ECLI:NL:GHAMS:2016:3206

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2016
Publicatiedatum
4 augustus 2016
Zaaknummer
200.187.371/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing naar Japan afgewezen na belangenafweging tussen moeder, kinderen en vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vrouw om vervangende toestemming voor verhuizing met haar kinderen naar Japan. De vrouw, die de Japanse nationaliteit heeft, was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin haar verzoek was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de belangen van de vrouw niet opwogen tegen die van de kinderen en de man, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De vrouw betoogde dat de rechtbank niet correct had getoetst aan de criteria voor het verlenen van vervangende toestemming en dat haar belangen, waaronder haar recht op een nieuw gezinsleven met haar nieuwe partner en hun ongeboren dochter, zwaar wogen. De man voerde aan dat de verhuizing de band met de kinderen zou schaden en dat de kinderen in Nederland geworteld zijn.

Het hof oordeelde dat de belangen van de vrouw om haar leven opnieuw in te richten en samen met haar kinderen en nieuwe partner een toekomst op te bouwen, weliswaar zwaarwegend zijn, maar dat deze niet opwegen tegen de belangen van de kinderen en de man. Het hof benadrukte het belang van continuïteit in de zorg voor de kinderen en het recht op onverminderd contact met beide ouders. De kinderen zijn in Nederland geboren en opgegroeid en hebben hier hun sociale netwerk. De vrouw had onvoldoende onderbouwd dat de verhuizing naar Japan noodzakelijk was en dat de kinderen daar niet zouden vervreemden van hun Nederlandse achtergrond. Het hof bekrachtigde daarom de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen af, omdat niet was aangetoond dat de vrouw met achterlating van de kinderen naar Japan zou verhuizen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 2 augustus 2016
Zaaknummer: 200.187.371/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/598201 / FA RK 15-8576
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. T.A.M. Drubbel te Almere,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J. van Embden te Amstelveen.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 14 maart 2016 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 17 februari 2016 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), met kenmerk C/13/598201 / FA RK 15-8576.
1.3.
De man heeft op 12 mei 2016 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
De vrouw heeft op 20 mei 2016 een verweerschrift in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep van de man ingediend.
1.5.
De vrouw heeft op 20 mei 2016 nadere stukken ingediend.
1.6.
De zaak is op 23 mei 2016 ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw [X] , vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 20 juli 2007 gehuwd. Hun huwelijk is op 2 september 2014 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 6 augustus 2014 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [minderjarige A] (hierna: [minderjarige A] ) [in] 2008 en [minderjarige B] (hierna: [minderjarige B] ) [in] 2010 (hierna ook gezamenlijk: de kinderen). Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen. De kinderen verblijven sinds het uiteengaan van partijen bij de vrouw.
De vrouw is op 21 oktober 2015 gehuwd met de heer [A] . De vrouw en de heer [A] verwachten eind juli 2016 een dochter. De man leeft samen met zijn nieuwe partner.
2.2.
Bij voormelde echtscheidingsbeschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte convenant en ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking.
In het tussen beide partijen op 10 juli 2014 ondertekende ouderschapsplan is, voor zover thans van belang, het volgende overeengekomen:

Artikel 1 – Gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag
[…]
1.3.
De ouders zijn zich ervan bewust dat het ouderlijk gezag mede omvat de verplichting van de ouder om te bevorderen dat de kinderen zo goed mogelijk contact hebben met de andere ouder. De ouders zullen zich inspannen om ervoor te zorgen dat het contact tussen de kinderen en de ouders zo min mogelijk wordt beïnvloed door de echtscheiding.
[…]
Artikel 2 – Hoofdverblijfplaats, verhuizing en paspoort
2.1
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder en de kinderen zullen op haar adres ingeschreven blijven staan.
2.2
Bij een voorgenomen verhuizing zullen de ouders vooraf met elkaar in overleg treden.
2.3
De paspoorten van de kinderen zullen in beheer zijn bij de moeder. Zij zal de paspoorten afgeven aan de andere ouder indien nodig voor een buitenlandse vakantie.
