In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1977, was aangeklaagd voor mishandeling van een vrouw, hierna aangeduid als de aangeefster, op 2 oktober 2013 te Diemen. De tenlastelegging betrof het opzettelijk mishandelen van de aangeefster door haar aan de haren te trekken en haar hoofd naar beneden te trekken, wat resulteerde in letsel en pijn voor de aangeefster. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van €250, subsidiair 5 dagen hechtenis, met een voorwaardelijke proeftijd van 2 jaar.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 augustus 2016 heeft de raadsman vrijspraak bepleit op grond van noodweer, stellende dat de verdachte handelde uit zelfverdediging. De verdachte verklaarde dat zij de aangeefster had gezien tijdens een conflict bij een basisschool, waarbij de aangeefster boos op haar afkwam. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, en dat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin zij zich niet kon onttrekken. Het hof verwierp het beroep op noodweer en achtte de mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van €350 en 7 dagen hechtenis, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de impact op de slachtoffers en getuigen, waaronder kinderen die getuige waren van het incident.