ECLI:NL:GHAMS:2016:3224

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
9 augustus 2016
Zaaknummer
200.171.762/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van hoger beroep in familiezaken en de gevolgen van niet tijdige verzending van beschikkingen

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de man in zijn hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De man heeft op 18 juni 2015 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van 18 februari 2014, die later is gecorrigeerd naar 18 februari 2015. De rechtbank had de beschikking van 18 februari 2015 voor het overige gehandhaafd. De vraag die aan het hof voorlag, was of de man tijdig in hoger beroep was gekomen. De man stelde dat hij pas op 23 maart 2015 kennis had genomen van de beschikking, omdat deze niet op de juiste wijze aan hem was verzonden. Hij was niet verschenen in de procedure in eerste aanleg, waardoor de beschikking per aangetekende brief aan hem had moeten worden verzonden. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank de beschikkingen niet op de juiste wijze had verzonden, waardoor de man binnen drie maanden na de betekening van de beschikking hoger beroep kon instellen. Het hof verklaarde de man ontvankelijk in zijn hoger beroep en hield verdere beslissingen aan, waarbij de oproeping van partijen tegen een nader te bepalen terechtzitting werd gelast.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 26 juli 2016
Zaaknummer: 200.171.762/01
Zaaknummer eerste aanleg: 576582 / FA RK 14.8664
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.G. Wattilete te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 18 juni 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking, gedateerd 18 februari 2014, van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 576582 / FA RK 14.8664. Bij beschikking van 18 maart 2015 heeft de rechtbank deze beschikking vanwege een kennelijk voor herstel vatbare omissie aldus verbeterd dat in plaats van 18 februari 2014, als beschikkingsdatum 18 februari 2015 dient te worden gelezen. De rechtbank heeft de beschikking van 18 februari 2015 voor het overige gehandhaafd.
1.3.
Bij brieven van 22 juni 2016 heeft het hof partijen bericht dat de op 30 juni 2016 geplande mondelinge behandeling uitsluitend betrekking zal hebben op de vraag of de man ontvankelijk is het door hem ingestelde hoger beroep.
1.4.
Op 29 juni 2016 is een faxbericht van de man ingekomen.
1.5.
De zaak is op 30 juni 2016 ter terechtzitting behandeld. Partijen zijn, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.

2.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

2.1.
Ter beantwoording aan het hof ligt de vraag voor of de man ontvankelijk is in het door hem ingestelde hoger beroep. De bestreden beschikking is uitgesproken op 18 februari 2015. De man is daarvan op 18 juni 2015, derhalve vier maanden later, in hoger beroep gekomen. De vraag is of dit tijdig is geweest. Volgens vaste jurisprudentie (waaronder Hoge Raad 14 juli 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1109) heeft de herstelbeschikking van 18 maart 2015 niet tot effect dat een nieuwe beroepstermijn is gaan lopen.
2.2.
Ingevolge artikel 806 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geldt dat, in afwijking van artikel 358 lid 2 Rv, van een beschikking hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak dan wel door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
2.3.
De man stelt in zijn faxbericht van 29 juni 2016 dat hij eerst op 23 maart 2015 door betekening van de grosse van de beschikking van 18 februari 2015 van die beschikking kennis heeft genomen. Hij heeft de beschikking naar eigen zeggen niet eerder per gewone en/of aangetekende post ontvangen. Omdat hij niet in de procedure in eerste aanleg is verschenen, had de beschikking volgens de man per aangetekende brief aan hem moeten worden verzonden. Nu hij binnen drie maanden na de betekening van de beschikking hoger beroep heeft ingesteld, dient hij in zijn hoger beroep te worden ontvangen, aldus de man.
2.4.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bestreden beschikking blijkt dat de man niet in de procedure in eerste aanleg is verschenen. Dit leidt er ingevolge artikel 291 jo. 272, laatste volzin, Rv toe dat verzending van een afschrift van de beschikking aan de man in beginsel dient te geschieden bij aangetekende brief. Uit ambtshalve navraag door de griffier bij de rechtbank Amsterdam is gebleken dat de griffie van de rechtbank zowel van de oorspronkelijke beschikking als van de herstelbeschikking aan de man een afschrift heeft verzonden. De rechtbank heeft echter nagelaten de beschikkingen bij aangetekende brief te verzenden. Die verzending kan dan ook niet worden aangemerkt als een verzending bedoeld in artikel 806 lid 1, aanhef en onder a. Rv. Dit brengt naar het oordeel van het hof mee dat de man op grond van artikel 806 lid 1, aanhef en onder b. Rv binnen drie maanden na betekening van de beschikking of nadat de beschikking hem op andere wijze bekend was geworden hoger beroep kon instellen. Uit de stukken blijkt dat de bestreden beschikking eerst op 23 maart 2015 aan de man is betekend. Gesteld noch gebleken is dat de man eerder met de bestreden beschikking bekend is geworden. Met de indiening van het beroepschrift op 18 juni 2015 is de man aldus tijdig in hoger beroep gekomen. De man is dus ontvankelijk in zijn hoger beroep, zodat aan de inhoudelijke behandeling van het verzoek kan worden toegekomen. Het hof zal de behandeling van de zaak daartoe aanhouden en de oproeping van partijen tegen een nog nader te bepalen terechtzitting gelasten.
2.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Het hof:
verklaart de man ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep;
beveelt de oproeping van partijen tegen een nog nader te bepalen terechtzitting;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. R.G. Kemmers en mr. S.F.M. Wortmann in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2016.