In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het overtreden van artikel 2.7, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 Amsterdam, door op 14 augustus 2015 in de Haringpakkerssteeg in Amsterdam zich op de weg op te houden met de intentie om middelen als bedoeld in de Opiumwet te kopen of aan te bieden. De kantonrechter had de verdachte veroordeeld tot een hechtenis van vier weken. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis. De raadsman pleitte voor een voorwaardelijke straf, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder beperkte cognitieve vaardigheden en een verleden van middelenmisbruik.
Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich inderdaad schuldig heeft gemaakt aan de tenlastelegging. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte heeft in het verleden al meerdere keren soortgelijke feiten gepleegd, maar heeft recentelijk stappen gezet in de goede richting door zijn middelengebruik onder controle te krijgen en deel te nemen aan een dagbesteding. Gezien deze omstandigheden heeft het hof besloten om de taakstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, die niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit.