ECLI:NL:GHAMS:2016:353

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
200.126.400/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor brandschade door kortsluiting in vrachtauto

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid voor brandschade die is ontstaan door een brand in een bedrijfsloods op 15 mei 2011. De brand is vermoedelijk veroorzaakt door kortsluiting in de accubekabeling van een vrachtauto die in de unit van [X] Logistics stond. Het Gerechtshof Amsterdam heeft in een eerder tussenarrest geoordeeld dat de brand in de unit van [X] Logistics is ontstaan, maar dat er niet met absolute zekerheid kan worden vastgesteld dat de brand in de vrachtauto is ontstaan. De appellanten, [X] Transport B.V. en [X] Logistics B.V., hebben in hoger beroep de aansprakelijkheid betwist en bewijs geleverd dat de brand mogelijk ook in een andere unit kan zijn ontstaan. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de getuigenverklaringen van de brandweer en de deskundigen erop wijzen dat de brand in of nabij de vrachtauto is ontstaan. Het hof heeft de aansprakelijkheid van [X] Transport op grond van artikel 6:173 BW bevestigd, omdat de vrachtauto als een gebrekkige zaak wordt aangemerkt. De aansprakelijkheid van [X] Logistics is afgewezen, omdat niet is aangetoond dat zij enige zorgvuldigheid heeft verzaakt. Het hof heeft de vorderingen van de geïntimeerden, Planet c.s., toegewezen en [X] Transport veroordeeld tot schadevergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.126.400/01
zaak-/rolnummers rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem:
C/15/188795 / HAZA 12-38 en C/15/190449 / HAZA 12-137
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 februari 2016
inzake

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[X] TRANSPORT B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] LOGISTICS B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam,
tegen:

1.de vennootschap onder firma PLANET LITTLE KIDS FURNITURE V.O.F.,

gevestigd te Overveen, gemeente Bloemendaal,
2.
[geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
de vennootschap onder firma KATALYST IXTLAN,
gevestigd te Heemskerk,
geïntimeerden,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna [appellanten] en ieder voor zich [X] Transport respectievelijk [X] Logistics genoemd. Geïntimeerden worden hierna Planet c.s., en ieder voor zich Planet, [geïntimeerde sub 2] en Katalyst genoemd.
Op 21 januari 2014 heeft het hof een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot aan die datum verwijst het hof naar dat arrest.
Ingevolge het tussenarrest hebben op 28 april 2014, 2 juli 2014 en 8 juli 2014 getuigenverhoren plaatsgevonden aan de zijde van [appellanten] Op 5 november 2014 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Vervolgens is het getuigenverhoor op 16 december 2014 voortgezet en heeft op 11 februari 2015 een getuigenverhoor plaatsgevonden aan de zijde van Planet c.s. Van alle genoemde zittingen is proces-verbaal opgemaakt.
[appellanten] hebben daarna een memorie na enquête genomen, met producties en Planet c.s. een antwoordmemorie na enquête.
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

2.1.
Ten aanzien van de gang van zaken tijdens de getuigenverhoren en de door partijen overgelegde stukken wordt het volgende overwogen.
( i) Bij H16-formulier van 13 mei 2014 hebben [appellanten] opgave gedaan van de getuigen die zij op 2 en 8 juli 2014 wensten te horen. Het betrof onder andere ir. [Q] van Dekra Certification B.V., die uitsluitend als deskundige een verklaring zou kunnen afleggen en daarnaast zijn twee personen opgeroepen om mede als deskundige een verklaring af te leggen. Bij H16-formulier van 16 juni 2014 hebben [appellanten] vervolgens een rapport van [Q] van 2 juni 2014 overgelegd dat nog niet tot de processtukken behoorde. Planet c.s. hebben naar aanleiding daarvan het hof verzocht te beslissen over – samengevat weergegeven – de gang van zaken tijdens het getuigenverhoor. Van de zijde van [appellanten] is op dat verzoek gereageerd.
(ii) De raadsheer-commissaris heeft vervolgens bij brief van 26 juni 2014 het volgende bepaald:
“De getuigen zullen worden gehoord met betrekking tot de hen uit eigen waarneming bekende feiten. Voor het horen van getuigen-deskundigen en/of derden over de indruk die zij op grond van het feitenmateriaal hebben gekregen, is geen plaats. Voor beschouwingen over de feiten en analyses van het feitenmateriaal is weer gelegenheid bij de memories na enquête. In de huidige stand van de procedure bestaat geen gelegenheid voor het overleggen van nieuwe of aanvullende rapportages. Het rapport van [Q] zal daarom worden geretourneerd. Het hof heeft van de inhoud daarvan geen kennis genomen.”
(iii) Het hof constateert dat [appellanten] bij het vragen van arrest het genoemde H16-formulier van 16 juni 2014 met het rapport van [Q] als onderdeel van het procesdossier hebben overgelegd. Dat is ten onrechte gedaan. Het rapport van [Q] was immers op 26 juni 2014 geweigerd. Het rapport van [Q] behoort wel tot de processtukken zoals dat is overgelegd als productie R bij de memorie na enquête.
(iv) Planet c.s. hebben bij H16 formulier van 21 augustus 2014 een rapport van [P] , overgelegd, voorzien van een beëdigde vertaling. [appellanten] hebben bij H16-formulier daartegen bezwaar gemaakt, waarna het hof dit rapport heeft geweigerd. [appellanten] hebben dit rapport als onderdeel van het procesdossier overgelegd, maar het behoort dus niet tot de processtukken.
( v) In enquête zijn als getuigen gehoord:
- [J] , bedrijfsleider bij [appellanten] ;
- [Q] , projectleider bij Dekra Certification;
- [M] , brandonderzoeker bij [M] Brandonderzoek;
- [L] , expert bij CED / EMN;
- [N] , chef werkplaats bij [appellanten] ;
- [R] , directeur van Trans-com;
- [P] , vennoot van Katalyst.
In contra-enquête is als getuige gehoord:
- [E] , expert bij BTB.
2.2.
In het tussenarrest (r.o. 3.2) is overwogen dat de volgende geschilpunten in hoger beroep aan de orde zijn:
- de vaststelling van de brandoorzaak en de plaats van ontstaan van de brand, bewijslevering en bewijswaardering (grieven 1, 2 (gedeeltelijk), 6 en 7);
- de kwalificatie van de vrachtauto als een gebrekkige zaak en aansprakelijkheid van [X] Transport op grond van artikel 6:173 BW (grieven 2 (gedeeltelijk) en 3);
- de aansprakelijkheid van [X] Logistics op grond van artikel 6:162 BW (grief 4 en 5) dan wel artikel 6:174 BW in verband met artikel 6:181 BW.
2.3.
Het hof is in r.o. 3.6 van het tussenarrest tot het oordeel gekomen dat voorshands moet worden aangenomen dat de brand is ontstaan in de unit van [X] Logistics. Aangezien de brandweermannen in het beginstadium van de brand de units van [geïntimeerde sub 2] en Planet niet hebben betreden, kan echter niet geheel worden uitgesloten dat de brand in een van deze units is ontstaan en in een vroeg stadium is overgeslagen naar de unit van [X] Logistics. [appellanten] hebben zich in dit verband erop beroepen dat zich in de unit van [geïntimeerde sub 2] (op een verdieping) antieke auto’s, een gasgestookte luchtverhitter en een cv-ketel bevonden. [appellanten] zijn in de gelegenheid gesteld tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshandse oordeel van het hof dat de brand is ontstaan in de unit van [X] Logistics. Bepaald is dat in het kader van deze bewijslevering tevens het aanvullende rapport van BTB van 14 juni 2013 (met als bijlage het uitrukrapport van de brandweer) aan de orde kan komen, aangezien [appellanten] nog niet in de gelegenheid waren geweest op dit rapport te reageren.
2.4.
