ECLI:NL:GHAMS:2016:3389

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2016
Publicatiedatum
23 augustus 2016
Zaaknummer
23-003744-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in hoger beroep en ontnemingsvordering

Op 22 juli 2016 heeft het gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 september 2015. In deze zaak was de verdachte, geboren op de Nederlandse Antillen in 1989, eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken voor mishandeling, maar vrijgesproken van witwassen. De rechtbank had ook een ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie afgewezen, omdat de verdachte was vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Het Openbaar Ministerie ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Het hof heeft in zijn arrest geoordeeld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in het hoger beroep in de strafzaken die aan de ontnemingsvordering ten grondslag liggen. Dit betekent dat de vrijspraak in eerste aanleg de maatstaf is voor het oordeel van het hof over de ontnemingsvordering. Het hof heeft vastgesteld dat het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit in de weg staat aan de ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering.

Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze beslissing is genomen na onderzoek ter terechtzitting en is uitgesproken op de openbare zitting van het hof op 22 juli 2016.

Uitspraak

Parketnummer: 23-003744-15
Datum uitspraak: 22 juli 2016
(niet-gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 september 2015 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-674428-14 tegen de verdachte
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Procesgang

In eerste aanleg zijn in de strafzaak drie feiten onderworpen geweest aan het oordeel van de rechtbank van Amsterdam. Het betrof twee gevoegde zaken, te weten zaak A met parketnummer 13-665236-13 met 2 tenlastegelegde feiten en zaak B (gev. ttz) met parketnummer 13-674428-14, met 1 tenlastegelegd feit, te weten witwassen. Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 september 2015 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met aftrek van het voorarrest, ter zake het medeplegen van mishandeling, zoals ten laste gelegd in zaak A onder 1 subsidiair (eerste alternatief). De verdachte is vrijgesproken van het in zaak A onder 1 primair, 1 subsidiair tweede alternatief, 2 en van het in zaak B ten laste gelegde.
Onder parketnummer 13-674428-14 is tevens een ontnemingsvordering aanhangig gemaakt. Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de verdachte de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op een bedrag van € 27.668,13.
De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 10 september 2015 de ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie afgewezen, omdat de verdachte is vrijgesproken van het hem ten laste gelegde witwassen en daarmee de grondslag aan de vordering is komen te vervallen.
Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen in de straf- en ontnemingszaak.
Bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 22 juli 2016 is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep in de strafzaken met parketnummers 13-665236-13 en 13-674428-14.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Het hof heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep in de (gevoegde) strafzaak waarop de ontnemingsvordering berust. Dit betekent dat de vrijspraak in eerste aanleg de maatstaf is voor het door het hof te vormen oordeel met betrekking tot de onderhavige ontnemingsvordering.
De ontnemingsprocedure maakt deel uit – of vormt een sequeel van – de strafvervolging die tot een veroordeling heeft geleid. Uit het wettelijk systeem moet worden afgeleid dat het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit aan de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering in de weg staat.
Het hof zal derhalve het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

BESLISSING

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. P. Greve en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 juli 2016.