ECLI:NL:GHAMS:2016:3318

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
16 augustus 2016
Zaaknummer
200.187.495
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken van gronden in het beroepschrift

In deze zaak heeft appellante [X] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de schuldsaneringsregeling van [X] tussentijds werd beëindigd. Het beroepschrift, ingediend op 15 maart 2016, bevatte echter geen gronden voor het hoger beroep, wat door de advocaat van [X], mr. M.V. Vermeij, ter zitting werd erkend. Tijdens de zitting op 29 maart 2016, waar ook de beschermingsbewindvoerder en de bewindvoerder van de schuldsaneringsregeling aanwezig waren, werd duidelijk dat [X] geen concrete gronden had geformuleerd. De advocaat stelde dat het verzoek tot uitstel van de behandeling als een grond voor het hoger beroep moest worden gezien, maar het hof oordeelde dat dit niet voldeed aan de vereisten van de wet.

Het hof overwoog dat het beroepschrift volgens de artikelen 359 juncto 278 Rv een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden moest bevatten. Het hof concludeerde dat het beroepschrift van [X] niet aan deze eisen voldeed, aangezien het enkel vermeldde dat [X] het niet eens was met de beslissing van de rechtbank zonder verdere toelichting. De advocaat had geen schriftelijke aanvulling van gronden ingediend, en de brieven die na de zitting waren ingediend, konden niet worden meegenomen in de beoordeling.

Uiteindelijk verklaarde het hof [X] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep, omdat er geen gronden waren aangevoerd die de beslissing van de rechtbank konden onderbouwen. Het arrest werd uitgesproken op 5 april 2016, en er werd een termijn van acht dagen gegeven voor het indienen van beroep in cassatie bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.187.459/01
insolventienummer rechtbank : C/14/14/140 R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 april 2016
in de zaak van
[X] ,
wonende te Alkmaar,
appellante,
advocaat: mr. M.V. Vermeij te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Appellante wordt hierna [X] genoemd.
[X] is bij op 15 maart 2016 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 maart 2016, waarbij de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [X] tussentijds heeft beëindigd.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 29 maart 2016. Bij die behandeling is [X] verschenen, vergezeld van F.L. Lenting-Yeghya, beschermingsbewindvoerder, en bijgestaan door mr. Vermeij voornoemd. Voorts is de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling, A.G. Heijne, verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het beroepschrift, met bijlage, het namens [X] op 18 maart 2016 ingediende verzoek de behandeling uit te stellen, het dossier van de rechtbank waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg (overgelegd als de producties 1 tot en met 16), , de producties 17 tot en met 20 overgelegd bij brief van mr. Vermeij van 24 maart 2016 en de brieven van de bewindvoerder van 22 en 24 maart 2016. [X] heeft te kennen gegeven eveneens te beschikken over alle genoemde stukken.
Na de zitting is nog een brief ingekomen van mr. Vermeij van 30 maart 2016.