Het hof heeft in het tussenarrest onder 3.8 overwogen dat in het geval [appellanten] niet zullen slagen in het hiervoor genoemde tegenbewijs en ervan dient te worden uitgegaan dat de brand in de unit van [X] Logistics is ontstaan, de feiten – naar het voorlopige oordeel van het hof – voldoende steun bieden voor het bewijsoordeel dat de brand is ontstaan in de vrachtauto. [appellanten] zijn in de gelegenheid gesteld tot het leveren van het door hen aangeboden tegenbewijs dat – ervan uitgaande dat de brand is ontstaan in de unit van [X] – de brand niet is veroorzaakt door kortsluiting in die vrachtauto (tussenarrest onder 3.9).
2.5.
Voor het geval [appellanten] ook niet zullen slagen in het tegenbewijs ten aanzien van de oorzaak van de brand, heeft het hof overwogen dat de brand is ontstaan in de accubekabeling van de vrachtauto. Dan staat tevens vast dat de vrachtauto (naar objectieve maatstaven) niet de veiligheid bood die onder de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht en kan de vrachtauto als een gebrekkige zaak als bedoeld in art. 6:173 BW worden aangemerkt (tussenarrest onder 3.10). In dit hoger beroep staat vast dat [X] Transport als de kentekenhouder in dit geval als bezitter van de vrachtauto heeft te gelden en uit dien hoofde (in beginsel) ook aansprakelijk is voor de schade als gevolg van dit gebrek. Het beroep van [X] Transport op de tenzij-clausule van artikel 6:173 BW is bij het tussenarrest afgewezen (r.o. 3.11).
2.6.
Tot slot heeft het hof overwogen dat de feiten onvoldoende basis bieden om aansprakelijkheid van [X] Logistics op grond van artikel 6:181 BW of uit onrechtmatige daad te kunnen aannemen (tussenarrest onder 3.12-3.15).
Plaats van ontstaan van de brand
2.7.
Tegenbewijs tegen het oordeel dat Planet c.s. voorshands hebben bewezen dat de brand is ontstaan in de unit van [X] Logistics, is naar het oordeel van het hof niet geleverd. Geen van de getuigen heeft iets verklaard dat tot een andere conclusie dient te leiden. [L] , de expert die door Nationale-Nederlanden als verzekeraar van [appellanten] is ingeschakeld, heeft tijdens het getuigenverhoor op 8 juli 2014 zijn eerdere conclusies juist herzien. Ook hij gaat er thans van uit dat de brand is ontstaan in de unit van [X] Logistics:
“Na uitvoering van mijn onderzoek ben ik tot de conclusie gekomen dat ik de plaats van de brand en de oorzaak daarvan niet kon lokaliseren. Dat heb ik ook in mijn rapport opgeschreven. [G] was tot dezelfde conclusie gekomen. Nadat ik mijn rapport heb opgesteld, is meer informatie beschikbaar gekomen. Ik weet dat dat voor [G] de reden was om zijn conclusies te herzien. De conclusie in mijn rapport wil ik op basis van de nieuwe informatie in die zin herzien, dat wat mij betreft de brand is begonnen in de unit waar de bedrijfswagen stond. Dat betreft de ruimte van [X] .”
2.8.
Daar komt bij dat [appellanten] in hun memorie na enquête niet (meer) ingaan op de plaats van het ontstaan van de brand. Zij hebben aldus geen gebruik gemaakt van de gelegenheid op dit punt tegenbewijs te leveren. Zij maken niet concreet duidelijk op grond van welke feiten en omstandigheden het hof tot een ander oordeel dient te komen. Dit alles leidt tot de conclusie dat ervan dient te worden uitgegaan dat de brand is ontstaan in de unit van [X] Logistics.
Brandoorzaak
2.9.
De rechtbank heeft aangenomen dat de brand is ontstaan als gevolg van kortsluiting in de stroomvoerende en ongezekerde accubekabeling in de accuruimte van de vrachtauto die in de unit van [X] Logistics stond. De rechtbank heeft zich daarbij hoofdzakelijk gebaseerd op het expertiserapport van BTB. [appellanten] hebben dit expertiserapport betwist aan de hand van de rapporten van CED en [M] . Deze betwisting houdt, samengevat weergegeven, met name in dat de aanwezigheid van smeltparels aan een van de accukabels geen uitsluitsel geeft over de brandoorzaak. Smeltparels duiden weliswaar op kortsluiting, maar de kortsluiting kan ook zijn ontstaan als gevolg van de brand. Er zijn geen sporen van kortsluiting zichtbaar op de stalen accubak of op het chassis. De vrachtauto vertoonde meer brandschade aan de rechterzijde dan aan de linkerzijde van de vrachtauto, waar zich de accuruimte bevond. Er zijn geen aanwijzingen voor een lek in het hydraulisch systeem als oorzaak van de kortsluiting. Tevens zijn op meer plaatsen V-patronen gevonden en dus niet alleen naast de accuruimte van de vrachtauto. De vrachtauto kan aldus een secundaire brandhaard zijn.
2.10.
De conclusies van BTB – waarop de rechtbank zich hoofdzakelijk heeft gebaseerd – werden aanvankelijk niet gedeeld door [G] . Het ontstaansgebied van de brand en de brandoorzaak konden door [G] niet worden vastgesteld. Op basis van de waarnemingen van de vijf brandweerlieden heeft [G] de conclusies van het rapport evenwel herzien. De brief van 25 juni 2010 van [G] waarmee hij dat heeft gedaan, ondersteunt de bevindingen van BTB:
“Op basis van de door hen gedane waarnemingen zijn deze vijf brandweerlieden unaniem van mening dat deze brand in aanvang heeft gewoed in het gedeelte van het pand in gebruik bij de firma [X] . Meer in het bijzonder wordt gesproken over een brand in of bij de in deze ruimte staande vrachtauto. Nu deze locatie in de verklaringen, welke zijn opgenomen door de politie, onderbouwd is weergegeven (gerelateerd aan eigen waarnemingen) kan daar niet, hoewel dit niet was vast te stellen bij het onderzoek ter plaatse, aan voorbij worden gegaan. In het bijzonder wordt door mij gehecht aan het feit dat deze constateringen zijn gedaan van meerdere zijden van het pand, namelijk vanaf de voorzijde, via de geopende tussendeur en vanaf het dak. Uit de waarnemingen van deze brandweermensen mag tevens met enige waarschijnlijkheid worden afgeleid, dat deze brand in aanvang heeft gewoed in of in de nabijheid van de omschreven vrachtauto. Zo de waargenomen explosies/knallen een gevolg zijn van het exploderen van de banden van deze vrachtauto, moet dit voertuig al in een beginstadium min of meer volledig in brand hebben gestaan. Een kanttekening wordt slechts geplaatst bij het feit dat in aanvang de ruimte in gebruik bij [geïntimeerde sub 2] Rebuild Systems niet is betreden. De kans wordt echter niet groot geacht, gelet op de gedane waarnemingen, dat de brand in deze ruimte in aanvang heeft gewoed en, kortgezegd, is overgeslagen naar de ruimte met daarin de vrachtauto. Op basis van het voorliggende materiaal kan dit echter niet geheel worden uitgesloten.”
Aan de kanttekening van [G] – de kleine kans dat de brand in de ruimte van [geïntimeerde sub 2] is ontstaan en is overgeslagen naar de unit van [X] Logistics – kan naar het oordeel van het hof thans voorbij worden gegaan. Hiervoor (r.o. 2.7 en 2.8) is overwogen dat moet worden aangenomen dat de brand in de unit van [X] Logistics is ontstaan en daarmee niet in de ruimte van [geïntimeerde sub 2] .
2.11.
In het tussenarrest is overwogen dat het rapport van Efectis eveneens steun biedt aan de conclusies van BTB. Efectis heeft geconcludeerd:
“De brand in het pand (…) is met hoge mate van zekerheid ontstaan in de door [X] gehuurde unit. De brand is vermoedelijk ontstaan in of aan de vrachtauto of aan de rechterzijde van de unit in de omgeving van de vrachtauto.
