De uitleg die de advocaat van de man aan artikel 2.6.4 van het procesreglement geeft, is echter onjuist. Deze doet in de onderhavige zaak (enkel) een beroep op het tweede criterium van artikel 824 lid 2 Rv, inhoudende dat een beschikking inzake voorlopige voorzieningen kan worden gewijzigd of ingetrokken, indien bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven. Deze grond - wat daar verder ook van zij - valt echter niet onder het bereik van artikel 2.6.4 van het procesreglement. Voormeld artikel is slechts bedoeld om in lopende appelprocedures een wijziging van een (door de rechtbank vastgestelde) voorlopige voorziening te verzoeken op basis van een wijziging van omstandigheden die na de rechterlijke uitspraak in eerste aanleg en gedurende de procedure in hoger beroep is opgetreden, derhalve een nieuwe omstandigheid. Artikel 2.6.4 ziet naar het oordeel van het hof niet (mede) op de situatie dat (enkel) beoogd wordt bij het hof te betogen dat bij het geven van de beschikking voorlopige voorzieningen door de rechtbank in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven. Immers, alsdan zou artikel 2.6.4 van het procesreglement in strijd zijn met het appelverbod van artikel 824 lid 1 Rv. Een wijziging van omstandigheden als hiervoor bedoeld, is in de onderhavige zaak noch gesteld noch gebleken. Nu artikel 2.6.4 van het procesreglement derhalve in onderhavig geval niet van toepassing is, is het hoger beroep van de man inzake de wijziging van voorlopige voorzieningen in strijd met het appelverbod van artikel 824 lid 1 Rv. Het hof zal de man derhalve niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
8. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Stollenwerck en Van der Burght, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 oktober 2012.