ECLI:NL:GHAMS:2016:3410

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2016
Publicatiedatum
24 augustus 2016
Zaaknummer
23-005202-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal van een motor in vereniging met een ander

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Turkije in 1993, was aangeklaagd voor poging tot diefstal van een motor in vereniging. De tenlastelegging betrof een incident op 10 oktober 2014 te Amsterdam, waarbij de verdachte samen met een ander een motor probeerde te stelen door middel van braak. De verdachte en zijn mededader werden op heterdaad betrapt door de politie, na een melding van een getuige die hen had zien trappen tegen het stuur van de motor.

Tijdens de rechtszitting in hoger beroep op 9 augustus 2016 heeft de raadsvrouw van de verdachte gepleit voor vrijspraak, onder andere omdat de getuige geen duidelijk signalement had gegeven en de aanwezigheid van de verdachte in de buurt van de plaats delict niet voldoende zou zijn voor een bewezenverklaring. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de gedragingen van de verdachte en zijn mededader wezenlijk gericht waren op de diefstal van de motor. Het hof kwam tot de conclusie dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte schuldig aan de poging tot diefstal. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 23-005202-15
Datum uitspraak: 23 augustus 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 december 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-222388-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
9 augustus 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 oktober 2014 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een een motor geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) en die/dat weg te nemen motor onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen, naar die/dat motor is toegegaan, waarna hij, verdachte, en zijn mededader(s), althans een of meer van hen een of meermalen met kracht tegen het stuur van die motor heeft/hebben geschopt (teneinde een stuurslot van die motor te forceren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte vrijgesproken dient te worden. De getuige [getuige] heeft geen duidelijk signalement van de verdachten gegeven en de enkele aanwezigheid van de verdachte in de buurt van de plaats-delict is niet voldoende voor een bewezenverklaring. De door deze getuige beschreven feiten en omstandigheden zijn niet zodanig concreet dat gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking. Vanwege de schending van de “Salduz-norm” dient het verhoor van de verdachte bij de politie te worden uitgesloten van het bewijs, aldus de raadsvrouw.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
De getuige [getuige] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij twee mannen heeft gezien die naar de motor van de buurman liepen. De ene man trapte meerdere malen tegen het stuur en de andere man was ook bezig bij het stuur. Toen de getuige later weer keek, zag hij dat de mannen doorgingen met het trappen tegen het stuur en het loswrikken van het stuurslot. De politie arriveerde binnen twee minuten na zijn melding.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ontvingen blijkens hun proces-verbaal van bevindingen van 10 oktober 2014 omstreeks 01:28 uur een melding en begaven zich naar het Marnixplein waar twee mannen zouden proberen een motor te stelen. Aldaar zagen zij omstreeks 1:30 uur een scooter en een motor op circa anderhalve meter afstand van elkaar staan. Tussen deze twee voertuigen stonden twee mannen die voldeden aan een eerder door de melder, het hof begrijpt: getuige [getuige], gegeven signalement.
Toen verbalisant [verbalisant 2] zei dat de mannen moesten blijven staan, draaiden beiden hun hoofd in de richting van deze politieambtenaar, die in uniform gekleed was, waarna ze weg renden. Na een achtervolging werden beiden aangehouden, waarbij een van de twee mannen de verdachte bleek te zijn.
Op grond van het vorengaande gaat het hof er van uit dat de verdachte een van de personen is die de getuige [getuige] bij de motor van de aangever heeft gezien.
De waargenomen gedragingen van de verdachten, waaronder begrepen het loswrikken van het stuurslot, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvormen gericht op de toe-eigening van het voertuig.
Anders dan de raadsvrouw is het hof voorts van oordeel dat beide mannen een wezenlijke rol speelden bij de uitvoering van de poging tot diefstal, zodat sprake was van de voor een bewezenverklaring van het in vereniging plegen van het misdrijf vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
Het vorenstaande brengt mee dat het verweer moet worden verworpen.
De door verdachte bij de politie afgelegde verklaring zal niet als bewijsmiddel worden gebruikt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 oktober 2014 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen, een motor toebehorend aan [slachtoffer] en die motor onder hun bereik te brengen door middel van verbreking, opzettelijk met zijn mededader naar die motor is toegegaan, waarna een of meer van hen meermalen tegen het stuur van die motor hebben geschopt teneinde een stuurslot van die motor te forceren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Met hun handelen hebben de verdachte en zijn mededader er blijk van gegeven zich niets gelegen te laten liggen aan eigendomsrechten van een ander. Daarnaast hebben zij financiële schade toegebracht aan de aangever.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 juli 2016 is hij eerder voor misdrijven onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een straf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. F.M.D. Aardema en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 augustus 2016.