De oorzaak van de brand kan niet met absolute zekerheid vastgesteld worden. Een elektrotechnische oorzaak lijkt het meest waarschijnlijk, waarbij de aangetroffen koperversmelting aan een kabel in de vrachtauto een rol gespeeld kan hebben bij het ontstaan van de brand.”
2.12.
Hiervoor is al aan de orde gekomen dat de rapportage van BTB is bekritiseerd door [M] . [M] is als getuige gehoord. Blijkens zijn getuigenverklaring is het rapport van [M] geen verslag van de bevindingen van een uitgevoerd brandonderzoek, maar een ‘review’ van de rapporten van CED en BTB:
“Mijn betrokkenheid bij deze zaak is gekomen doordat de advocaat van [X] mij heeft gevraagd een review te maken van de rapporten van CED en BTB. Uiteindelijk is mijn opdrachtgever Nationale Nederlanden. Ik ben niet in het pand geweest waar de brand heeft plaatsgevonden en heb ook geen onderzoek naar brandresten of ander materiaal gedaan. Mijn opdracht was strikt beperkt tot een beoordeling van de hiervoor genoemde rapporten.”
[M] heeft met name kritiek op de methodologie van het door BTB uitgevoerde onderzoek:
“Mijn kritiek op het onderzoek van BTB is dat zij geen onderzoek hebben uitgevoerd naar alternatieve oorzaken. Mogelijke andere oorzaken hebben zij niet uitgesloten. Dat betreft onder andere dat er elektrische bedrading in het pand loopt, er machines en een verwarmingsinstallatie aanwezig waren. Ten aanzien van de parelvorming op de bedrading en de V-vorm die naast de vrachtwagen is aangetroffen geldt dat dat niets zegt over de oorzaak van de brand. Ik mis informatie om op basis daarvan uiteindelijk conclusies te trekken. Dat betreft onderzoek zoals ik hiervoor zei, naar het uitsluiten van andere oorzaken en daarnaast onderzoek naar het totale brandbeeld. Met dit laatste bedoel ik of die oorzaak past binnen het totale brandbeeld en het brandverloop. Daarbij mis ik ook informatie over wat getuigen daadwerkelijk hebben gezien en de inrichting van het pand. Ik mis ook een onderzoek naar de omstandigheden waaronder de kortsluiting heeft kunnen ontstaan. Ik heb er geen enkele twijfel over dat er kortsluiting heeft plaatsgevonden. Kort gezegd betreft mijn kritiek de gevolgde methodologie van het onderzoek en daarnaast dat ik bepaalde informatie mis en dat ziet dan met name op het uitsluiten van andere oorzaken.”
2.13.
De kritiek die [M] heeft op de rapportages van BTB, is naar het oordeel van het hof evenzeer van toepassing op het rapport van [M] zelf. [M] trekt conclusies over de plaats van het ontstaan van de brand en de brandoorzaak, terwijl hij niet zelf een brandonderzoek heeft uitgevoerd aan de hand van het brandbeeld, de brandresten of ander materiaal. Hij heeft zich slechts gebaseerd op de rapporten van BTB en CED. Daarbij klemt met name dat [M] van overig relevant feitenmateriaal geen kennis heeft genomen of dat niet heeft verwerkt in zijn rapportage. Meer specifiek verwijt [M] BTB dat informatie ontbreekt over wat getuigen daadwerkelijk hebben gezien, terwijl hij zelf geen rekening heeft gehouden met de getuigenverklaringen van de brandweer (die grotendeels zijn weergeven in het vonnis waarvan hij heeft verklaard kennis te hebben genomen):
“Het rapport van Efectis heb ik pas kort voor deze zitting voor het eerst gezien. Het rapport van [G] heb ik tot op heden nog niet gelezen. De processen-verbaal van de verhoren van de brandweer heb ik wel gelezen maar niet voordat ik mijn rapport heb opgesteld. Met de verklaringen van de brandweer heb ik dan ook geen rekening gehouden bij mijn rapportage. Het eindvonnis van de rechtbank heb ik wel gelezen en dat was wel voordat ik mijn rapportage had opgesteld. Binnen de grenzen van de specifieke opdracht die mij is gegeven heb ik niets weggelaten en heb ik naar mijn weten een objectief onderzoek uitgevoerd.”
2.14.
De strikte grenzen die [M] bij de uitvoering van de review in acht heeft genomen, leiden ertoe dat het hof aan de rapportage van [M] bij de waardering van het bewijs geen gewicht zal toekennen. De bevindingen van [M] zijn gebaseerd op te beperkte en geselecteerde gegevens, zodat op basis daarvan geen verantwoorde conclusies kunnen worden getrokken.
2.15.
[L] van CED is als getuige gehoord. Ten aanzien van de oorzaak van de brand heeft hij verklaard:
“Na uitvoering van mijn onderzoek ben ik tot de conclusie gekomen dat ik de plaats van de brand en de oorzaak daarvan niet kon lokaliseren. Dat heb ik ook in mijn rapport opgeschreven. [G] was tot dezelfde conclusie gekomen. Nadat ik mijn rapport heb opgesteld, is meer informatie beschikbaar gekomen. Ik weet dat dat voor [G] de reden was om zijn conclusies te herzien. De conclusie in mijn rapport wil ik op basis van de nieuwe informatie in die zin herzien, dat wat mij betreft de brand is begonnen in de unit waar de bedrijfswagen stond. Dat betreft de ruimte van [X] . Over de uiteindelijke oorzaak van de brand wil ik geen conclusies trekken. Er zijn verschillende plaatsen waar de brand mogelijk is ontstaan. Dat betreft de stelling naast de vrachtauto, daarmee bedoel ik de linkerwand van de bedrijfsruimte van [X] gezien vanuit de ingang. Dat is de wand links naast de oplegger. Er was daar een laag brandbeeld wat wij helemaal hebben onderzocht. Wij hebben bedrading gevonden maar dat was geen aangesloten bedrading. Verder zou de brand kunnen zijn ontstaan bij de wand naast de vrachtauto. Dus rechts van de vrachtauto. Daar was bedrading en stonden machines. Die wand is volledig door de brand teniet gegaan. Bij de kantine is een V-vormig brandbeeld gevonden. Ik vond dat opvallend. Maar wij hebben daar geen brandinleider kunnen vinden. Verder hebben wij zogenaamde leksporen gevonden. Dat zijn plaatsen waar brand of kleine brandjes hebben gewoed door brandend materiaal dat naar beneden is gevallen. Het kan dus zijn dat op een bepaalde plaats brand is ontstaan en vervolgens door vallend materiaal het zich op andere plaatsen heeft voortgezet, bijvoorbeeld in de vrachtwagen.
(…)
De uiteindelijke aangepaste conclusie van [G] wil ik niet onderschrijven. Op grond van de verklaringen van de brandweer kan naar mijn idee niet worden gezegd dat de brand in de vrachtwagen is ontstaan. Wel onderschrijf ik zoals gezegd dat de brand in de unit van [X] is begonnen.
(…)
De ergste brandschade is ontstaan in de unit waar de vrachtauto stond. En dan meer specifiek de ruimte tussen de vrachtwagen en de rechterwand, dat is de wand naast de units van Planet c.s. Op de volgende plaatsen heb ik een V-vormig brandbeeld gezien: bij de accu unit van de vrachtwagen, bij de oplegger, links in de ruimte bij de stelling, in de kantine en buiten de kantine, waar spanbanden hebben gelegen.
De aanwezigheid van de lichtstraat in de unit van [X] heeft ertoe geleid dat deze als een soort schoorsteen is gaan werken. Deze voerde de warmte af. Verder kwam daardoor brandbaar kunststof en het teer van het dak naar beneden. Je kunt daardoor niet uitsluiten dat de brand in de vrachtauto is ontstaan als gevolg van een brand die elders is begonnen.
