In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Turkije in 1993, was aangeklaagd voor poging tot diefstal van een motor in vereniging. De tenlastelegging betrof een incident op 10 oktober 2014 te Amsterdam, waarbij de verdachte samen met een ander een motor probeerde te stelen door middel van braak. De verdachte en zijn mededader werden op heterdaad betrapt door de politie, na een melding van een getuige die hen had zien trappen tegen het stuur van de motor.
Tijdens de rechtszitting in hoger beroep op 9 augustus 2016 heeft de raadsvrouw van de verdachte gepleit voor vrijspraak, onder andere omdat de getuige geen duidelijk signalement had gegeven en de aanwezigheid van de verdachte in de buurt van de plaats delict niet voldoende zou zijn voor een bewezenverklaring. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de gedragingen van de verdachte en zijn mededader wezenlijk gericht waren op de diefstal van de motor. Het hof kwam tot de conclusie dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten.
Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte schuldig aan de poging tot diefstal. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de eerdere veroordelingen van de verdachte.