ECLI:NL:GHAMS:2016:3710

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2016
Publicatiedatum
15 september 2016
Zaaknummer
23-002145-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vrijspraak van zware mishandeling en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

Op 15 september 2016 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die op 7 november 2014 in Almere zou hebben geprobeerd een slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door deze te schoppen en/of bij de keel te grijpen. De tenlastelegging omvatte zowel zware mishandeling als mishandeling, waarbij het feit zwaar lichamelijk letsel tot gevolg zou hebben gehad. Tijdens de zitting op 1 september 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een werkstraf van 40 uren en subsidiair 20 dagen jeugddetentie eiste voor de verdachte.

Het hof heeft echter geoordeeld dat de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verklaringen van de aangeefster en getuigen waren inconsistent en boden onvoldoende bewijs voor de beschuldigingen. De aangeefster had verklaard dat zij door de verdachte bij de nek was gepakt en naar de grond was gedrukt, maar getuigen gaven wisselende verklaringen over de gebeurtenissen. Bovendien ontbrak objectief bewijs in de medische rapporten dat de beschuldigingen ondersteunde.

Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van zowel de primair als subsidiair ten laste gelegde feiten. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd eveneens afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. Het hof heeft bepaald dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

parketnummer: 23-002145-16
datum uitspraak: 15 september 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2016 in de strafzaak onder parketnummer
13-064757-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 september 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
zij op of omstreeks 7 november 2014 te Almere aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten gescheurde enkelbanden, heeft toegebracht door die [slachtoffer] met kracht te schoppen en/of ten val te brengen;
subsidiair:
zij op of omstreeks 7 november 2014 te Almere [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met kracht bij de keel te grijpen en/of de keel toe te knijpen en/of te schoppen en/of ten val te brengen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten gescheurde enkelbanden ten gevolge heeft gehad, althans ten gevolge waarvan die [slachtoffer] pijn heeft ondervonden en/of letsel heeft bekomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde (mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft) zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie.

Vrijspraak

Met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat hetgeen de verdachte is tenlastegelegd niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking.
De verdachte wordt verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – de mishandeling van [slachtoffer]. Op grond van het dossier en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is verhandeld, kan worden vastgesteld dat er een confrontatie is geweest tussen de verdachte en het slachtoffer.
Aangeefster [slachtoffer] heeft op 8 november 2014 verklaard dat zij op 7 november 2014 door de verdachte bij haar nek is gepakt en naar de grond is gedrukt. Op de grond zag zij ‘een zwaaiend been’ in de richting van haar lichaam, maar zij kan zich niet herinneren waar dat zwaaiende been haar lichaam heeft geraakt.
Op 20 november 2014 verklaart de zus van aangeefster, [getuige 1], bij de politie dat zij heeft gezien dat de verdachte haar zusje met twee handen bij de keel vastgreep. Haar zusje kwam ten val, maar ze weet niet waardoor zij ten val kwam. Op een gegeven moment heeft zij een zwaaiend been in de richting van haar zusje gezien, maar zij weet niet waar dat been haar zusje heeft geraakt. Bij de rechter-commissaris op 20 april 2016 verklaart zij echter zeker te weten dat haar zusje ‘omver werd geschopt’ door de verdachte.
Getuige [getuige 2] heeft op 26 november 2014 bij de politie verklaard dat zij zag dat de verdachte [slachtoffer] bij haar keel vastpakte en een trap gaf tegen haar enkel. Daarna duwde de verdachte [slachtoffer] naar achteren, waardoor [slachtoffer] op de grond viel. Bij de rechter-commissaris verklaart getuige [getuige 2] op 20 april 2016 dat de verdachte [slachtoffer] in de buurt van de schouders en nek vastpakte, maar niet met twee handen om haar nek. Zij weet niet op welk moment de verdachte [slachtoffer] heeft geschopt.
Getuige [getuige 3] heeft op 13 december 2014 bij de politie verklaard dat de verdachte tegenover [slachtoffer] stond en haar met haar handen op de borststreek raakte. Volgens getuige [getuige 3] heeft de verdachte [slachtoffer] niet bij de keel gepakt, geschopt of op de grond geduwd.
Getuige [getuige 4] verklaart op 20 april 2016 als getuige bij de rechter-commissaris dat zij heeft gezien dat de verdachte aangeefster tegen haar schouders heeft geduwd, waardoor aangeefster op de grond viel. Getuige [getuige 4] heeft niet gezien dat de verdachte aangeefster heeft geschopt.
De verdachte heeft van meet af aan ontkend aangeefster bij de keel te hebben gepakt en te hebben geschopt. Ze heeft steeds verklaard dat zij aangeefster alleen heeft afgeweerd met haar hand (of handen) en dat zij aangeefster daarbij op de borst of schouderstreek heeft geraakt.
Vast staat dat de verdachte aangeefster een duw heeft gegeven, maar dit is als zodanig niet aan de verdachte ten laste gelegd. Naar het oordeel van het hof valt dit evenmin in te lezen in het ‘ten val brengen’, zoals is opgenomen in de tenlastelegging.
Voor hetgeen wel aan de verdachte is tenlastegelegd, te weten het (met kracht) schoppen, het (met kracht) bij de keel grijpen en/of de keel toeknijpen, ontbreekt bij het hof gelet op de daaromtrent wisselende verklaringen van aangeefster, haar zus en [getuige 2], zoals hiervoor uiteengezet, de overtuiging. Daarbij komt dat het met kracht bij de keel grijpen en/of de keel toeknijpen geen enkele bevestiging vindt in de objectief vastgestelde medische informatie die zich in het dossier bevindt.
In de medische verklaring van [naam], die als bijlage 9 is gevoegd bij het Schadeopgaveformulier misdrijven van de benadeelde partij [slachtoffer] staat expliciet vermeld dat er geen hematomen in de nek zijn waargenomen bij het lichamelijk onderzoek dat is uitgevoerd op 7 november 2014. In de geneeskundige verklaring van de GGD Amsterdam, opgemaakt door forensisch arts [deskundige], van 11 november 2011, is opgenomen dat op foto’s van de vader van aangeefster rode plekken in de nek te zien zijn, maar bij de daadwerkelijke letselbeschrijving is door de arts alleen gerelateerd dat er huidverklaringen op de wreef van de linkervoet zichtbaar zijn. Ook de verbalisante die de aangifte heeft opgenomen heeft niets gerelateerd over mogelijk waargenomen letsel in de halsstreek, hetgeen wel gebruikelijk is in dergelijke gevallen.
Het vorenstaande brengt mee dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.833,23. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. A.M. Kengen en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van
mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
15 september 2016.
Mr. P.F.E. Geerlings is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[.]