Aan de hand van de verbranding van de banden van de vrachtauto kon ik niet concluderen dat de brand daar is begonnen. Aan de hand van de verbranding kon ik niet zien dat bijvoorbeeld op één plaats de grootste hitte was geweest en de verbranding vanaf dat punt afnam. In de wijze waarop de verbranding heeft plaatsgevonden, kon ik geen patroon ontdekken. Van de verschillende mogelijke oorzaken van de brand die hiervoor zijn genoemd, kan ik niet aangegeven welke de meest waarschijnlijke is geweest.
In mijn rapportage is als foto nummer 10 een foto opgenomen die is gemaakt nadat de overheaddeur van de unit van [X] is open gezaagd. Daaruit blijkt dat er geen vuur is te zien. Het zicht kan volgens mij ook niet belemmerd zijn omdat er geen rook naar buiten komt. Op een in dit verband gestelde vraag van mr. Köster, antwoord ik als volgt: ik ben ervan overtuigd dat als er brand in de vrachtwagen was geweest dat dit zichtbaar moet zijn geweest op foto nummer 10 door de opening in de roldeur. Mogelijke initiële oorzaken voor de brand zijn de bedradingen die in het pand liepen, loslopende stroomvoerende bedrading, elektrische verbruikers zoals machines die daar stonden en verlichting en verder een kortsluiting in de vrachtwagen.
(…) ten aanzien van de V-vorm tussen de vrachtwagen en de oplegger klopt het dat deze zich in de buurt van de diesteltank bevindt.
Ik heb geen kennis genomen van de processen-verbaal van de verklaringen van de brandweer die zijn opgemaakt. Ik weet dat [G] op grond van die verklaringen zijn bevindingen heeft aangepast. Ik vind dat gevaarlijk. Ik weet niet hoe betrouwbaar die verklaringen van de brandweer zijn. Ze zijn niet opgenomen direct na de brand en ik weet ook niet of zij bijvoorbeeld met elkaar hebben gesproken.
(…)
Ik twijfel er niet aan dat de parelvorming die op de accukabels is gevonden, het gevolg is van kortsluiting in deze accukabels. De vraag is alleen of de kortsluiting op deze plaats de initiële oorzaak is geweest van de brand of dat als gevolg van de brand op deze plaats kortsluiting is ontstaan.”
2.16.
[E] van BTB heeft als getuige de volgende verklaring afgelegd:
“Naar aanleiding van de getuigenverklaringen die in deze zaak zijn afgelegd heb ik mijn mening over de plaats en de oorzaak van de brand niet veranderd. Ik blijf erbij dat de brand is ontstaan in de unit van [X] en de oorzaak van de brand kortsluiting is in de accuruimte van de vrachtwagen die in de unit van [X] stond. Verder blijf ik bij de tijdlijn zoals die in mijn rapport is opgetekend.
Ten aanzien van de oorzaak van de brand heb ik in mijn eerste rapport geschreven dat deze het gevolg kan zijn van een isolatiegebrek. Naar aanleiding van foto’s van CED denk ik meer specifiek dat kortsluiting is opgetreden tussen de kabels vanaf de accu en het chassis. De doorluskabels waren vanaf de accu bijeengebonden op een plaats dichtbij scherpe delen van het chassis. Het circuit is op deze plaats niet gezekerd zodat hier kortsluiting kon optreden. Op verschillende plaatsen waren de kabels met een plastic strip bijeengebonden. Isolatiemateriaal kan onder invloed van druk verouderen waardoor een overgangsweerstand tussen de kabels onderling of tussen de kabels en het chassis kan optreden.
Na de brand heb ik geconstateerd dat de accudeksel rechts naast de auto op de grond lag. Deze is gemaakt van polyester. Als de deksel op de accu-unit had gezeten was deze door de brand geheel gesmolten. Ik ben er dus zeker van dat de accudeksel voorafgaand aan de brand is losgemaakt. Dit type deksel zit vast met een soort splitpennen en moet losgetrokken worden.
(…)
De opdracht die mij is gegeven was het vaststellen van de brandoorzaak. Bij het opstellen van mijn rapportage was ik bekend met het conceptrapport van Efectis. Ik heb daar niets mee gedaan. Het was niet mijn opdracht om op de bevindingen van anderen in te gaan. Ik heb mijn rapport beperkt tot onze eigen bevindingen.
Bij mijn onderzoeken gebruik ik de methode die mij is aangeleerd op de politieacademie. Praktisch betekent dit dat het gehele pand wordt onderzocht om het algehele brandbeeld te beoordelen. Vervolgens worden bepaalde brandoorzaken uitgesloten. Dit wordt gedaan door de analyse van het brandbeeld, het brandverloop en de brandverloopindicatoren. Uiteindelijk gaat het erom de primaire brandhaard te lokaliseren. De primaire brandhaard moet worden onderscheiden van de secundaire brandhaarden.
U vraagt mij te beschrijven wat ik heb gezien in de bedrijfsunit van [X] . Concreet heb ik daar gezien: elektrische gereedschappen, lasapparaten, reserve gasflessen, zuurstofflessen, opslag van allerlei goederen, autobanden en opslag van hout. Deze materialen waren deels verbrand door de hitte die bij de brandende vrachtwagen vandaan kwam en deels door bitumen die van het dak naar beneden waren gevallen. De rechterwand in de bedrijfsunit was een stalen wand. Daar is stralingswarmte vanaf gekomen. Een dergelijke wand reflecteert de warmte. Links naast de vrachtauto was een secundaire brandhaard. Op die plaats loopt de vloer af. Hydraulische olie en diesel liep daar richting de trailer. De houten vloer van de trailer was daardoor deels aangebrand aan de onderzijde.
Mij is niets opgevallen dat een andere primaire brandhaard kan zijn geweest dan de accuruimte van de vrachtauto. De plaatsen waar brand is ontstaan door de bitumen beschouw ik als secundaire brandhaarden. Ik zie de vrachtauto niet als secundaire brandhaard. Dat zou een ander brandbeeld hebben opgeleverd. Er zijn kortgezegd twee manieren waarop een brand zich kan uitbreiden. De eerste is een flashover. Daarbij vult de hele ruimte zich met zeer hete brandbare gassen. Als een flashover is opgetreden wordt na de brand in de hele ruimte een egaal brandbeeld aangetroffen. Dat was hier niet het geval. De andere wijze waarop een brand zich ontwikkelt is door het aanbranden door stralingswarmte. Uit de verklaring van de bevelvoerder van de brandweer die heeft geconstateerd dat de vlammen vanuit de vrachtwagen uitsloegen door het dak, in combinatie met mijn eigen bevindingen, concludeer ik dat de brand in de vrachtauto de bitumen in brand hebben gebracht en niet andersom.
Ik heb geen specifiek onderzoek gedaan naar de elektrische installaties als mogelijke oorzaak van de brand. Dat was volgens mij niet nodig. Als daar de primaire brandhaard was gelegen, was dat direct zichtbaar in het brandbeeld en het brandverloop, maar dat was niet het geval.
Ik kan bevestigen dat de lichtstraten van kunststof waren en niet van glas. Ik heb geen specifiek onderzoek naar de lichtstraten gedaan. De lichtstraten waren volledig verbrand. Kunststof smelt eerst en dan verbranden de daardoor ontstane gassen.
U houdt mij pagina vier voor van mijn rapport van 1 november 2011. Daar is opgetekend dat de officier van dienst van de brandweer en een van de bevelvoerders omstreeks 10:17 uur hebben vastgesteld dat in de werkplaats van [X] een vrachtauto in brand staat en dat de brand langs de lichtstraten uitslaand wordt. U vraagt mij waar ik deze passage op heb gebaseerd. Ik verwijs u naar het proces-verbaal van het verhoor van getuige [B] . Hij verklaart dat hij bevelvoerder was van de eerste ladderwagen die ter plaatse kwam. Hij is het dak op gegaan en heeft geconstateerd dat het daklicht geheel was doorgesmolten en de vlammen uit dat daklicht kwamen vanuit de unit. Het tijdstip heb ik ontleend aan de verklaring van [Z] die verklaart om 10:17 uur die dag ter plaatse te zijn en een uitslaande brand zag bij [X] . Hij heeft verklaard dat hij de brand door het dak zag gaan.
