ECLI:NL:GHAMS:2016:3709

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2016
Publicatiedatum
15 september 2016
Zaaknummer
23-002039-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging van een minderjarige verdachte na sepotmededeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een minderjarige verdachte die op 6 september 2015 werd aangehouden voor het rijden onder invloed van alcohol en zonder rijbewijs. De verdachte had eerder een sepotmededeling ontvangen van het openbaar ministerie, waarin werd aangegeven dat de zaak was geseponeerd wegens de geringe aard van het feit. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat de verdachte gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op deze sepotmededeling en dat het openbaar ministerie daarom niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de vervolging.

Het hof heeft het verweer van de raadsvrouw gevolgd en geoordeeld dat de sepotmededeling de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gegeven dat hij niet verder zou worden vervolgd. Het hof oordeelde dat de latere communicatie van het openbaar ministerie, waarin werd opgemerkt dat de verdachte voor andere feiten wellicht nog zou worden vervolgd, niet afdoet aan het vertrouwen dat was gewekt door de eerdere sepotmededeling. Gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat de verdachte minderjarig was, heeft het hof geconcludeerd dat de strafvervolging in strijd was met de beginselen van een behoorlijke procesorde, met name het vertrouwensbeginsel.

Daarom heeft het hof het vonnis van de kinderrechter vernietigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging voor de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

parketnummer: 23-002039-16
datum uitspraak: 15 september 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 27 mei 2016 in de strafzaak onder parketnummer
13-181425-15 tegen
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1998,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 september 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 6 september 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto, merk Citroen, type C8 met het Belgische kenteken [kenteken]) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 410 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;
2:
hij op of omstreeks 6 september 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Citroen, type C8 met het Belgische kenteken [kenteken]) heeft gereden op de weg, de Zomerstraat, in elk geval de openbare weg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging

De raadsvrouw van de verdachte heeft verweer gevoerd strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging. Daartoe heeft de raadsvrouw, kort samengevat, aangevoerd dat het openbaar ministerie bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat de zaak was geseponeerd en dat hij niet verder zou worden vervolgd, hetgeen in de weg staat aan het vervolgingsrecht van het openbaar ministerie. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de zaak gelet op de feiten en omstandigheden in het onderhavige geval alsnog geseponeerd had moeten worden.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer moet worden verworpen, omdat, kort samengevat, de sepotmededelingen beperkt zijn tot enkel de joyriding en de verdachte er derhalve niet op mocht vertrouwen dat hij eveneens niet zou worden vervolgd ten aanzien van rijden onder invloed en rijden zonder rijbewijs.
Het hof overweegt als volgt.
De toen zestienjarige verdachte is op 6 september 2015 omstreeks 01.00 uur aangehouden, nadat hij onder invloed van alcohol met zijn vrienden als bestuurder in de auto van zijn moeder was gestapt om naar McDonalds te rijden. Toen de verdachte uit het parkeervak wegreed, werd hij tegengehouden door een buurman die de politie inschakelde. Op 6 september 2015 om 09.00 uur heeft de verdachte in bijzijn van zijn piketadvocaat een verklaring afgelegd. Daarin is als antwoord op de vraag van de verbalisant of de verdachte wist waarom hij was aangehouden opgenomen: “Ja joyriding”. In de loop van de ochtend is de verdachte na zijn verhoor heengezonden.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de piketadvocaat op 6 september 2015 op het politiebureau te horen heeft gekregen dat de zaak was geseponeerd. Omdat een schriftelijke sepotbeslissing uitbleef, heeft de raadsvrouw deze opgevraagd. Een medewerkster van de raadsvrouw heeft op 25 september 2015 van de heer [naam], parketsecretaris van het OM, telefonisch te horen gekregen dat de zaak is geseponeerd onder sepotcode 40 (gering feit).
Uit de stukken van het dossier blijkt dat de verdachte vervolgens een brief heeft ontvangen van het arrondissementsparket Amsterdam, gedateerd 7 september 2015 en met kenmerk 13-181425-15, met als onderwerp ‘kennisgeving sepot’. De brief is gericht aan de verdachte en vermeldt, voor zover van belang, dat de officier van justitie besloten heeft de verdachte niet verder te vervolgen, omdat het een feit van geringe aard/omvang betreft. Voorts vermeldt de brief dat de zaak hiermee is afgedaan, tenzij (a) op grond van nieuwe feiten of omstandigheden deze beslissing moet worden herzien en/of (b) het gerechtshof alsnog een vervolging beveelt. Onderaan de brief staat dat deze zaak met parketnummer
13-181425-15 een proces-verbaal betreft ter zake van joyriding, gepleegd op 6 september 2015 te Amsterdam.
Op 18 november 2015 heeft de verdachte een tweede aan hem gerichte brief ontvangen van het arrondissementsparket Amsterdam, met kenmerk 13-181425-15, met als onderwerp ‘kennisgeving sepot’, ondertekend door de parketsecretaris [naam], namens de officier van justitie. Deze brief houdt in dat de officier van justitie de beslissing heeft genomen dat het niet opportuun is de verdachte alsnog te vervolgen en dat de strafzaak betreffende joyriding zal worden geseponeerd op grond van sepot 40 (gering feit), tenzij: (a) deze beslissing op grond van nieuwe feiten of omstandigheden zal worden herzien of (b) het gerechtshof alsnog een vervolging beveelt. Voorts staat in deze brief vermeld: “Ten overvloede merk ik nog wel op dat u voor de andere feiten wellicht zal worden vervolgd”.
Op 11 mei 2016 is de verdachte gedagvaard om op 27 mei 2016 bij de kinderrechter te verschijnen.
Met de raadsvrouw, en anders dan de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat er sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel. Onder genoemde omstandigheden heeft de brief gedateerd 7 september 2015 en met kenmerk 13-181425-15, met als onderwerp ‘kennisgeving sepot’, bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen opgewekt dat tegen hem geen strafvervolging zou worden ingesteld. De brief is duidelijk en concreet en er is geen sprake van een expliciete beperking. De latere brief van 18 november 2015, met gelijkluidend kenmerk en vrijwel gelijkluidende inhoud, waarin ten overvloede wordt opgemerkt dat de verdachte voor de andere feiten wellicht nog wordt vervolgd, doet daar niet aan af. Daarbij weegt het hof mee dat het in dit specifieke geval een minderjarige verdachte betreft en voorts dat de daadwerkelijke dagvaarding pas op 11 mei 2016 is gevolgd. Strafvervolging van de tenlastegelegde feiten acht het hof onder deze omstandigheden in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde, meer in het bijzonder het vertrouwensbeginsel.
Dientengevolge zal het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. P.F.E. Geerlings en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van
mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
15 september 2016.
Mr. P.F.E. Geerlings is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[.]