ECLI:NL:GHAMS:2016:3240

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
23-002844-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake gekwalificeerde doodslag met betrekking tot een rip deal en de gevolgen daarvan voor de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 juli 2014. De verdachte, geboren in Suriname en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor gekwalificeerde doodslag na een rip deal waarbij hij een slachtoffer met een vuurwapen heeft beschoten, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging, die werd verhoogd van 12 naar 12 jaren en 7 maanden gevangenisstraf. Het hof heeft de ernst van de feiten, de impact op de nabestaanden en de maatschappelijke gevolgen van dergelijk geweld in overweging genomen. De verdachte had een strafblad en was eerder veroordeeld voor vergelijkbare misdrijven. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een vermindering van de straf. De vordering van de benadeelde partij werd in stand gelaten, omdat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde schade. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

parketnummer: 23-002844-14
datum uitspraak: 8 juli 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 juli 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-665647-13 tegen
[verdachte],
geboren te district [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1975,
adres: [adres] ,
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 juni 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, waarvan een afschrift aan dit arrest is gehecht, en zal dit derhalve bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging en de motivering daarvan - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof
  • de gronden zal aanvullen in die zin dat een nadere overweging wordt gewijd aan de in hoger beroep van de zijde van de verdediging gevoerde verweren en aan de in stand gelaten niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij;
  • de kwalificatie van het onder 2 ten laste gelegde en bewezenverklaarde verbeterd zal lezen.

Nadere overweging ten aanzien van de in hoger beroep gevoerde verweren

Hetgeen door de raadsvrouw en de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ter verdediging in hoger beroep naar voren is gebracht, verschilt in essentie niet van wat in eerste aanleg als verweer is gevoerd. Nu de rechtbank deze verweren terecht en op goede gronden heeft verworpen, kan in reactie daarop in hoger beroep met verwijzing naar het bevestigde vonnis worden volstaan. Voor zover de raadsvrouwe heeft betoogd dat de eerder door de medeverdachte [medeverdachte] afgelegde voor de verdachte belastende verklaringen buiten beschouwing dienen te blijven, omdat [medeverdachte] geacht moet worden deze ter terechtzitting in eerste aanleg te hebben herroepen – in verband waarmee het desbetreffende proces-verbaal in dit dossier is gevoegd – volgt het hof haar daarin niet. Het hof heeft geen aanleiding aan de eerdere verklaringen van [medeverdachte] te twijfelen, nu de inhoud daarvan, in tegenstelling tot de verklaring door hem ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegd, door de overige te bezigen bewijsmiddelen wordt gesteund.

Verbetering van de kwalificatie van het onder 2 bewezen verklaarde

Het hof leest – gelet op de bewezenverklaring zoals die is vermeld onder punt “5
. Bewezenverklaring” van het veroordelend vonnis – de kwalificatie van het onder 2 bewezenverklaarde onder punt “
10. Beslissing”van dat vonnis aldus dat daar is bedoeld te kwalificeren als het medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en het medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, waarbij ten onrechte het woord “medeplegen” tweemaal is weggevallen. Het betreft hier naar het oordeel van het hof een kennelijke verschrijving en door de verbeterde lezing daarvan wordt de verdachte niet in zijn belangen geschaad.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een zogenoemde rip deal gepleegd waarbij ook daadwerkelijk cocaïne is buitgemaakt. Het slachtoffer is in zijn woning in een drukke woonwijk in de vroege avond beroofd en, toen hij verzet bood, door de verdachte met een vuurwapen in zijn borst geschoten als gevolg waarvan hij een aantal dagen later is overleden. De schietpartij vond plaats onder de ogen van de vrouw van het slachtoffer en hun zesjarig zoontje.
Doodslag behoort tot een van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft het slachtoffer diens meest fundamentele recht, het recht op leven, ontnomen. De nabestaanden van het slachtoffer, zijn vrouw en zoon in het bijzonder, is immens verdriet en onherstelbaar leed aangedaan. Door het handelen van de verdachte is de samenleving ernstig geschokt. Bovendien versterkt een dergelijk geweldsmisdrijf de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Ook het zonder vergunning voorhanden hebben van een, ook nog geladen, vuurwapen is al een strafbaar feit op zich. Waartoe ongecontroleerd vuurwapenbezit kan leiden, is in deze zaak op afschuwelijke wijze duidelijk geworden.
Het hof heeft voorts meegewogen dat de buit waar het de verdachte om te doen was, cocaïne, een groot gevaar oplevert voor de volksgezondheid. Deze stof is immers sterk verslavend en regelmatig gebruik daarvan heeft schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen. Bovendien is cocaïnegebruik ook vaak de oorsprong van criminaliteit en overlast in de maatschappij.
Op dergelijke ernstige feiten kan naar het oordeel van het hof kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van geruime duur. Daar komt dan nog bij dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 juni 2016 wat het plegen van strafbare feiten betreft bepaald geen onbeschreven blad is. De verdachte is eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van – voor zover hier van belang – de in- of uitvoer van harddrugs, mishandeling en, zij het langer geleden, een poging tot doodslag. Er was zelfs sprake van nog lopende proeftijden bij eerdere voorwaardelijke veroordelingen. Dit heeft de verdachte er niet van weerhouden om door te gaan met het plegen van strafbare feiten, hetgeen nu heeft geresulteerd in doodslag.
Het hof rekent dit alles de verdachte zwaar aan. Het hof is dan ook van oordeel dat de duur van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan hetgeen de verdachte wordt verweten en een onvoldoende afschrikwekkend effect zal hebben in het criminele circuit waarin de verdachte zich bewoog. Het hof acht de door de advocaat-generaal gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren in dit geval in beginsel passend.
Het hof zal echter bij de strafoplegging rekening moeten houden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), nu tussen het instellen van het hoger beroep door de verdachte op 16 juli 2014 en de uitspraak van heden een periode van meer dan 24 maanden is verstreken, terwijl de oorzaak van de opgetreden vertraging niet in omstandigheden in de risicosfeer van de verdachte zijn gelegen. Deze overschrijding zal worden verdisconteerd in de hoogte van de op te leggen straf in die zin dat daarop zeventien maanden in mindering zullen worden gebracht.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 47, 57 en 288 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Aanvullende overweging ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij

Ondanks de herformulering van de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep en de aanvullende motivering daarvan zal het hof de beslissing van de rechtbank ter zake in stand laten. Dit omdat de aanvullende motivering toch nog de nodige vragen onbeantwoord laat, met name waar het betreft het gestelde ernstige psychische letsel van de benadeelde partij en van haar minderjarige zoon, nog daargelaten dat niet blijkt dat de benadeelde partij zich in eerste aanleg mede heeft gesteld in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van die minderjarige zoon, zodat ook om die reden zonder nader onderzoek dan wel toelichting van de standpunten over en weer niet tot een beslissing op de vordering(en) kan worden gekomen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de oplegging van de straf en de motivering daarvan en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren en 7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. M.M. van der Nat, in tegenwoordigheid van
mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 juli 2016.
Mr. M.M. van der Nat is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.