In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1990 in de Sovjet-Unie, was beschuldigd van winkeldiefstal van een worstje ter waarde van 2,59 euro, dat hij op 14 september 2015 in de Albert Heijn op Schiphol had weggenomen. De verdachte had verklaard dat hij honger had en naar eten wilde kijken, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de diefstal, gebaseerd op de verklaringen van verbalisanten die hadden gezien dat de verdachte goederen in zijn tas had gestopt en een worstje van het merk Albert Heijn Excellent bij zich had. Het hof vernietigde het eerdere vonnis omdat de bewijsmiddelen niet goed waren uitgewerkt door de politierechter. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, waarbij rekening werd gehouden met zijn eerdere veroordelingen voor winkeldiefstal. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de hinder die dergelijke delicten veroorzaken voor de samenleving en de gedupeerden.