ECLI:NL:GHAMS:2016:3563
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- A.V.T. de Bie
- R.G. Kemmers
- J.W. van Zaane
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van een minderjarige in hoger beroep en procesonbekwaamheid in het licht van het IVRK
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een minderjarige, [appellante], in hoger beroep tegen beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De kinderrechter had [appellante] onder toezicht gesteld en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend. [Appellante] is op 17 juni 2016 in hoger beroep gekomen van deze beschikkingen. De advocaat van [appellante], mr. D.G. Peters, heeft verzocht om benoeming tot bijzondere curator, maar dit verzoek werd door het hof afgewezen. Het hof heeft op 4 augustus 2016 de zaak behandeld, waarbij de vraag centraal stond of [appellante] ontvankelijk was in haar hoger beroep, gezien haar minderjarigheid en de rol van haar ouders als wettelijke vertegenwoordigers.
Het hof overweegt dat volgens artikel 1:245 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek een minderjarige in beginsel niet in rechte kan optreden zonder vertegenwoordiging. Mr. Peters voerde aan dat de ouders van [appellante] niet in staat waren om haar belangen adequaat te behartigen, maar het hof oordeelde dat er geen belangentegenstelling was tussen [appellante] en haar ouders. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat de mogelijkheid voor een minderjarige om een bijzondere curator te verzoeken voldoende waarborg biedt voor toegang tot de rechter. Het hof concludeert dat [appellante] niet in haar hoger beroep kan worden ontvangen, omdat haar ouders als wettelijke vertegenwoordigers het hoger beroep hadden kunnen instellen, maar dit niet hebben gedaan.
De beslissing van het hof is dat [appellante] niet ontvankelijk wordt verklaard in haar hoger beroep en het verzoek tot toevoeging van mr. Peters als raadsman wordt afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door de rechters A.V.T. de Bie, R.G. Kemmers en J.W. van Zaane, en openbaar uitgesproken op 30 augustus 2016.