Er is geen getuigeverklaring van iemand die heeft gezien dat de brand in de vrachtwagen is ontstaan. Ik heb geen van de brandweerlieden persoonlijk gesproken.
Mijn opleiding is LTS T.stroom. Dat is een elektrotechniek opleiding. Daarnaast heb ik op de politieacademie het vak elektriciteitsleer gevolgd. Dat is een module binnen de opleiding voor brandonderzoeker.
In mijn rapportage heb ik opgetekend dat de brand door een isolatiegebrek kan zijn ontstaan. Hierover kan ik nader het volgende verklaren. Ik heb geen specifiek onderzoek gedaan naar de bekabeling van de vrachtwagen. Ik heb uiteraard wel geconstateerd dat aan die bekabeling kortsluiting is opgetreden. Dat staat ook in mijn rapport, maar verder onderzoek was niet noodzakelijk. Aan de hand van de kortsluitingssporen kan niet worden vastgesteld of de kortsluiting de primaire oorzaak is van de brand of niet. Ik heb de conclusie dat de kortsluiting de primaire oorzaak is getrokken aan de hand van het brandbeeld.
Als de isolatie van bekabeling veroudert of beschadigd raakt, wordt de overgangsweerstand verminderd. Er kan dan een langzaam proces ontstaan waarbij door warmteontwikkeling de overgangsweerstand steeds minder wordt. Uiteindelijk kan overslag ontstaan door kortsluiting.
Ik handhaaf mijn conclusie dat bij de vrachtwagen sprake was van lekkage van de hydraulische olie. Het gaat dan om de olie die buiten het druksysteem is gekomen en bij de accuruimte terecht is gekomen. Het gevaar bestaat dat de olie stroomgeleidend is geworden bijvoorbeeld door zouten afkomstig van pekel van de weg. Ik heb niet zelf onderzocht of in dit geval daarvan sprake was. Het is een bekend fenomeen. Die mogelijkheid heb ik opgenomen omdat deze op mijn ervaring berust. Ik heb wel vastgesteld dat de olie bij de accubak terecht kon komen. Dat was het geval. Het samenstel van leidingen waarin de olie aanwezig was bevond zich boven de accubak. Het kon vandaaruit in de accubak zijn gedrupt. Op de foto die onderdeel uitmaakt van het CED rapport over de vrachtwagen is de accubak te zien. De olie kan onderweg naar de accubak al zodanig vervuild zijn geraakt dat deze geleidende eigenschappen heeft gekregen en daardoor kortsluiting kon veroorzaken in de accubak.
U houdt mij voor dat ik heb geconstateerd dat de koppeling van drukleiding ontbrak. Ik heb niet onderzocht of dit verenigbaar is met de stand van de arm van de vrachtwagen zoals deze was na het plaatsvinden van de brand.
Ik heb het materiaal van de banden van de vrachtwagen niet onderzocht. Ik ben er vanuit gegaan dat die van rubber waren. Voor de brandbaarheid van de autobanden maakt het niet of deze geheel van rubber zijn of dat het luchtbanden zijn.”
2.17.
Volgens [appellanten] heeft [E] op een cruciaal punt anders verklaard dan volgt uit de bevindingen in het rapport van BTB. In zijn rapport heeft [E] tot uitgangspunt genomen dat een flash-over of backdraft heeft plaatsgevonden, terwijl hij als getuige heeft verklaard dat geen flash-over heeft plaatsgevonden.
Het hof volgt [appellanten] niet in deze stelling. In het rapport van BTB is opgenomen dat de hoge brandontwikkeling in de bedrijfsunit van [geïntimeerde sub 2] wijst op een flash-over of backdraft, hetgeen volgens BTB impliceert dat al in een vroeg stadium van de brand brandbare rookgassen in de unit van [geïntimeerde sub 2] moeten zijn binnengedrongen. In het rapport is dus vermeld dat in de bedrijfsunit van [geïntimeerde sub 2] naar alle waarschijnlijkheid een flash-over of backdraft heeft plaatsgevonden. De conclusie van [appellanten] dat volgens BTB ook in de unit van [X] Logistics een flash-over of backdraft heeft plaatsgevonden, berust op een verkeerde lezing van het rapport.
2.18.
Bij de memorie na enquête hebben [appellanten] het hiervoor in r.o. 2.1 genoemde rapport van [Q] van 2 juni 2014 overgelegd. Verder heeft [Q] een nader rapport d.d. 9 maart 2015 opgesteld naar aanleiding van de getuigenverklaring van [E] . Ook [L] heeft op basis van de verklaring van [E] een nader rapport gemaakt, gedateerd 16 maart 2015. Deze nadere rapportages zijn eveneens bij de memorie na enquête overgelegd.
2.19.
Het hof overweegt het volgende. [appellanten] hebben zich ten aanzien van de feitelijke toedracht aangesloten bij de verklaring van [P] (memorie na enquête onder 43 (b)). [P] heeft vóór het arriveren van de brandweer waargenomen dat door de openingen bovenin de scheidingswand rook bij zijn unit naar binnen stroomde. Op een later moment heeft [P] gevoeld dat het ruitje van de roldeur van de unit van [X] warm was. [L] beschrijft in zijn nadere verklaring van 16 maart 2015 dat deze waarnemingen erop duiden dat de brand in een nog afgesloten pand is ontstaan. De brand heeft zich vervolgens in het nog gesloten pand kunnen opbouwen, waarbij de temperatuur (geleidelijk) is opgelopen. Door de drukopbouw werden hete rookgassen naar de unit van [P] geperst. Op het moment dat de lichtstraat het begaf, ontstond er ‘schoorsteenwerking’ en kon de brand zich verder uitbreiden. [L] meent dat dit scenario niet verenigbaar is met een brand die in de vrachtauto is ontstaan:
“Een vlammende brand ontstaan in de vrachtauto zal de lichtstraat snel doen wegbranden. In dat geval zou het schoorsteeneffect ertoe leiden, dat de hete rookgassen naar buiten zouden worden afgevoerd. Daar is juist geen sprake van geweest, omdat de hete rookgassen eerst nog naar de unit van [P] zijn geperst. De kortsluiting in de vrachtwagen kan dus zijn ontstaan doordat er tijdens de brand druppels brandend kunststof van de lichtstraat op de vrachtauto zijn gevallen en de vrachtauto vervolgens vlam heeft gevat. De kortsluiting in de vrachtauto is in dat geval het gevolg (en niet de oorzaak) van de brand.”
In het kader van het door hen te leveren tegenbewijs hebben [appellanten] zich bij deze analyse van [L] aangesloten (memorie na enquête onder 45).
2.20.
Het hof constateert dat [L] in verband met het voorgaande in het geheel niet is ingegaan op het uitrukrapport van de brandweer en de verklaringen die door de brandweerlieden zijn afgelegd. [L] heeft als getuige verklaard dat hij niet van de processen-verbaal van het verhoor van de brandweer kennis heeft genomen, omdat hij niet weet hoe betrouwbaar die verklaringen zijn. De verklaringen zijn niet opgenomen direct na de brand en hij weet ook niet of de brandweerlieden bijvoorbeeld met elkaar hebben gesproken. Het hof acht de door [L] opgegeven reden ontoereikend om de verklaringen van de brandweer buiten beschouwing te laten. Het betreft derden die de brand en het verloop daarvan van dichtbij hebben kunnen waarnemen en uit hoofde van hun functie geacht moeten worden de nodige ervaring met branden te hebben. De suggestie dat de verklaringen niet betrouwbaar zijn, is ongefundeerd. Het hof zal de verklaringen van de brandweer wel in zijn oordeel betrekken.