[…]
Artikel 3 – Omgangs- en contactregeling
3.1
Gezien de leeftijd van de kinderen zijn de ouders het eens over het zoveel als mogelijk handhaven van de taakverdelingen qua zorg zoals die tijdens het huwelijk gebruikelijk waren. De ouders zijn een zorg en omgangsregeling met elkaar overeengekomen, inhoudende dat de kinderen op woensdag en vrijdag middag van 12:00 tot 16:00 en andere twee dagen (op vaders roostervrije dagen) door de vader worden opgevangen en verzorgd en op de andere dagen bij de moeder zal verblijven. De zorgverdelingsregeling tussen de vader en de kinderen zullen de ouders zoveel mogelijk in onderling overleg blijven regelen, waarbij rekening wordt gehouden met het werkrooster van beiden. […]
3.4 […]
Voor wat betreft vakanties en (overige) feestdagen geldt de basisafspraak dat de omgang en het verblijf in onderling overleg zoveel mogelijk op gelijke wijze tussen de ouders zal worden verdeeld, alsmede in overleg met de kinderen.
3.5
De ouders realiseren zich dat de zorg en omgangsregeling een gezamenlijke verantwoordelijkheid is en zowel de moeder als de vader de plicht hebben om deze omgang te stimuleren en na te komen.
3.6
Als de kinderen bij de ene ouder verblijven, zal deze ouder telefonisch- en e‑mailcontact met de andere ouder niet in de weg staan, mits dit geschiedt op een voor alle betrokkenen aanvaardbare wijze.
3.7
Indien specifieke, zwaarwegende omstandigheden dit vragen, kan de omgangsregeling in de toekomst worden aangepast.
[…]”
2.3.
Blijkens het proces‑verbaal van de mondelinge behandeling in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank van 28 oktober 2015 zijn partijen overeengekomen dat de Nederlandse en Japanse paspoorten van de kinderen door de vrouw uiterlijk vrijdag 30 oktober 2015 in bewaring worden gegeven bij notaris mr. Bellaar te Amstelveen.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het (inleidend) verzoek van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming voor een verhuizing met de kinderen van Nederland naar Japan afgewezen.
3.2.
De vrouw verzoekt, naar het hof begrijpt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, haar vervangende toestemming voor verhuizing met de kinderen van Nederland naar Japan te verlenen.
3.3.
De man verzoekt in principaal hoger beroep het door de vrouw verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. In (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep verzoekt hij, indien en voor zover de vrouw besluit tot emigratie naar Japan – naar het hof begrijpt – met achterlating van de kinderen in Nederland, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man te bepalen, alsmede te bepalen dat de man alsdan alleen met het gezag over de kinderen zal worden belast.
3.4.
De vrouw verzoekt het door de man in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep verzochte af te wijzen.

4.Beoordeling van het principaal en (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep

4.1.
De onderhavige zaak draagt een internationaal karakter, omdat de vrouw de Japanse en de man de Nederlandse nationaliteit heeft. De kinderen hebben zowel de Japanse als de Nederlandse nationaliteit. Nu de gewone verblijfplaats van de kinderen thans in Nederland is, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003, PbEG 2003, L 338 (hierna: Brussel II-bis) bevoegd om te beslissen op het verzoek van de vrouw. Op grond van artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (Trb 1997, 229) past de Nederlandse rechter Nederlands recht toe als zijn interne recht.
4.2.
De vrouw betoogt dat de rechtbank niet (juist) heeft getoetst aan de in de jurisprudentie ontwikkelde criteria voor het verlenen van vervangende toestemming voor verhuizing en een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt. Hiertoe voert de vrouw aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet kan worden gesteld dat de door haar voorgenomen verhuizing met de kinderen naar Japan noodzakelijk is. De rechtbank heeft volgens de vrouw ten onrechte geen rekening gehouden met haar recht om haar leven en dat van haar (thans nog ongeboren) dochter in te richten zoals zij dat wenst en heeft ten onrechte haar zwangerschap niet van invloed geacht. De vrouw acht het in het belang van al haar kinderen dat zij gezamenlijk zullen opgroeien. De vrouw betwist voorts dat zij onvoldoende heeft onderbouwd waarom het onmogelijk zou zijn om met de heer [A] in Nederland te blijven wonen. De rechtbank heeft volgens de vrouw dan ook ten onrechte overwogen dat het feit dat de heer [A] wellicht zijn baan zou verliezen, een niet dermate zwaarwegend belang is en niet opweegt tegen de gevolgen van een verhuizing voor de kinderen en de man.