2.Ontvankelijkheid van het hoger beroep

2.1
Allereerst is aan de orde de vraag of [X] in haar hoger beroep kan worden ontvangen nu [X] in het beroepschrift slechts heeft gesteld dat zij het niet eens is met de beslissing van de rechtbank en dat zij de gronden voor het hoger beroep nog nader zal aanvullen zonder dat laatste is geschied.
2.2
[X] heeft bij monde van mr. Vermeij desgevraagd ter zitting erkend dat zij geen gronden van beroep heeft geformuleerd. Nadat de voorzitter hierop had meegedeeld dat het hof bij arrest zal beslissen of [X] ontvankelijk is in haar hoger beroep, heeft mr. Vermeij nog aangevoerd dat zijn voorafgaande aan de behandeling van het hoger beroep gedane verzoek tot uitstel als een grond van het hoger beroep moet worden gelezen. Na sluiting van de behandeling heeft mr. Vermeij bij brief van 30 maart 2016 vervolgens aangevoerd dat de tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen [X] niet dan wel niet ten volle kunnen worden toegerekend en dat [X] stappen heeft gezet de situatie onder controle te krijgen. Volgens mr. Vermeij dient dit als grond van het beroep te worden gezien en blijkt de grondslag voor het hoger beroep ook uit de overgelegde producties. Verder voert hij in voormelde brief aan dat de diagnose met betrekking tot de psychische toestand van [X] eerst op 24 maart 2016 beschikbaar is gekomen waardoor hij mede ten gevolge van het Paasweekend niet eerder de grond van het hoger beroep hierop heeft kunnen toespitsen.
Nu in de jurisprudentie en de literatuur (zie ook ECLI:NL:HR:2013:BZ1058) bij de beoordeling van insolventiezaken rekening gehouden dient te worden met de meest recente gegevens, stelt mr. Vermeij dat er is voldaan aan de redelijkerwijs te stellen eisen met betrekking tot de formulering van de gronden voor het hoger beroep.
Subsidiair verzoekt mr. Vermeij in zijn brief het hof de zaak te heropenen ten gevolge van de beschikbaar gekomen nieuwe informatie alsmede de gronden voor zover vereist als aangevuld te beschouwen.
2.3
De bewindvoerder heeft zowel bij haar brieven van 22 en 24 maart 2016 voorafgaande aan de zitting in hoger beroep als tijdens de mondelinge behandeling op 29 maart 2016 te kennen gegeven dat zij onbekend is met de gronden van het hoger beroep en daardoor niet in staat is een inhoudelijk standpunt ter zake van het hoger beroep te kunnen bepalen. Zij heeft het standpunt ingenomen dat het hof [X] niet-ontvankelijk dient te verklaren in haar hoger beroep.
2.4
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge de artikelen 359 juncto 278 Rv dient het verzoekschrift in hoger beroep een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust in te houden. De omschrijving van het verzoek dient daaruit te bestaan dat vernietiging van het bestreden vonnis wordt verzocht en welke andere beslissing van het hof wordt verwacht. Uit het verzoekschrift moet duidelijk blijken wat verzoeker aan het hof verzoekt en waarop hij dat verzoek baseert. Dit laatste komt hierop neer dat het verzoekschrift met redenen moet zijn omkleed. In hoger beroep betekent dit dat uit het beroepschrift moet blijken op welke gronden appellant meent dat het door hem bestreden vonnis onjuist is. Het ontbreken van gronden leidt tot (ambtshalve) niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, behoudens zeer uitzonderlijke omstandigheden.
2.5
Het beroepschrift van [X] voldoet niet aan de door de artikelen 359 juncto 278 Rv voorgeschreven eis dat het de gronden inhoudt waarop het verzoek berust. Het beroepschrift van [X] luidt, voor zover van belang, slechts: ‘ [X] is het niet eens met de beslissing van de rechtbank’ en ‘ [X] verzoekt het hof het vonnis d.d. 10 maart 2016 van de rechtbank Noord-Holland te vernietigen’. In het beroepschrift is op geen enkele wijze aangegeven welke omstandigheden maken dat het hof in hoger beroep anders moet beslissen dan de rechtbank heeft gedaan. Ondanks dat in het beroepschrift wordt aangekondigd dat de gronden van het hoger beroep nog nader zullen worden aangevuld, heeft [X] geen schriftelijke aanvulling van gronden ingediend. Anders dan de advocaat van [X] ter zitting heeft betoogd kan in het verzoek tot uitstel van de mondelinge behandeling, ingediend bij brief van 18 maart 2016, geen grond van het hoger beroep worden gelezen. In die brief staat slechts vermeld “dat [X] zich heeft gemeld bij de GGZ, dat aan de hand van een intake op 24 maart 2016 een behandelplan zal worden opgestart, en dat het wellicht goed is om in ieder geval het behandelplan af te wachten alvorens het hoger beroep te behandelen”. Hierin valt niet te lezen op welke gronden [X] het vonnis van de rechtbank bestrijdt. De brief van de advocaat van [X] van 24 maart 2016, die derhalve na het verstrijken van de appeltermijn bij het hof is ingekomen, bevat geen gronden voor het hoger beroep, aangezien daarbij slechts slechts producties zijn toegestuurd. De brief van de advocaat van [X] van 30 maart 2016 is eerst na sluiting van de behandeling van het hoger beroep ingediend en moet reeds daarom buiten beschouwing blijven.
2.6
Niet is gebleken dat - door omstandigheden die niet voor rekening van [X] komen - de gronden niet (geheel of ten dele) binnen de beroepstermijn, althans voor de zitting in hoger beroep, konden worden aangevoerd, te meer nu de advocaat van [X] ten tijde van het indienen van het beroepschrift in het bezit was van het vonnis. Gelet hierop is er geen reden om voorbij te gaan aan het verzuim om tijdig de gronden van het hoger beroep aan te voeren. Aan het subsidiaire verzoek van de advocaat van [X] in de brief van 30 maart 2016 gaat het hof voorbij omdat een heropening van de behandeling er niet toe kan leiden dat de gronden van het beroep, die in het beroepschrift hadden dienen te worden vermeld, alsnog worden aangevoerd.
2.7
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [X] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
- verklaart [X] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, J.E. Molenaar en R.J.Q. Klomp en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.