ECLI:NL:GHAMS:2016:3580

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2016
Publicatiedatum
2 september 2016
Zaaknummer
200.183.963/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindend advies en vernietiging van bindend advies in geschil over keukenlevering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. [appellante] had in december 2012 een keuken verkocht aan [geïntimeerde] voor € 10.000,-, die op 13 februari 2013 werd geleverd. Na klachten van [geïntimeerde] over de geleverde keuken en inbouwapparatuur, heeft de Geschillencommissie Wonen op 2 december 2013 een bindend advies gegeven, waarin [appellante] werd opgedragen de koopovereenkomst correct na te komen. Na verdere klachten en een tweede bindend advies op 4 juni 2014, waarin de overeenkomst werd ontbonden, heeft [appellante] hoger beroep ingesteld. Het hof oordeelt dat de bindende adviezen kwalificeren als vaststellingsovereenkomsten en dat vernietiging van deze adviezen slechts beperkt mogelijk is op grond van artikel 7:904 BW. Het hof concludeert dat de gebondenheid aan de adviezen niet onaanvaardbaar is en bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellante] in de kosten van het hoger beroep wordt veroordeeld.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer 200.183.963/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 3351098 CV EXPL 14-24322
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 augustus 2016
inzake
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante,
advocaat: mr. R.H. Wormhoudt te Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. N. Groenendijk te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 27 november 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 1 september 2015, gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de uitspraken van 2 december 2013 respectievelijk 4 juni 2014 van de Geschillencommissie Wonen zal vernietigen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.

2.De feiten

2.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.13 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil, zodat het hof van dezelfde feiten zal uitgaan.
2.2
Samengevat komt het geschil tussen [appellante] en [geïntimeerde] op het volgende neer.
2.2.1
[geïntimeerde] heeft in december 2012 bij [appellante] een keuken gekocht voor € 10.000,-. Deze keuken is op 13 februari 2013 door [appellante] geleverd en daarna door een derde geplaatst.
2.2.2
Op 26 februari 2013 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [geïntimeerde] en [appellante] , waarbij [geïntimeerde] heeft geklaagd over de geleverde keuken en inbouwapparatuur.
2.2.3
Op 13 augustus 2013 heeft [geïntimeerde] een klacht over de geleverde keuken en inbouwapparatuur ingediend bij de Geschillencommissie Wonen (hierna: de Geschillencommissie).
2.2.4
De Geschillencommissie heeft zich naar aanleiding van de klacht van [geïntimeerde] en na kennis te hebben genomen van de door beide partijen overgelegde stukken, door een deskundige laten voorlichten en heeft na een mondelinge behandeling waar beide partijen bij aanwezig waren, op 2 december 2013 een bindend advies gegeven (hierna: het eerste bindende advies). De Geschillencommissie heeft in het eerste bindende advies geoordeeld dat [appellante] de koopovereenkomst niet correct is nagekomen en heeft [appellante] veroordeeld binnen zes weken na verzending van het bindend advies de koopovereenkomst alsnog correct na te komen, met precieze aanduiding van de werkzaamheden die door [appellante] moesten worden gedaan en wat (opnieuw) moest worden geleverd.
2.2.5
Zowel [geïntimeerde] als [appellante] heeft daarop met de Geschillencommissie gecorrespondeerd.
2.2.6
De Geschillencommissie heeft naar aanleiding van de onder 2.2.5 bedoelde correspondentie het geschil opnieuw in behandeling genomen en zich in dat kader laten voorlichten door de eerder ingeschakelde deskundige. De deskundige heeft vastgesteld dat [appellante] niet heeft gedaan en/of geleverd waartoe zij op grond van het eerste bindende advies was gehouden.
2.2.7
De Geschillencommissie heeft vervolgens op 4 juni 2014 een tweede bindende advies gegeven (hierna: het tweede bindende advies, en tezamen met het eerste bindende advies: de beide bindende adviezen). In het tweede bindende advies overweegt de Geschillencommissie dat de deskundige heeft vastgesteld dat slechts een enkel onderdeel van de in het eerste bindende advies gegeven opdracht door [appellante] correct is uitgevoerd en de rest van de opdracht niet of slecht is uitgevoerd. Op grond daarvan heeft de Geschillencommissie geconcludeerd dat sprake is van een klacht van ernstige omvang waarvoor [appellante] aansprakelijk is en - op grond van de hele voorgeschiedenis - dat [appellante] blijkbaar niet in staat is de tussen partijen gesloten overeenkomst naar behoren uit te voeren. De Geschillencommissie heeft de overeenkomst ontbonden en heeft [appellante] , kort gezegd, opgedragen de keuken te verwijderen en de aankoopsom aan [geïntimeerde] te restitueren.