2.21.
[Z] , ploegchef en officier van dienst bij de brandweer Velsen, heeft verklaard dat hij na de brandmelding van 10.11 uur om 10.17 uur ter plaatse was en toen een uitslaande brand zag bij [X] Logistics. De brand ging toen bij [X] Logistics door het dak. Hij zag achterin de loods van [X] Logistics een vrachtauto in brand staan. Hij heeft duidelijk kunnen waarnemen dat de brand bij [X] is ontstaan en dat het in de buurt van de vrachtauto het meest brandde.
[B] , werkzaam bij de brandweer Velsen, was die dag bevelvoerder van de eerste ladderwagen die ter plaatse kwam. Hij zag dat rook uit het dak van een loods kwam. Hij is het dak opgegaan en naar het daklicht gelopen waar de rook uitkwam. De vlammen kwamen uit dat daklicht, dat geheel was doorgesmolten. Het tweede daklicht van diezelfde unit smolt en ook daar kwamen vlammen doorheen. Voor [B] was volstrekt duidelijk dat de brand is begonnen in de unit waar de vrachtauto stond en dat de brand door het dak naar buiten kwam en is overgeslagen naar de andere units. Hij vermoedt dat de brand is ontstaan bij de vrachtauto, omdat deze onder het daklicht stond.
[A] , eveneens werkzaam bij de brandweer Velsen, was die dag de bevelvoerder van de eerste spuitwagen. Hij heeft verklaard dat hij, nadat hij ter plaatse was gekomen, rook zag op het dak van het pand. Op een later moment vond een ontploffing plaats in het pand van [X] Logistics. Vervolgens zag hij dat de vlammen door het dak van het pand van [X] Logistics kwamen en oversloegen naar de aangrenzende panden. Voor hem is het voor 100 procent zeker dat de brand bij [X] Logistics is begonnen.
2.22.
Hiervoor is al gememoreerd dat [G] zijn conclusies heeft aangepast op basis van de verklaringen van de brandweer. Volgens [appellanten] is daardoor sprake van een ‘tournure’ van [G] , dan wel een ‘onvoldragen onderzoek’. Het hof volgt hen daarin niet. Deze kwalificaties vormen ook geen gemotiveerde betwisting van de conclusies van [G] . Het spreekt naar het oordeel van het hof juist voor zich dat een brandonderzoeker kennisneemt van de verklaringen van de brandweer en deze in zijn beschouwingen betrekt. Als die verklaringen ten tijde van het opmaken van het rapport nog niet beschikbaar waren, kan dat ertoe leiden dat de brandonderzoeker zijn conclusies herziet, zoals in dit geval is gebeurd. Zo bezien is het veeleer zo dat de conclusies van [L] sterk aan overtuigingskracht hebben ingeboet doordat hij de waarnemingen van de brandweer (die in beginsel als direct betrokken onafhankelijke derden kunnen worden beschouwd) in zijn analyses steeds bewust buiten beschouwing heeft gelaten. Zo legt ook de conclusie die [L] baseert op zijn interpretatie van één foto – als de vrachtauto in de aanvang in brand stond, zou dit zichtbaar moeten zijn geweest op foto nummer 10 van zijn rapportage – naar het oordeel van het hof onvoldoende gewicht in de schaal tegenover de verschillende verklaringen van de brandweerlieden waaruit volgt dat zij de brand in en nabij de vrachtauto daadwerkelijk hebben waargenomen.
2.23.
Uitgaande van de genoemde waarnemingen van de brandweer – toen rook en later vlammen door het daklicht kwamen, brandde het in loods het meest de buurt van de vrachtauto die onder het daklicht stond – is de conclusie van [G] naar het oordeel van het hof aannemelijk: de brand heeft in aanvang gewoed in of in de nabijheid van de vrachtauto. Het door de brandweerlieden waargenomen verloop van de brand past ook bij een brand die is begonnen in of in de nabijheid van de vrachtwagen. De vrachtwagen stond onder een lichtstraat en door de brand in of bij de vrachtwagen kon de lichtstraat verbranden. Vervolgens heeft de brand zich verder kunnen uitbreiden. De conclusie van [L] en [appellanten] – door de (vlammende) brand is een lichtstraat verbrand en vervolgens heeft de vrachtauto vlam gevat door naar beneden vallend brandend kunststof – is daarentegen veel minder aannemelijk. In het kader van hun betwisting van de door Planet c.s. gestelde oorzaak van de brand hebben [appellanten] (en [L] ) allereerst niet concreet uitgelegd hoe en onder welke omstandigheden de vrachtauto in het door hen geschetste scenario door het lekken van brandend kunststof van de daklichten kan zijn ontbrand. Planet c.s. voeren terecht aan dat dit bij gebreke van een concrete onderbouwing slechts een aanname is. Daarnaast veronderstelt het door [L] en [appellanten] gepresenteerde scenario dat eerst een brand is ontstaan in de unit van [X] Logistics die de lichtstraat heeft kunnen doen wegbranden waarna vervolgens door vallend brandend kunststof de vrachtauto in brand is geraakt. [appellanten] maken niet duidelijk welke door [L] in zijn getuigenverklaring in aanmerking komende initiële oorzaken voor de brand – de bedrading die in het pand liep, loslopende stroomvoerende bedrading, elektrische verbruikers zoals machines die in de unit stonden en verlichting – tot het door hen geschetste brandverloop hebben kunnen leiden en hoe dit scenario zich verhoudt tot de waarnemingen van de brandweer (toen de daklichten doorbrandden, brandde het in de loods het meest in en in de nabijheid van de vrachtauto). Zij hebben aldus in het kader van het bij te brengen tegenbewijs niet aannemelijk gemaakt dat een bepaalde machine, elektrische installatie, verlichting of bedrading tot ontbranding van het betreffende daklicht kan hebben geleid. Nu dat niet aannemelijk is geworden, dient het door [appellanten] gepresenteerde scenario te worden verworpen en sluit het hof zich aan bij de conclusies die [G] heeft verbonden aan de verklaringen van de brandweer. Dit betekent dat het hof ervan uitgaat dat de brand in of in de nabijheid van de vrachtauto is ontstaan.
2.24.
Hiervoor is al aan de orde gekomen dat [L] in zijn getuigenverklaring de volgens hem mogelijke initiële oorzaken van de brand heeft opgesomd. Dat zijn:
“Mogelijke initiële oorzaken voor de brand zijn de bedradingen die in het pand liepen, loslopende stroomvoerende bedrading, elektrische verbruikers zoals machines die daar stonden en verlichting en verder een kortsluiting in de vrachtwagen.”
[L] heeft de in aanmerking komende plaatsen in de unit waar de brand kan zijn ontstaan eveneens opgesomd. Uit zijn verklaring moet worden afgeleid dat de door hem genoemde linkerwand van de bedrijfsruimte geen aannemelijke locatie is voor het ontstaan van de brand. Er bevond zich daar volgens hem geen aangesloten bedrading. De plaats bij de kantine valt eveneens af, omdat daar door hem geen brandinleider is gevonden. Daarmee blijft over (naast de mogelijkheid van kortsluiting in de vrachtauto) de wand naast de vrachtauto waar bedrading aanwezig was en machines stonden:
“Er zijn verschillende plaatsen waar de brand mogelijk is ontstaan. Dat betreft de stelling naast de vrachtauto, daarmee bedoel ik de linkerwand van de bedrijfsruimte van [X] gezien vanuit de ingang. Dat is de wand links naast de oplegger. Er was daar een laag brandbeeld wat wij helemaal hebben onderzocht. Wij hebben bedrading gevonden maar dat was geen aangesloten bedrading. Verder zou de brand kunnen zijn ontstaan bij de wand naast de vrachtauto. Dus rechts van de vrachtauto. Daar was bedrading en stonden machines. Die wand is volledig door de brand teniet gegaan. Bij de kantine is een V-vormig brandbeeld gevonden. Ik vond dat opvallend. Maar wij hebben daar geen brandinleider kunnen vinden.”
