ECLI:NL:GHAMS:2016:3493

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2016
Publicatiedatum
29 augustus 2016
Zaaknummer
23-000285-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kantonrechter inzake overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het overtreden van artikel 2.7, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 Amsterdam, door op 14 augustus 2015 in de Haringpakkerssteeg in Amsterdam zich op de weg op te houden met de intentie om middelen als bedoeld in de Opiumwet te kopen of aan te bieden. De kantonrechter had de verdachte veroordeeld tot een hechtenis van vier weken. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis. De raadsman pleitte voor een voorwaardelijke straf, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder beperkte cognitieve vaardigheden en een verleden van middelenmisbruik.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich inderdaad schuldig heeft gemaakt aan de tenlastelegging. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte heeft in het verleden al meerdere keren soortgelijke feiten gepleegd, maar heeft recentelijk stappen gezet in de goede richting door zijn middelengebruik onder controle te krijgen en deel te nemen aan een dagbesteding. Gezien deze omstandigheden heeft het hof besloten om de taakstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, die niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

parketnummer: 23-000285-16
datum uitspraak: 29 augustus 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 26 januari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-227018-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1981,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 15 augustus 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 augustus 2015 te Amsterdam zich op en/of aan de weg, te weten de Haringpakkerssteeg heeft opgehouden, terwijl aannemelijk is, dat zulks gebeurde om middelen als bedoeld in art. 2 of 3 van de Opiumwet althans daarop gelijkende waar, en/of slaapmiddelen en/of kalmeringsmiddelen en/of stimulerende middelen of daarop gelijkende waar te kopen en/of te koop aan te bieden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 augustus 2015 te Amsterdam zich op de weg, te weten de Haringpakkerssteeg heeft opgehouden, terwijl aannemelijk is dat zulks gebeurde om middelen als bedoeld in art. 2 of 3 van de Opiumwet, althans daarop gelijkende waar te koop aan te bieden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 Amsterdam.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een hechtenis voor de duur van 4 weken.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis.
De raadsman heeft het hof verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte heeft, blijkens oudere rapporten, beperkte cognitieve vaardigheden en is in het verleden uit een raam gevallen. Hoewel de verdachte zelf het verband niet legt, zou dat kunnen verklaren waarom hij de werking van bepaalde mechanismes niet kan begrijpen. De aanpak van [stichting] werkt; daarom is het goed om het traject dat ingezet is, door te zetten. Het is positief dat dat traject werkt zonder dat een rechterlijke beslissing daaraan ten grondslag ligt. In vrijheidsbeneming ziet de raadsman geen heil. Oplegging van een taakstraf zou, met enige aarzeling, wel tot de mogelijkheden kunnen behoren, aldus de raadsman.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in de binnenstad van Amsterdam aan passanten (nep)drugs te koop aangeboden. Aldus heeft hij de openbare orde verstoord en overlast en hinder veroorzaakt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 augustus 2016 is hij eerder ter zake van soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld - in een aantal gevallen zelfs tot een vrijheidsbenemende straf - hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden opnieuw een soortgelijk feit te plegen. Gelet hierop kan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel niet worden volstaan en is oplegging van een taakstraf, als door de advocaat-generaal gevorderd, in beginsel op haar plaats.
Het hof heeft echter ten voordele van de verdachte bij de strafoplegging acht geslagen op de omstandigheden die uit het reclasseringsadvies van 13 januari 2016 en de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaringen van de verdachte en van [naam] , pedagogisch medewerker van [stichting], naar voren zijn gekomen, meer bepaald het volgende. De verdachte is op elfjarige leeftijd van drie hoog naar beneden gevallen en heeft een periode in coma gelegen. In 2012 is uit onderzoek gebleken dat de verdachte op licht verstandelijk beperkt niveau functioneert, waarschijnlijk ten gevolge van niet aangeboren hersenletsel. Hij kampte met grenzeloos cocaïnegebruik, meestentijds gepaard gaande met alcoholgebruik. Eerdere pogingen om hieraan door middel van (al dan niet klinische) behandeling het hoofd te bieden, bleken tevergeefs. Meest recent is in maart 2015 een opname bij Oranjeborg te Frederiksoord onsuccesvol afgebroken. De verdachte verblijft sinds 17 september 2015 in een woonvoorziening van [stichting]. Daar heeft hij zijn middelengebruik onder controle gekregen. Ook heeft de verdachte thans een dagbesteding via die stichting, hij verricht kookwerkzaamheden. Alhoewel hij daar minimaal drie dagen per week aanwezig dient te zijn, is hij daar vaak vijf dagen per week aanwezig; hij stelt zich daar gemotiveerd op. In dit alles ziet het hof aanleiding de door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2.7 lid 2 en 6.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 Amsterdam en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. M. Iedema en mr. R.A.F. Gerding, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 augustus 2016.