Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
Artikel 1 – Gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vrouw om vervangende toestemming voor verhuizing met haar kinderen naar Japan. De vrouw, die de Japanse nationaliteit heeft, was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin haar verzoek was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de belangen van de vrouw niet opwogen tegen die van de kinderen en de man, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De vrouw betoogde dat de rechtbank niet correct had getoetst aan de criteria voor het verlenen van vervangende toestemming en dat haar belangen, waaronder haar recht op een nieuw gezinsleven met haar nieuwe partner en hun ongeboren dochter, zwaar wogen. De man voerde aan dat de verhuizing de band met de kinderen zou schaden en dat de kinderen in Nederland geworteld zijn.
Het hof oordeelde dat de belangen van de vrouw om haar leven opnieuw in te richten en samen met haar kinderen en nieuwe partner een toekomst op te bouwen, weliswaar zwaarwegend zijn, maar dat deze niet opwegen tegen de belangen van de kinderen en de man. Het hof benadrukte het belang van continuïteit in de zorg voor de kinderen en het recht op onverminderd contact met beide ouders. De kinderen zijn in Nederland geboren en opgegroeid en hebben hier hun sociale netwerk. De vrouw had onvoldoende onderbouwd dat de verhuizing naar Japan noodzakelijk was en dat de kinderen daar niet zouden vervreemden van hun Nederlandse achtergrond. Het hof bekrachtigde daarom de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen af, omdat niet was aangetoond dat de vrouw met achterlating van de kinderen naar Japan zou verhuizen.