ECLI:NL:GHAMS:2016:3624

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2016
Publicatiedatum
8 september 2016
Zaaknummer
23-004829-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 1.600 gram cocaïne op 14 juni 2013 te Schiphol. De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over de aanwezigheid van de cocaïne in zijn bagage, wat door het hof als ongeloofwaardig werd beschouwd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de inhoud van zijn bagage en dat hij opzettelijk de cocaïne heeft ingevoerd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 240 uren. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften uit de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht in acht genomen.

Uitspraak

parketnummer: 23-004829-14
datum uitspraak: 11 augustus 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 november 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15-800730-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1971,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juni 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof op onderdelen tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het invoeren van cocaïne in Nederland, ook niet in voorwaardelijke zin, zodat vrijspraak dient te volgen.
De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe betoogd dat de verklaring die door de verdachte is afgelegd, te weten dat deze niet wist dat zich flessen met cocaïne in zijn koffer bevonden, ongeloofwaardig is.
Het hof overweegt hieromtrent dat een reiziger in beginsel geacht kan worden kennis te hebben van de inhoud van zijn bagage. Dit geldt temeer indien zich in zijn bagage waardevolle contrabande bevindt, omdat weinig waarschijnlijk is dat die smokkelwaar door een derde met alle risico’s van verlies ervan, in de bagage van een onwetende reiziger wordt geplaatst. Van de verdachte mag dan ook worden verwacht dat deze, indien hij niettemin van die inhoud niet op de hoogte was, daaromtrent een redengevende verklaring aflegt.
Het hof stelt vast dat de verdachte omtrent de in zijn koffer aangetroffen flessen met cocaïne wisselende verklaringen heeft afgelegd. De verdachte heeft in eerste instantie bij de controle van zijn koffer door de douane op 14 juni 2013 tegenover de douanier, verbalisant [verbalisant], verklaard dat hij de flessen met, op het oog, bad- en douchecrème doch waarin, naar later bleek, cocaïne aanwezig was, zelf had gekocht in een winkel op Curaçao. Ter terechtzitting in eerste aanleg op 24 november 2014 heeft de verdachte daarentegen verklaard dat hij in het geheel niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de flessen in zijn koffer en dat het niet klopt dat hij gezegd zou hebben dat hij deze flessen zelf had gekocht. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij aan de douanier weliswaar heeft verklaard over een fles in zijn bagage, maar dat dat ging om een flacon met gezichtstonic die hij in Nederland niet meer in zijn bezit had omdat deze fles al op de luchthaven van Curaçao in beslag is genomen.
De wisselende verklaringen van de verdachte verdienen geen geloof en worden door het hof terzijde gesteld. Ze zijn kennelijk ingegeven door de hoop dat de cocaïne in de flessen niet ontdekt zou worden en toen die cocaïne was aangetroffen, hij aan de verantwoordelijkheid voor de aanwezigheid van die cocaïne zou ontkomen. De verdachte heeft geen enkele aannemelijke, hem ontlastende verklaring gegeven voor de aanwezigheid van de cocaïne in zijn bagage. Het is dan ook buiten twijfel dat de verdachte van de aanwezigheid van die cocaïne wist.
Aldus acht het hof bewezen dat de verdachte willens en wetens de cocaïne binnen Nederland heeft gebracht en derhalve opzet heeft gehad op het invoeren van de cocaïne in Nederland.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 juni 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van een hoeveelheid van ongeveer 1.600 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 juli 2016 is hij eerder, maar niet voor soortgelijke misdrijven, onherroepelijk veroordeeld. Het hof stelt vast dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van een door [naam] GGZ omtrent de verdachte opgemaakt reclasseringsadvies van 20 juli 2016. Dit advies houdt in dat aan de verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd, met als (bijzondere) voorwaarde, kort gezegd, reclasseringstoezicht.
Het hof is, gelet op de ingevoerde hoeveelheid cocaïne, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken en het feit dat het bewezenverklaarde inmiddels ruim drie jaar geleden heeft plaatsgevonden, van oordeel dat kan worden volstaan met de door de politierechter opgelegde – en de door de advocaat-generaal gevorderde – straf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. E. de Greeve en mr. P.A.M. Hoek, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 augustus 2016.
mr. E. de Greeve is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[......]
.