ECLI:NL:GHAMS:2016:3492

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2016
Publicatiedatum
29 augustus 2016
Zaaknummer
23-005023-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling op schoolplein

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1977, was aangeklaagd voor mishandeling van een vrouw, hierna aangeduid als de aangeefster, op 2 oktober 2013 te Diemen. De tenlastelegging betrof het opzettelijk mishandelen van de aangeefster door haar aan de haren te trekken en haar hoofd naar beneden te trekken, wat resulteerde in letsel en pijn voor de aangeefster. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van €250, subsidiair 5 dagen hechtenis, met een voorwaardelijke proeftijd van 2 jaar.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 augustus 2016 heeft de raadsman vrijspraak bepleit op grond van noodweer, stellende dat de verdachte handelde uit zelfverdediging. De verdachte verklaarde dat zij de aangeefster had gezien tijdens een conflict bij een basisschool, waarbij de aangeefster boos op haar afkwam. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, en dat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin zij zich niet kon onttrekken. Het hof verwierp het beroep op noodweer en achtte de mishandeling wettig en overtuigend bewezen.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van €350 en 7 dagen hechtenis, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de impact op de slachtoffers en getuigen, waaronder kinderen die getuige waren van het incident.

Uitspraak

parketnummer: 23-005023-15
datum uitspraak: 29 augustus 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 december 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-189711-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 15 augustus 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 2 oktober 2013, te Diemen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), met kracht aan de haren heeft getrokken en/of met kracht het hoofd van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsverweer

De raadsman heeft vrijspraak bepleit op de grond dat de verdachte ter zelfverdediging heeft gehandeld, zodat haar een beroep op noodweer toekomt. Hiertoe is het volgende aangevoerd. De verdachte zag aangeefster [slachtoffer] (hierna: de aangeefster) en haar dochter, tijdens een drukke ochtendspits bij een basisschool, bij het achteruit rijden over het hoofd. De verdachte heeft op tijd geremd en heeft zich daarvoor geëxcuseerd. Toen de aangeefster zich op drie meter afstand van de auto bevond, is de verdachte uit de auto gestapt om het conflict op te lossen. Op dat moment liep de aangeefster boos naar het bestuurdersportier. De aangeefster is een halve tot een kop groter dan de verdachte en zij kwam al schreeuwend en tierend dicht - tot een afstand van 35 centimeter - op de verdachte staan. Laatstgenoemde voelde zich op dat moment aangevallen vanwege de felle agressie die van de aangeefster uitkwam. De ‘toenadering’ van de aangeefster was een wederrechtelijke aanranding (van, naar het hof begrijpt, het lijf van de verdachte), of vormde een onmiddellijk dreigend gevaar voor zodanige aanranding. In de gegeven omstandigheden was het voor de verdachte niet mogelijk te vluchten of zich aan de situatie te onttrekken; zij stond immers al buiten de auto. In ieder geval was de situatie voor de verdachte op dat moment te bedreigend en overrompelend om te kunnen zeggen dat zij een reëel alternatief had om zich aan die situatie te onttrekken.
Het hof overweegt als volgt.
De verklaring van de aangeefster houdt in dat zij, nadat de auto van de verdachte haar dochtertje naar haar mening bijna had aangereden, boos was en de verdachte schreeuwend heeft aangesproken. De verdachte deed hierna volgens de aangeefster haar portier open waarna de aangeefster haar met boze en verheven stem aansprak. De verdachte pakte haar vervolgens hard bij haar haren vast en trok haar met haar hoofd door het open portier de auto in. Deze verklaring vindt bevestiging in de verklaring van haar echtgenoot [naam]. Daaruit volgt dat de aangeefster aan haar haren in de auto werd getrokken en hij met zijn bovenlichaam ook in de auto van de verdachte is gegaan om hen uit elkaar te halen. Het hof ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de verklaringen van de aangeefster en haar echtgenoot te twijfelen.
Bij de vastgestelde stand van zaken bestond er naar het oordeel van het hof ten tijde van de aan de verdachte verweten gedragingen geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van haar lijf, noch een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding waartegen verdediging noodzakelijk was. Verder wordt overwogen dat het gedrag van de aangeefster, die op relatief korte afstand van de verdachte boos - in de woorden van de verdediging - aan het schreeuwen en het tieren was, weliswaar best agressief te noemen is, maar dat het niet een (objectiveerbaar) gevaar voor zulk een aanranding oplevert (vgl. 21 november 2011, NJ 2012/28). Het hof overweegt overigens nog dat de lezing van de verdediging dat de verdachte uit de auto was gestapt, onvoldoende aannemelijk is geworden, mede omdat deze geen weerklank vindt in de overige stukken van het dossier.
Het beroep op noodweer wordt verworpen; hetgeen is aangevoerd staat dus aan een bewezenverklaring niet in de weg.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 2 oktober 2013, te Diemen, opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer], met kracht aan de haren heeft getrokken en met kracht het hoofd van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 250, subsidiair 5 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 250, subsidiair 5 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Nadat zij bij de verplaatsing van haar bij een school geparkeerde auto bijna een aanrijding veroorzaakte met een moeder en haar dochtertje, ontstond een heftige woordenwisseling, waarna de verdachte met kracht aan het hoofd van die moeder heeft getrokken. Door aldus te handelen heeft zij een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de betrokken vrouw. Feiten als het onderhavige kunnen, naar ervaring leert, emotionele gevolgen hebben voor de slachtoffers daarvan. Daarbij komt dat het incident zich bij een school heeft voorgedaan op het moment dat er kinderen naar school werden gebracht, zodat aannemelijk is dat andere ouders en (jonge) kinderen huns ondanks getuige daarvan zijn geweest. Dit wordt de verdachte aangerekend en vormt aanleiding om de verdachte een hogere straf op te leggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 juli 2016 is zij niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gelboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 300 zal toewijzen en daarnaast de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
Het hof is van oordeel dat in deze procedure niet vastgesteld kan worden of de benadeelde partij bijgedragen heeft aan het ontstaan van de gestelde schade en zo ja in welke mate. Het vormt in deze stand van de procedure in hoger beroep een onevenredige belasting van het strafgeding partijen hieromtrent nader bewijs aan te laten voeren. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. M. Iedema en mr. R.A.F. Gerding, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 augustus 2016.