De vrouw stelt verder dat zij haar voornemen tot emigratie goed heeft doordacht en voorbereid. De rechtbank heeft volgens de vrouw ten onrechte de door haar aangeboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing te verzachten of te compenseren als onvoldoende beoordeeld. Zij betwist dat door de verhuizing op een te ernstige wijze tekort zal worden gedaan aan het recht van de man en de kinderen op onverminderd contact met elkaar en de huidige verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg ingrijpend zal wijzigen. De vrouw stelt dat het recht op onverminderd contact tussen de man en de kinderen niet meebrengt dat dit contact op precies dezelfde wijze in stand dient te blijven; voor de kinderen is niet de frequentie maar de kwaliteit van het contact met hun vader van belang. De rechtbank gaat volgens de vrouw voorts voorbij aan de omstandigheid dat zij juist initiatieven ontplooit en zich (financiële) inspanningen getroost om het contact tussen de man en de kinderen in stand te houden. De vrouw stelt verder dat zij het grootste aandeel in de zorg voor de kinderen draagt en als hoofdopvoeder de meest vertrouwde persoon is voor de kinderen, terwijl de man moeite heeft met zijn rol als verzorger. Volgens de vrouw wordt dan ook de continuïteit in de verzorging gewaarborgd als de kinderen met haar mee verhuizen.
4.3.
De man heeft verweer gevoerd. Hij betoogt – kort gezegd – dat het belang van de kinderen om intensief contact met hun beide ouders te kunnen onderhouden en in de buurt van hun vader te kunnen opgroeien, alsmede zijn belang om de kinderen feitelijk te zien opgroeien en om zijn zorgtaken fysiek te kunnen uitoefenen, zwaarder dienen te wegen dan het belang van de vrouw.
Hiertoe voert hij aan dat de vrouw de noodzaak voor de door haar voorgenomen verhuizing met de kinderen naar Japan niet heeft aangetoond. De man stelt in dit verband dat de vrouw pas gedurende één jaar een relatie met de heer [A] heeft en dat de kinderen hun stiefvader nog maar kort kennen. Volgens de man houdt de vrouw uitsluitend rekening met haar belang om zich bij de heer [A] in Japan te voegen.
Voorts zijn de door de vrouw geboden alternatieven volgens de man een “wassen neus”. Hij stelt dat zijn contact met de kinderen tot een minimum zal worden beperkt, indien de vrouw met de kinderen naar Japan verhuist en dat hij thans gedurende meer dan de helft van de week verantwoordelijk is voor de verzorging en opvoeding. Hij stelt verder dat hij sinds de geboorte van de kinderen mede hun hoofdverzorger is geweest, aangezien hij ’s avonds werkzaam was in de horeca en overdag beschikbaar was voor de kinderen. De door de vrouw voorgestelde zorgregeling is volgens de man onuitvoerbaar en onbetaalbaar. Hij stelt dat de kinderen van hem zullen vervreemden, omdat de vrouw nauwelijks Nederlands spreekt.
De man voert voorts aan dat de kinderen geworteld zijn in Nederland, hun hele leven in Nederland hebben gewoond, naar een Nederlandse school gaan en hier familie en vriendjes hebben. De man stelt dat de kinderen Nederlands en een beetje Japans spreken en dat zij Japan en de Japanse cultuur niet in de praktijk kennen, maar slechts van vakanties. Hij stelt voorts dat partijen hebben afgesproken, althans ten tijde van het opmaken van het ouderschapsplan de bedoeling hebben gehad, dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats in Nederland zouden hebben en hier zouden opgroeien. De kinderen hebben recht op een onafgebroken opvoeding en een onafgebroken schoolopleiding, aldus de man.
