ECLI:NL:GHAMS:2016:3651

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2016
Publicatiedatum
9 september 2016
Zaaknummer
200.176.127/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van leaseovereenkomsten door echtgenote op grond van artikel 1:88 en 1:89 BW

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van leaseovereenkomsten door de echtgenote van de appellant, op basis van de artikelen 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.B. Maliepaard, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de kantonrechter had geoordeeld dat de echtgenote, [X], de leaseovereenkomsten rechtsgeldig had vernietigd. De kantonrechter had vastgesteld dat de echtgenote eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van de leaseovereenkomsten, wat door de appellant niet kon worden ontzenuwd. Het hof bevestigde het oordeel van de kantonrechter dat de rechtsvordering tot vernietiging was verjaard, omdat de echtgenote op basis van de bewijsvermoeden niet had aangetoond dat zij niet op de hoogte was van de leaseovereenkomsten. Het hof oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat de getuigenverklaringen voldoende waren om het bewijsvermoeden te ontzenuwen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en verwees de appellant in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.176.127/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 3290374 DX EXPL 14-336
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 september 2016
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 31 augustus 2015 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 4 juni 2015, onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en Dexia als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord;
- akte uitlating van [appellant] ;
- antwoordakte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat de leaseovereenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd en dat Dexia aan [appellant] zal betalen al hetgeen onder deze leaseovereenkomsten door [appellant] aan Dexia is betaald, met rente en met beslissing over de proceskosten en nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met, uitvoerbaar bij voorraad, beslissing over de proceskosten en nakosten.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 22 januari 2015 onder 2.1 tot en met 2.5 feiten vastgesteld die tot uitgangspunt zijn genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. [appellant] heeft tijdig een opt-out verklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2
Deze procedure ziet op de door [appellant] (tezamen met een van zijn kinderen) met Dexia gesloten leaseovereenkomsten, die door de kantonrechter zijn aangeduid als leaseovereenkomsten I tot en met III.
Ten aanzien van deze leaseovereenkomsten heeft de (inmiddels) ex-echtgenote van [appellant] , [X] (hierna: [X] ), de nietigheid ingeroepen. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van [X] tot vernietiging daarvan.
3.3
De leaseovereenkomsten moeten worden aangemerkt als overeenkomsten van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van artikel 1:88, lid 1 aanhef en onder d BW. [X] heeft op grond van artikel 1:89, lid 1 BW het recht de leaseovereenkomsten te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door [appellant] geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.4
Uit artikel 3:52, lid 1 aanhef en onder d BW in samenhang met artikel 1:89, lid 1 BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan.
3.5
Naar vaste jurisprudentie geldt het volgende. Uit artikel 3:52, lid 1 aanhef en onder d BW in samenhang met artikel 1:89, lid 1 BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge artikel 3:52, lid 2 BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Voor zover [appellant] met de inleiding op zijn grief 1 heeft beoogd tevens te grieven tegen de door de kantonrechter gehanteerde aanvangsdatum van de verjaringstermijn, gaat zijn betoog, gezien het voorgaande, niet op. Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid.
3.6
De kantonrechter heeft ten gunste van Dexia een bewijsvermoeden - dat [X] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief van 19 april 2006 op de hoogte was van de leaseovereenkomsten ontleend aan het feit dat vooruitbetalingen van de op grond van de leaseovereenkomsten verschuldigde bedragen hebben plaatsgevonden vanaf een privérekening die op naam van [X] stond. Hierop heeft de kantonrechter [appellant] en [X] als getuigen gehoord en vervolgens geoordeeld dat de getuigenverklaringen onvoldoende aanknopingspunten bevatten om te kunnen concluderen dat [appellant] is geslaagd in het ontzenuwen van het bewijsvermoeden. Dit leidde de kantonrechter tot het oordeel dat Dexia is geslaagd in het bewijs dat [X] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomsten.
3.7
Tegen laatstgenoemde beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] op met zijn grief 1.
3.8
Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat de rechtsvordering van [X] tot vernietiging van de leaseovereenkomsten is verjaard en overweegt als volgt.
Vast staat dat de vooruitbetalingen op grond van de leaseovereenkomsten zijn gedaan vanaf de privérekening van [X] . Uit de verklaring van [X] volgt dat [appellant] niet gemachtigd was tot deze rekening. Dit betekent dat [X] zelf de betalingen aan Dexia moet hebben verricht door middel van het plaatsen van haar handtekening op een overschrijvingskaart. In hoger beroep herhaalt [appellant] dat de getuigenverklaringen die hij en [X] ten overstaan van de kantonrechter hebben afgelegd juist zijn: [appellant] “denkt” dat hij [X] heeft laten tekenen en [X] weet er niets meer van. [appellant] stelt thans dat voormelde verklaring van hem slechts een gissing is en voorts dat het destijds in de praktijk veelal gebeurde dat een overschrijvingskaart werd ondertekend door iemand die niet tot betaling gemachtigd was, zonder dat dit problemen opleverde. Hiermee bedoelt hij kennelijk dat hij de desbetreffende overschrijvingskaarten heeft getekend. Het hof is van oordeel dat het betoog van [appellant] niet opgaat. [appellant] heeft op geen enkele wijze met feiten en omstandigheden onderbouwd dat de door hem geschetste gang van zaken in de onderhavige situatie aan de orde was, wat er verder ook zij van zijn stelling, die Dexia gemotiveerd betwist, dat dat destijds mogelijk was. Vast staat, dat er sprake is geweest van drie separate betalingen vanaf meergenoemde rekening van [X] . Het hof gaat er, gelet op het voorgaande, vanuit dat [X] dus drie maal een overschrijvingskaart getekend heeft. Niet in geschil is, dat op dergelijke kaarten Legiolease is vermeld. Dexia heeft terecht naar voren gebracht dat [X] dus tot drie keer toe kennis heeft kunnen nemen waarvoor zij tekende. Daarnaast moet ook op de bankafschriften drie maal een vermelding van de overboeking zichtbaar zijn geweest. Uit de getuigenverklaringen van [appellant] en [X] komen geen feiten en omstandigheden naar voren die desondanks het door de kantonrechter terecht aangenomen bewijsvermoeden voldoende ontzenuwen. Het hof wijst er in dit verband op dat [X] als getuige slechts heeft verklaard dat zij zich er niks van kan herinneren. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de beide echtelieden opnieuw als getuigen te horen, nu niet is aangevoerd dat zij meer of anders kunnen verklaren dan zij reeds hebben gedaan.
3.9
Uit het voorgaande volgt dat de grief faalt en daarmee het hoger beroep. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Dexia begroot op € 711,00 aan verschotten en € 894,00 voor salaris en op € 131,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P van Achterberg, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 september 2016.