[L] kon niet zeggen welke oorzaak volgens hem de meest waarschijnlijke is:
“Van de verschillende mogelijke oorzaken van de brand die hiervoor zijn genoemd, kan ik niet aangegeven welke de meest waarschijnlijke is geweest.”
2.25.
Getuige [E] heeft verklaard dat hij zijn conclusies heeft gebaseerd op het door hem in de unit aangetroffen brandbeeld. Voor hem was het aan de hand daarvan duidelijk dat de brand in de vrachtauto de primaire brandhaard was en niet een secundaire:
“U vraagt mij te beschrijven wat ik heb gezien in de bedrijfsunit van [X] . Concreet heb ik daar gezien: elektrische gereedschappen, lasapparaten, reserve gasflessen, zuurstofflessen, opslag van allerlei goederen, autobanden en opslag van hout. Deze materialen waren deels verbrand door de hitte die bij de brandende vrachtwagen vandaan kwam en deels door bitumen die van het dak naar beneden waren gevallen. De rechterwand in de bedrijfsunit was een stalen wand. Daar is stralingswarmte vanaf gekomen. Een dergelijke wand reflecteert de warmte. Links naast de vrachtauto was een secundaire brandhaard. Op die plaats loopt de vloer af. Hydraulische olie en diesel liep daar richting de trailer. De houten vloer van de trailer was daardoor deels aangebrand aan de onderzijde.
Ik zie de vrachtauto niet als secundaire brandhaard. Dat zou een ander brandbeeld hebben opgeleverd. Er zijn kortgezegd twee manieren waarop een brand zich kan uitbreiden. De eerste is een flashover. Daarbij vult de hele ruimte zich met zeer hete brandbare gassen. Als een flashover is opgetreden wordt na de brand in de hele ruimte een egaal brandbeeld aangetroffen. Dat was hier niet het geval. De andere wijze waarop een brand zich ontwikkelt is door het aanbranden door stralingswarmte. Uit de verklaring van de bevelvoerder van de brandweer die heeft geconstateerd dat de vlammen vanuit de vrachtwagen uitsloegen door het dak, in combinatie met mijn eigen bevindingen, concludeer ik dat de brand in de vrachtauto de bitumen in brand hebben gebracht en niet andersom.
Ik heb geen specifiek onderzoek gedaan naar de elektrische installaties als mogelijke oorzaak van de brand. Dat was volgens mij niet nodig. Als daar de primaire brandhaard was gelegen, was dat direct zichtbaar in het brandbeeld en het brandverloop, maar dat was niet het geval.
(…)
Aan de hand van de kortsluitingssporen kan niet worden vastgesteld of de kortsluiting de primaire oorzaak is van de brand of niet. Ik heb de conclusie dat de kortsluiting de primaire oorzaak is getrokken aan de hand van het brandbeeld.”
2.26.
Uit de verklaringen van [L] en [E] volgt dat zij beiden een kortsluiting in de vrachtwagen als oorzaak van de brand mogelijk achten. [L] kon als getuige niet verklaren of deze oorzaak al of niet waarschijnlijker was dan een andere oorzaak. [E] acht deze oorzaak wel het meest waarschijnlijk, gelet op het door hem geconstateerde brandbeeld.
2.27.
Het hof stelt vast dat [E] en [L] niet uitsluiten dat de brand kon ontstaan als gevolg van een (spontane) kortsluiting in de accubekabeling van de vrachtauto, zoals het hof voorshands heeft aangenomen. Het hof constateert verder dat tegenover de conclusie van [E] / BTB, dat de kortsluiting in de vrachtwagen als de primaire oorzaak moet worden aangewezen, door [appellanten] niet voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat er een andere ontstaansbron van de brand in de bedrijfsunit van [X] Logistics is of kan zijn geweest die tot een brand in of in de nabijheid van de vrachtauto heeft kunnen leiden, terwijl wel vaststaat dat in de vrachtauto kortsluiting heeft plaatsgevonden. Op grond van het thans voorliggende feitenmateriaal is het hof van oordeel dat [appellanten] niet zijn geslaagd in het tegenbewijs. Het wordt bewezen geacht dat de brand is ontstaan in de accuruimte van de vrachtauto. De rapportage van [Q] kan niet tot een ander oordeel leiden. De conclusie van [Q] , dat de sporen van kortsluiting duiden op een sluiting als gevolg van de brand en niet op de oorzaak van de brand, veronderstelt dat er een andere (aannemelijker) primaire brandhaard was. Die mogelijke oorzaak van de brand en de aannemelijkheid daarvan is door [Q] echter niet concreet benoemd of onderzocht.
2.28.
[appellanten] voeren aan dat de tegenbewijslevering niet naar de regelen der kunst is verlopen, doordat [L] , [M] en [Q] niet als getuigen-deskundigen zijn gehoord. Ook stellen zij dat het hof zonder motivering heeft geoordeeld dat geen plaats is voor het horen van getuigen-deskundigen.
2.29.
Uitgangspunt is dat [appellanten] bij het tussenarrest in de gelegenheid zijn gesteld getuigen te horen. Voor zover [appellanten] stellen dat het hof ten onrechte of onvoldoende gemotiveerd het aanbod heeft gepasseerd om personen (mede) als deskundigen (‘getuigen-deskundigen’) te horen, falen hun klachten. Uit de motivering van het aanbod blijkt immers dat de deskundigen (in zoverre) niet kunnen verklaren over uit eigen waarneming bekende feiten (artikel 163 Rv). Het is daarom overgelaten aan het beleid van de rechter die over de feiten oordeelt of hij in zoverre behoefte heeft aan deskundige voorlichting. Daarom is naar aanleiding van vragen van de zijde van Planet c.s. (zie r.o. 2.1 hiervoor) aan partijen meegedeeld dat de opgegeven getuigen alleen zullen worden gehoord met betrekking tot de hen uit eigen waarneming bekende feiten en dat voor het horen van getuigen-deskundigen en/of derden over de indruk die zij op grond van het feitenmateriaal hebben gekregen (in de betreffende fase van het geding) geen plaats is.
2.30.
Het voorgaande neemt niet weg dat het hof de door de deskundigen opgestelde schriftelijke verklaringen, die zich onder de processtukken bevinden, bij de beoordeling van het geschil heeft betrokken. In dat verband geldt dat [appellanten] bij het tussenarrest in de gelegenheid waren gesteld te reageren op het aanvullende rapport van BTB van 14 juni 2013 (met als bijlage het uitrukrapport van de brandweer). In lijn daarmee heeft de raadsheer-commissaris terecht bepaald dat voor beschouwingen over de feiten en analyses van het feitenmateriaal gelegenheid is in de memories na enquête. [appellanten] waren verder bij het tussenarrest niet in de gelegenheid gesteld om al voor de te nemen memorie na enquête nieuwe rapportages in het geding te brengen, zodat het rapport van [Q] terecht op 26 juni 2014 is geweigerd. Of er reden is getuigen-deskundigen te horen of een deskundigenbericht te gelasten, dient thans te worden beoordeeld. Het hof heeft tot op heden daaromtrent nog geen beslissing genomen. Van een reeds gegeven beslissing zonder motivering is dan ook geen sprake.
2.31.
Uitgangspunt is dat het horen van deskundigen of een deskundigenbericht een middel is om de rechter te voorzien van kennis en ervaring waarover hij zelf niet beschikt en dat nodig is om een beslissing in de zaak te kunnen nemen. Aan een verklaring van een deskundige of een deskundigenbericht kan verder bewijs worden ontleend, dat van belang kan zijn in het kader van de beslissingen omtrent betwiste feiten.