4.4.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De Raad stelt zich op het standpunt dat het thans weliswaar goed lijkt te gaan met de kinderen, maar dat zij in korte tijd meerdere ingrijpende veranderingen in hun levens hebben meegemaakt, waaronder de echtscheiding van hun ouders en het feit dat hun beide ouders een nieuwe partner hebben. Een verhuizing samen met de vrouw naar Japan zou voor de kinderen wederom een ingrijpende verandering betekenen, waartoe zij zich zouden moeten verhouden. De Raad acht het, mede gelet op hun leeftijd, in het belang van de kinderen dat de huidige situatie in stand zal blijven en dat zij continuïteit in de zorg van hun beide ouders zullen ervaren.
4.5.
Aan de orde is de vraag of de rechtbank het verzoek van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met de kinderen naar Japan, terecht heeft afgewezen. Dit geschil tussen partijen betreft de gezamenlijke uitoefening van het gezag over de kinderen. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW) dient de rechter in geschillen omtrent de gezamenlijke uitvoering van het gezag een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij deze beoordeling dient de rechter de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Het belang van het kind dient daarbij een overweging van de eerste orde te zijn. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
4.6.
Het hof stelt voorop dat het belang van de vrouw om haar leven naar eigen inzicht opnieuw in te richten en samen met de kinderen, de heer [A] en hun beider (thans nog ongeboren) dochter een nieuw gezinsleven en een toekomst op te bouwen, zonder meer zwaarwegend is. Anders dan de vrouw ter zitting in hoger beroep heeft gesteld, geldt niet als uitgangspunt dat de vrouw, bij wie de kinderen hun hoofdverblijf hebben, in beginsel de gelegenheid dient te krijgen om met de kinderen en haar huidige echtgenoot elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, maar vormt dit een van de belangen die moeten worden meegewogen, zoals ook verwoord in de conclusie van de Advocaat‑Generaal bij de uitspraak van de Hoge Raad van 25 april 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC5901 en ECLI:NL:PHR:2008:BC5901).
Tegenover voormeld belang van de vrouw staan belangen die eveneens zwaar wegen. Het gaat dan om het belang van de man en de kinderen bij onverminderd contact met elkaar, alsmede het belang van de man om als gezagdragende ouder zijn zorgtaken ten aanzien van de kinderen te kunnen blijven uitoefenen en de kinderen in zijn directe omgeving te kunnen zien opgroeien. Het gaat voorts om het belang van de kinderen om in hun vertrouwde omgeving en in de nabijheid van hun ouders te kunnen opgroeien, hun belang bij continuïteit van de zorg en hun belang een betekenisvolle band te kunnen onderhouden met beide ouders en de families van beide ouders.
Aan het hof ligt, gelet op de hiervoor onder 4.5 vermelde maatstaf, ter beoordeling voor of, gegeven alle omstandigheden van het geval, voormeld belang van de vrouw bij verhuizing naar Japan zwaarder dient te wegen dan de belangen van de man en de kinderen bij voortzetting van hun verblijf in Nederland.
4.7.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
De vrouw heeft de Japanse nationaliteit. Zij woont sinds 1999 in Nederland en woonde daarvoor in Australië. Partijen hebben elkaar in Nederland (Amsterdam) ontmoet en zijn hier gehuwd. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij na haar komst naar Nederland in hotel [hotel] te Amsterdam heeft gewerkt en dat zij thans werkzaam is als administratief coördinator/office manager bij [bedrijf 1] , waar zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft. De vrouw en de heer [A] , die de Japanse nationaliteit heeft, hebben elkaar in Nederland ontmoet. De heer [A] verbleef als ‘expat’ in Nederland en was hier tijdelijk werkzaam bij de Nederlandse afdeling van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ). Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw verklaard dat de heer [A] inmiddels weer in Japan woont en aldaar bij [bedrijf 2] werkt.
4.8.
