ECLI:NL:GHAMS:2016:3494

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2016
Publicatiedatum
29 augustus 2016
Zaaknummer
23-000596-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal in het uitgaansleven

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Roemenië en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voor drie diefstallen in het uitgaansleven. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld. Tijdens de zitting op 15 augustus 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de verdediging van de raadsvrouw van de verdachte.

De tenlastelegging omvatte drie diefstallen die op 14 februari 2016 in Amsterdam plaatsvonden, waarbij de verdachte een portemonnee en twee iPhones heeft weggenomen van drie verschillende slachtoffers. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de diefstallen, onder andere door getuigenverklaringen en het aantreffen van de gestolen goederen bij de verdachte. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte de telefoons had gevonden en dat er twijfels waren over zijn betrokkenheid, maar het hof heeft deze argumenten verworpen.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals met het feit dat de verdachte niet eerder in Nederland was veroordeeld. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

parketnummer: 23-000596-16
datum uitspraak: 29 augustus 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 februari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-701291-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1967,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 augustus 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 14 februari 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2:
hij op of omstreeks 14 februari 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een Iphone (6), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3:
hij op of omstreeks 14 februari 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een Iphone (4), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Ter terechtzitting gevoerd bewijsverweer

De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte heeft gesteld dat hij de telefoons heeft gevonden. Zijn verklaring kan niet als een bekentenis worden aangemerkt nu hij slechts heeft verklaard ‘Als zij zijn aangetroffen, dan zal het wel zo zijn’. Te betwijfelen valt of de verdachte in de bioscoop is geweest. Hij is immers niet herkend. Het signalement van de dader houdt onder meer in dat de man een bril droeg; uit het dossier blijkt echter niet dat de verdachte brildragend is. Daarnaast zouden de telefoons volgens de aangeefsters ([slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]) om 22.55 uur zijn gestolen, terwijl de verdachte al om 22.50 uur is aangehouden.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
De [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bevonden zich op 14 februari 2016 beiden in dezelfde bioscoop in Amsterdam.
De [slachtoffer 2] heeft verklaard dat er een meneer naast haar plaats nam, dat hij de hele tijd zat te rommelen en herrie te maken, dat haar jas - die tussen haar en hem lag - op een gegeven moment door zijn toedoen op de grond viel, dat hij plotseling wegging, dat zij haar jaszakken heeft gecontroleerd en dat haar telefoon weg was. Zij heeft voorts verklaard dat de mensen die voor haar en haar vriend zaten ook gerold zijn, en zij heeft de dader beschreven als een kale, brildragende man met een donkere schoudertas. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij een man schuin achter haar raar zag bewegen over de stoel waar haar jas op hing, dat hij snel daarna wegliep, dat zij haar jaszakken heeft gecontroleerd en dat haar telefoon uit haar jaszak weg was. Zij heeft hieraan toegevoegd dat het meisje dat achter haar zat hetzelfde probleem leek te hebben en heeft de dader omschreven als een brildragende man met een kaal hoofd.
Voor het hof staat buiten redelijke twijfel dat de verdachte degene is geweest die de telefoons van de aangeefsters heeft weggenomen, in het bijzonder gelet op het volgende:
a. a) het signalement van de persoon, waarvan gevoeglijk kan worden aangenomen dat die de aangeefsters hun respectieve telefoons heeft ontnomen, komt overeen;
b) het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep geconstateerd dat de bovenkant van het hoofd van de verdachte kaal is;
c) bij de insluitingsfouillering van de verdachte zijn in een binnenzak van de door hem gedragen jas de twee bij de aangeefsters verdwenen telefoons aangetroffen;
d) de verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij nog weet dat hij in de bioscoop was en uit zijn aldaar afgelegde verklaring blijkt dat hij er zelf ook vanuit gaat dat de beschuldigingen kloppen;
e) uit het dossier rijzen geen concrete aanwijzingen dat een ander dan de verdachte voor de diefstal van de telefoons verantwoordelijk is.
De raadsvrouw heeft er terecht op gewezen dat de verdachte om 22.55 uur is aangehouden en dat in de aangiftes van De [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] datzelfde tijdstip wordt genoemd als het moment waarop de diefstallen hebben plaatsgehad. Het hof leidt daar, anders dan klaarblijkelijk de raadsvrouw, niet uit af dat de verdachte de diefstallen niet kan hebben gepleegd, maar veeleer dat er in de aangifte abusievelijk een onjuist tijdstip terecht is gekomen, mede gelet op de hiervoor onder c) genoemde omstandigheid. Dat de verdachte, zoals de raadsvrouw opnieuw correct heeft gesignaleerd, op een zich in het dossier bevindende foto - kennelijk na zijn aanhouding vervaardigd - geen bril draagt, sluit niet uit dat hij dit ten tijde van de diefstallen en zijn aanhouding wel deed, zodat het hof aan de door de raadsvrouw gesignaleerde omstandigheid geen doorslaggevende betekenis toekent.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 14 februari 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer 1];
2:
hij op 14 februari 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een iPhone 6, toebehorende aan [slachtoffer 2];
3:
hij op 14 februari 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een iPhone 4, toebehorende aan [slachtoffer 3].
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde levert telkens op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft het hof, subsidiair, verzocht aan de verdachte een taakstraf op te leggen eventueel met een voorwaardelijke gevangenisstraf. De taakstraf zou ook in Roemenië kunnen worden uitgevoerd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in het Amsterdamse uitgaansleven op gewiekste wijze schuldig gemaakt aan een drietal gevallen van zakkenrollerij, van een portemonnee en van twee mobiele telefoons. Aldus heeft hij een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de drie betrokken gedupeerden. Diefstal is een ergerlijk feit waarbij naast eventuele schade ook, naar het mag worden aangenomen, veel hinder en overlast bij de gedupeerden daarvan kan worden veroorzaakt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 juli 2016 is hij, in Nederland, niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Hieruit spreekt dat het hof oplegging van een taakstraf, als door de raadsvrouw bepleit, niet op haar plaats acht, mede gelet op het feit dat de verdachte zich op dezelfde avond, binnen zeer korte tijd en op voornoemde wijze driemaal schuldig heeft gemaakt aan diefstal.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. M. Iedema en mr. R.A.F. Gerding, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 augustus 2016.