ECLI:NL:GHAMS:2016:3711

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
15 september 2016
Zaaknummer
23-000088-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis economische politierechter inzake registratie en identificatie van schapen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, een rechtspersoon, was beschuldigd van het niet correct registreren van de aan- en afvoer van schapen, in strijd met de Regeling identificatie en registratie van dieren. De tenlastelegging betrof feiten die zich hebben voorgedaan tussen september 2012 en 6 februari 2013. De verdachte voerde aan dat de schapen via het systeem Traces waren aangemeld en dat zij dacht hiermee aan haar verplichtingen te voldoen. Het hof oordeelde dat er geen opzet kon worden bewezen, omdat de verdachte niet opzettelijk de Minister van Economische Zaken niet had geïnformeerd over de benodigde gegevens. Het hof vernietigde het vonnis van de eerste aanleg en sprak de verdachte vrij van de meeste tenlastegelegde feiten, maar achtte wel bewezen dat de verdachte de registratievoorschriften had overtreden. De economische politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 7.500,-, waarvan € 5.000,- voorwaardelijk. In hoger beroep werd de geldboete vastgesteld op € 2.500,- voor elk van de twee overtredingen, met een voorwaardelijk deel en een proeftijd van twee jaar. Het hof benadrukte het belang van een goed functionerend registratiesysteem voor de volksgezondheid en het welzijn van dieren.

Uitspraak

parketnummer: 23-000088-15
datum uitspraak: 13 september 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 december 2014 in de strafzaak onder parketnummer 81-219050-14 tegen
[bedrijfsnaam].,
gevestigd aan de [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 augustus 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de vertegenwoordiger van de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van september 2012 tot en met 6 februari 2013 te Berkhout, althans in de gemeente Koggenland, al dan niet opzettelijk, 3353, althans één of meer scha(a)p(en, heeft aangevoerd en/of 783, althans één of meer scha(a)p(en) afgevoerd,(zulks) terwijl de aan- en/of afvoer van dat schaap/die schapen niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren was/ waren geïdentificeerd of geregistreerd, immers heeft zij, als houder van dat schaap/die schapen de Minister van Economische Zaken in zijn geheel niet in kennis gesteld van gegevens als bedoeld in artikel 38d leden 3 en 6 van genoemde regeling van de aanvoer en/of afvoer van dat schaap/die schapen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de economische politierechter.

Bespreking van het gevoerde verweer

De vertegenwoordiger van de verdachte heeft aangevoerd dat de schapen via het systeem Traces waren aangemeld, dat de verdachte ze verder had verwerkt in haar eigen papieren administratie, en dat zij ervan uitging dat zij hiermee aan haar verplichtingen voldeed. Het hof begrijpt dit verweer aldus dat de verdachte niet opzettelijk de Minister van Economische Zaken niet heeft voorzien van de benodigde gegevens, maar – achteraf bezien ten onrechte – heeft aangenomen dat zij deze gegevens aanleverde door middel van het programma Traces. Het opzettelijk handelen kan daarmee niet worden bewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Gelet op de inhoud van het dossier en de verklaring van de vertegenwoordiger van de verdachte kan niet worden bewezen dat het opzet van de verdachte al dan niet in voorwaardelijke vorm gericht was op het tenlastegelegde aanvoeren en afvoeren van schapen, terwijl zij, als houder van die schapen, de Minister van Economische Zaken niet in kennis heeft gesteld van gegevens als bedoeld in artikel 38d, derde en zesde lid (oud), van de Regeling identificatie en registratie van dieren.
Het verweer slaagt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op tijdstippen gelegen in de periode van september 2012 tot en met 6 februari 2013 te Berkhout, schapen heeft aangevoerd en schapen heeft afgevoerd, zulks terwijl de aan- en afvoer van die schapen niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren waren geregistreerd, immers heeft zij, als houder van die schapen de Minister van Economische Zaken in zijn geheel niet in kennis gesteld van gegevens als bedoeld in artikel 38d leden 3 en 6 van genoemde regeling van de aanvoer en afvoer van die schapen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, begaan door een rechtspersoon, tweemaal gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Voor zover namens de verdachte is beoogd een beroep te doen op rechtsdwaling, waardoor de verdachte moet worden ontslagen van rechtsvervolging, faalt dit beroep, nu de verdachte als professionele marktdeelnemer onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de toepasselijke regelgeving en de rechtsdwaling daarmee niet verontschuldigbaar is. Ter terechtzitting heeft de vertegenwoordiger van de verdachte immers verklaard dat namens de verdachte geen nader onderzoek is gedaan of de aanmelding via Traces voldoende was; dit was - bij nader inzien ten onrechte – aangenomen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 7.500,-, waarvan € 5.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 7.500,-, waarvan € 7.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Regeling identificatie en registratie van dieren. Zij heeft op verschillende tijdstippen een groot aantal schapen aangevoerd en afgevoerd zonder dat zij deze schapen heeft geregistreerd in het identificatie- en registratiesysteem voor schapen. Om de volksgezondheid en de gezondheid en het welzijn van dieren in zijn algemeenheid te kunnen waarborgen is een adequaat functionerend systeem van identificatie en registratie noodzakelijk. Het hof verwijt de verdachte dat zij een regeling heeft geschonden die tot stand is gekomen mede in het kader van de bestrijding van besmettelijke ziekten onder dieren.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 augustus 2016 is zij niet eerder voor een soortgelijk feit strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld. Het hof houdt verder rekening met het feit dat namens de verdachte is gesteld dat sinds de pleegperiode van onderhavig feit de schapen wel goed worden geregistreerd en heeft acht geslagen op de slechte financiële situatie van de verdachte, hetgeen ter terechtzitting met stukken is onderbouwd. Het hof heeft – mede gelet op de omstandigheid dat het hof opzettelijk handelen niet bewezen acht – in voornoemde omstandigheden reden gezien om een groter deel van de straf voorwaardelijk op te leggen dan de economische politierechter heeft gedaan. Alles afwegende is het hof van oordeel dat aan de verdachte twee grotendeels voorwaardelijke geldboetes van na te noemen hoogte dienen te worden opgelegd. Met oplegging daarvan wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 51, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de artikelen 38d en 39 van de Regeling identificatie en registratie van dieren.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot twee
geldboetesvan
elk € 2.500,00 (tweeduizendvijfhonderd euro).
Bepaalt dat een gedeelte van beide geldboetes, elk groot
€ 2.000,00 (tweeduizend euro), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens, mr. P. Greve en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 september 2016.
mr. P.F.E. Geerlings is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[.]