Uitgaande van de “berekening maximaal toegestane financieringslast in box 1” die ING heeft gehanteerd, leidt dit dan tot de volgende berekening.
Terecht is geen rekening gehouden met de hypotheek voor de recreatiewoning daar die in de verkoop stond, welke verkoop ook op 10 juli 2007 heeft plaatsgevonden zonder voor de onderhavige zaak relevante restschuld (2.12). De, door [appellanten] onbestreden, totale financieringslast (rentelasten plus aflossing/inleg VPH/premie) bedraagt € 25.200,-. Verder is in aanmerking genomen een, door [appellanten] niet weersproken, bedrag van € 1.965,-, zijnde een gebruteerde financieringslast BKR. Deze uitgangspunten zullen dan ook in de onderhavige berekening meegenomen worden.
De per 1 januari 2007 geldende GHF met de (niet bindende) NIBUD-woonquote - 30,2% bij een inkomen van € 62.986,- in 2006 en 33,5% in 2007 volgens [appellanten] - was niet van toepassing, zoals [appellanten] bij pleidooi in hoger beroep ook beamen. Blijkens de toentertijd geldende Standaard Acceptatieregels, versie mei 2006, van ING (productie 22 bij akte uitlating productie van 15 augustus 2013 van ING) hanteerde ING in 2006 bij een inkomen van € 62.986,- een woonquote van 37% en mocht op grond daarvan derhalve maximaal € 23.304.- van het inkomen besteed worden aan woonlasten. Daarvan dient te worden afgetrokken voormeld bedrag van € 1.965,-, zodat resteert € 21.339,- als maximaal toegestane financierings-last. De totale financieringslast (rentelasten plus aflossing spaarbedrag/inleg VPH/ premie) bedraagt € 25.200,-, zodat er een tekort is van € 3.861,-. De door ING op
19 december 2006 uitgevoerde berekening, uitgaande van een gemiddeld inkomen van € 75.186,-, resulteert aldus ten onrechte in een overschot van € 1.406,-.