3.De beoordeling

3.1
[appellante] vordert in deze procedure vernietiging van de beide bindende adviezen.
3.2
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen. Tegen deze beslissing richten zich de grieven.
3.3
Met grief 1 bestrijdt [appellante] de conclusie van de kantonrechter dat geen van beide bindende adviezen voor vernietiging in aanmerking komt. Grief 2 richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat (bij de totstandkoming van de beide bindende adviezen) de fundamentele beginselen van procesrecht in acht zijn genomen.
3.4
De grieven leggen het geschil in volle omvang voor aan het hof. Het hof zal beide grieven gezamenlijk bespreken.
3.5
De beide bindende adviezen kwalificeren als vaststellingsovereenkomsten. De vordering van [appellante] dient daarom te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf van artikel 7:904 BW. Deze maatstaf biedt slechts een beperkte mogelijkheid aan de burgerlijke rechter om een eenmaal tot stand gekomen bindend advies te vernietigen: vernietiging is alleen mogelijk indien de gebondenheid aan een bindend advies in verband met de inhoud of de wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
3.6
De maatstaf van artikel 7:904 BW is in het toepasselijke reglement van de Geschillencommissie Wonen (hierna: het reglement) overgenomen in artikel 26. Dat artikel bepaalt voorts dat een beroep op vernietiging van een bindend advies binnen twee maanden na verzending van de uitspraak aan partijen moet worden gedaan. [geïntimeerde] betoogt dat het beroep op vernietiging van het eerste bindend advies door [appellante] te laat is gedaan, nu dit bindend advies op 10 januari 2014 aan partijen is gezonden en het beroep op vernietiging eerst na 10 maart 2014 is gedaan. Het hof zal dit beroep op de twee-maandentermijn van meerbedoeld artikel buiten beschouwing laten, omdat het op grond van de volgende overwegingen reeds - met [geïntimeerde] - tot het oordeel komt dat er geen grond voor vernietiging van de bindende adviezen bestaat.
3.7
Het meest verstrekkende bezwaar van [appellante] tegen de beide bindende adviezen is dat de Geschillencommissie haar standpunt dat niet zij maar de door [geïntimeerde] ingeschakelde aannemer verantwoordelijk was voor de door [geïntimeerde] geformuleerde gebreken aan de keuken niet heeft gehonoreerd. In dit verband overweegt het hof dat [appellante] dit argument in het kader van de procedure bij de Geschillencommissie in haar ( [appellante's] ) stukken en tijdens de mondelinge behandeling voldoende over het voetlicht heeft kunnen brengen, hetgeen onder andere blijkt uit de weergave van het standpunt van [appellante] in het eerste bindende advies. Hoewel de Geschillencommissie onder het kopje “Beoordeling van het geschil” geen uitdrukkelijke overweging heeft gewijd aan bedoeld standpunt, kan uit die weergave worden afgeleid dat de Geschillencommissie kennis heeft genomen van dat standpunt en kan voorts uit de overwegingen en de beslissingen van de Geschillencommissie worden afgeleid dat [appellante] de Geschillencommissie op dit punt kennelijk niet van haar gelijk heeft overtuigd. Het niet uitdrukkelijk in haar overwegingen onder het kopje ‘Beoordeling van het geschil’ bespreken van dit standpunt betekent niet dat de Geschillencommissie er geen aandacht aan heeft besteed, noch dat de bindende adviezen ondeugdelijk zijn gemotiveerd of dat het daaraan ten grondslag liggende onderzoek ondeugdelijk is geweest. Met inachtneming van de onder 3.5 genoemde maatstaf acht het hof dan ook gebondenheid van [appellante] aan de in de bindende adviezen vervatte oordelen van de Geschillencommissie niet onaanvaardbaar, noch wat de inhoud noch wat de wijze van totstandkoming betreft.
3.8
[appellante] heeft voorts nog aangevoerd dat het tweede bindende advies - waarin de Geschillencommissie de overeenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerde] heeft ontbonden met als gevolg dat [appellante] de keuken moet verwijderen en de koopsom moet restitueren - tot kapitaalvernietiging leidt. Ook hiervoor geldt dat dit oordeel van de Geschillencommissie met inachtneming van de onder 3.5 genoemde maatstaf de toets der kritiek kan doorstaan. Hoezeer ook het tweede bindende advies voor [appellante] aanmerkelijke financieel negatieve gevolgen heeft gehad of zal hebben, het is geheel aan [appellante] te wijten dat zij geen, althans naar het oordeel van de Geschillencommissie onvoldoende, gevolg heeft gegeven aan het eerste bindende advies. Dit klemt te meer nu, zoals [appellante] zelf ook stelt, de deskundige in zijn rapport dat ten grondslag ligt aan het eerste bindende advies van mening was dat de omvang van de geconstateerde gebreken “gering” was. De mogelijke kapitaalvernietiging maakt het tweede bindende advies wat betreft wijze van totstandkoming of inhoud niet onaanvaardbaar. Of [appellante] voldoende moeite heeft gedaan om haar verplichtingen op grond van het eerste bindende advies na te komen, is niet aan de burgerlijke rechter om te beoordelen. Het oordeel hierover van de Geschillencommissie, inclusief de kwalificatie “ernstig”, is, mede gezien het daaraan ten grondslag liggende rapport van de door de Geschillencommissie ingeschakelde deskundige, voldoende onderbouwd. Door aldus te oordelen heeft de kantonrechter geen fundamenteel beginsel van het procesrecht geschonden.
3.9
De conclusie is dat de grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en [appellante] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak begroot op € 311,- aan verschotten en € 894,- aan salaris;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Goslings, A.M.A. Verscheure en R.J.Q. Klomp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2016.