In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank te Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor het zich ophouden op de Oudezijds Achterburgwal in Amsterdam met de intentie om middelen als bedoeld in de Opiumwet te kopen of aan te bieden. De zaak kwam voor het hof na een eerdere zitting op 29 december 2015, waar het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal.
Het hof oordeelde dat het vonnis waarvan beroep vernietigd moest worden, omdat het enkel een aantekening bevatte volgens artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte dezelfde straf zou krijgen als in eerste aanleg was opgelegd. Echter, het hof kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Dit was voornamelijk te wijten aan een proces-verbaal dat door een digitale handtekening onleesbaar was geworden, waardoor belangrijke informatie ontbrak.
Het hof stelde vast dat de digitale stempel van de hoofdofficier van justitie, H. Korvinus, op het proces-verbaal leidde tot onduidelijkheid over de identiteit van de verdachte in relatie tot de beschuldigingen. Aangezien er geen bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk betrokken was bij de tenlastelegging, sprak het hof de verdachte vrij. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij de rechters P. Greve, J.D.L. Nuis en Y.M.J.I. Baauw - de Bruijn aanwezig waren. Het arrest werd uitgesproken op een openbare zitting.