[appellanten] stellen ten onrechte dat zij het recht hebben om getuigen-deskundigen te horen, omdat zij zijn toegelaten tot het leveren van tegenbewijs, omdat het bewijsvermoeden is gebaseerd op rapporten van partij-deskundigen en/of omdat de uitkomst van de zaak in belangrijke mate wordt bepaald door technisch onderzoek. Evenmin dient de rechter een deskundigen-onderzoek te gelasten als het financieel belang groot is en/of de zaak technisch complex is.
2.32.
Vaststaat dat de uitgebrande loods al lang geleden is uitgeruimd en de vrachtauto is vernietigd. De brandresten in de loods en het aangetroffen brandbeeld kunnen dus niet meer door een deskundige worden onderzocht. De van beide zijden ingeschakelde deskundigen [L] en [E] hebben daadwerkelijk in de loods onderzoek gedaan en zijn beiden als getuige gehoord. Zij hebben tijdens het verhoor ook verklaard over hun bevindingen. Een deskundige die niet in de loods is geweest, kan zich slechts een beeld vormen aan de hand van het thans nog beschikbare materiaal. Zo bezien ligt het bevelen van een deskundigenbericht of het horen van deskundigen niet voor de hand. Verder is hiervoor overwogen dat [appellanten] niet duidelijk hebben gemaakt welke door hun gestelde in aanmerking komende initiële oorzaken voor de brand – de bedrading die in het pand liep, loslopende stroomvoerende bedrading, elektrische verbruikers zoals machines die in de unit stonden en verlichting – tot het door hen geschetste brandverloop hebben kunnen leiden en hoe dit scenario zich verhoudt tot de waarnemingen van de brandweer (toen de daklichten doorbrandden, brandde het in de loods het meest in en in de nabijheid van de vrachtauto). Als onvoldoende gemotiveerd betwist moet daarom ervan worden uitgegaan dat brand in of in de nabijheid van de vrachtauto is ontstaan. Daarvan uitgaande is naar het oordeel van het hof geen plaats voor het horen van deskundigen of een deskundigenbericht ten aanzien van mogelijke alternatieve brandinleiders op een plaats die is gelegen buiten de vrachtauto en in de nabijheid daarvan.
Ten aanzien van de vastgestelde kortsluiting in de vrachtauto geldt dat [appellanten] hun verweer, dat de kortsluiting niet de oorzaak is van de brand, maar het gevolg daarvan, onvoldoende hebben gemotiveerd. Zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat er andere potentiële brandoorzaken waren in of in de nabijheid van de vrachtwagen die vervolgens tot kortsluiting in de vrachtauto kunnen hebben geleid. Als onvoldoende gemotiveerd betwist dient daarom van kortsluiting als primaire oorzaak van de brand te worden uitgegaan. De vragen die [appellanten] aan [Q] willen stellen, kunnen niet tot een beslissing in de zaak leiden. Deze vragen zijn erop gericht aannemelijk te maken dat de sporen van kortsluiting duiden op een sluiting als gevolg van de brand en niet duiden op de oorzaak van de brand, terwijl – zoals hiervoor is overwogen – de conclusies van [Q] veronderstellen dat er een andere primaire oorzaak van de brand is. Die andere oorzaak wordt evenwel niet voldoende concreet door [appellanten] genoemd, noch aannemelijk gemaakt.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat een deskundigenonderzoek of het horen van deskundigen over de oorzaak van de brand, niet (goed) meer mogelijk is, dan wel gelet op het partijdebat en het (ook voor tegenbewijs geldende) vereiste dat een betwisting voldoende concreet moet worden onderbouwd, niet aan de orde is.
2.33.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven 1, 2 (gedeeltelijk), 6 en 7 vergeefs zijn voorgesteld.
2.34.
Ervan uitgaande dat de brand is ontstaan als gevolg van (spontane) kortsluiting in de accubekabeling blijft het hof bij zijn oordeel dat de vrachtauto (naar objectieve maatstaven bezien) niet de veiligheid bood die daarvan onder de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. In hetgeen [appellanten] na het tussenarrest hebben aangevoerd, ziet het hof geen reden op dit oordeel terug te komen. De vrachtauto dient als een gebrekkige zaak als bedoeld in art. 6:173 BW te worden aangemerkt. De grieven 2 (gedeeltelijk) en 3 falen in dit verband.
2.35.
Planet c.s. hebben het hof gevraagd terug te komen op zijn afwijzing van de aansprakelijkheid van [X] Logistics uit onrechtmatige daad. Uit het getuigenverhoor van [N] is gebleken dat hij het accudeksel niet heeft verwijderd en het elektrische systeem niet heeft geïnspecteerd. Deze omstandigheden leiden evenwel niet tot een ander oordeel van het hof. Naar het oordeel van het hof kan niet gezegd worden dat [X] Logistics op zaterdag 14 mei 2011 niet de van haar in de gegeven omstandigheden te vergen zorgvuldigheid in acht heeft genomen doordat zij heeft toegelaten dat de vrachtauto, waarvan het hydraulisch container-laadsysteem een defect vertoonde, in de unit werd gestald. Onvoldoende is gebleken dat [X] Logistics aanwijzingen had dat er gebreken waren aan het elektrische systeem. Er is evenmin een lekkage aan het hydraulische systeem geconstateerd. Niet valt in te zien waarom [X] Logistics onder deze omstandigheden heeft geweten of moeten begrijpen of haar anderszins valt toe te rekenen dat zij een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen. Verdere veiligheidsmaatregelen behoefde [X] Logistics toen niet te treffen. De grieven 4 en 5 zijn terecht voorgesteld.
2.36.
Grief 8 slaagt gedeeltelijk, namelijk voor zover de rechtbank [X] Logistics aansprakelijk heeft geacht, haar met [X] Transport tot schadevergoeding heeft veroordeeld en [X] Logistics is veroordeeld in de proceskosten.
2.37.
Het vonnis dient ten aanzien van [X] Transport te worden bekrachtigd en ten aanzien van [X] Logistics te worden vernietigd. De gegeven verklaring voor recht en de veroordelingen ten laste van [X] Transport blijven daarmee in stand. Uitsluitend ten behoeve van de leesbaarheid zal het hof de veroordelingen hierna opnieuw vaststellen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [X] Transport worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Onder de proceskosten is tevens begrepen de getuigetaxe van getuige [E] . [appellanten] hebben de getuigetaxe van getuige [P] voldaan. Deze kosten dienen voor rekening te komen van [X] Transport. [X] Logistics heeft geen afzonderlijke proceskosten gemaakt, zodat de proceskostenveroordeling ten gunste van haar in beide instanties op nihil zal worden begroot.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis zoals dat in het dictum onder 5.1 tot en met 5.6 tussen partijen is gewezen, doch uitsluitend voor zover de verklaring voor recht betrekking heeft op een hoofdelijke aansprakelijkheid en [appellanten] hoofdelijk zijn veroordeeld;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat [X] Transport aansprakelijk is voor alle schade die Planet c.s. hebben geleden ten gevolge van de brand van 15 mei 2011 in de bedrijfsloods;
veroordeelt [X] Transport, om als schadevergoeding voor materiële schade aan Planet c.s. te voldoen een bedrag van € 313.500,00;
veroordeelt [X] Transport, om aan Planet, [geïntimeerde sub 2] en Katalyst de verdere schade te vergoeden die door elk van hen is geleden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [X] Transport in de proceskosten in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van Planet c.s. begroot op € 1.316,34 aan verschotten en € 4.000,00 aan salaris advocaat en in hoger beroep tot op heden op € 5.111,00 aan verschotten en € 17.946,50 voor salaris advocaat en op € 131,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen, met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit arrest tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de door getuige [P] gemaakte kosten ten laste komen van [X] Transport;
wijst de vorderingen tegen [X] Logistics af;
veroordeelt Planet c.s. in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van [X] Logistics begroot op nihil;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, W.J. van den Bergh en A.C. van Schaick, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2016.