Het hof acht voldoende aannemelijk dat in huisvesting voor de vrouw en de kinderen in Japan is voorzien, dat de heer [A] werk heeft in Japan en dat de vrouw in Japan gemakkelijk werk zal kunnen vinden, zoals de vrouw stelt. Voorts heeft de vrouw voldoende onderbouwd dat zij voornemens is de kinderen naar Nederlandse les te laten gaan en hen niet te laten vervreemden van de Nederlandse taal en cultuur. In zoverre heeft zij de door haar voorgenomen verhuizing naar Japan doordacht en voorbereid.
Het hof is echter van oordeel dat de vrouw, tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, de noodzaak van haar beslissing om samen met de kinderen naar Japan te verhuizen onvoldoende heeft onderbouwd. Hiertoe overweegt het hof dat de vrouw geen objectieve en controleerbare gegevens in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat de heer [A] , die – naar zij zelf stelt – ingenieur is en als ‘developer/designer’ werkzaam is bij [bedrijf 2] , niet in Nederland zou kunnen (blijven) werken en wonen. Het hof is niet gebleken dat de vrouw samen met de heer [A] de mogelijkheid van een gezamenlijk verblijf in Nederland heeft onderzocht. De vrouw heeft slechts gesteld dat de opdracht van de heer [A] bij [bedrijf 2] in Nederland na drie jaar is afgerond, dat er in Nederland geen ontwerp-/ontwikkelingsafdeling van [bedrijf 2] is en dat de heer [A] na zijn terugkomst in Japan werkzaam zal zijn als manager van de ontwerp-/ontwikkelingsafdeling van [bedrijf 2] aldaar, zodat hij met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet meer als ‘expat’ zal worden uitgezonden naar het buitenland. De enige onderbouwing die de vrouw van deze stellingen geeft, bestaat uit een document waaruit de “relocatie” van de heer [A] blijkt. Uit dit stuk noch uit enig ander stuk blijkt echter dat de heer [A] met [bedrijf 2] in overleg is getreden om (zijn eigen of ander) werk in Nederland te behouden. De stelling van de vrouw dat de heer [A] voor het overige geen mogelijkheden op de Nederlandse arbeidsmarkt heeft, acht het hof onvoldoende onderbouwd met de door de vrouw in hoger beroep overgelegde berekening van de verwachte duur van werkloosheid. Op basis van dit onderzoek kan aangenomen worden dat, volgens een algemeen statistische benadering, de kansen van de heer [A] op de Nederlandse arbeidsmarkt niet groot zijn. Uit niets blijkt echter dat de heer [A] concrete pogingen heeft ondernomen om (buiten [bedrijf 2] ) in Nederland werk te vinden en dat deze pogingen zijn mislukt. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw verklaard dat de heer [A] niet heeft gesolliciteerd naar een (andere) baan in Nederland. Daarbij komt dat de vrouw in Nederland een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft en deze kan behouden. Haar stelling in eerste aanleg dat haar baan onzeker is, heeft zij niet onderbouwd. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de stelling van de vrouw, dat zij met de heer [A] en hun nieuw te vormen gezin gebonden is aan Japan, onvoldoende is onderbouwd.
4.9.
Partijen zijn op 10 juli 2014 de hiervoor onder overweging 2.2 vermelde zorgregeling overeengekomen. Hoewel partijen twisten over de vraag of de man na de echtscheiding zijn rol als verzorger en opvoeder van de kinderen steeds zonder problemen heeft kunnen vervullen, zijn partijen het erover eens dat reeds gedurende langere tijd in harmonie uitvoering wordt gegeven aan een zorgregeling waarbij de kinderen goed gedijen en die maakt dat de kinderen gelukkig zijn. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de kinderen in de huidige zorgregeling een substantieel deel van de tijd bij de man doorbrengen. De kinderen verblijven iedere woensdagmiddag en vrijdagmiddag vanuit school totdat de vrouw uit haar werk komt bij de man, met dien verstande dat de kinderen thans op vrijdagmiddag naar zwemles gaan. Daarnaast verblijven de kinderen eenmaal per twee weken van zaterdagochtend, dan wel na Japanse les, tot maandagochtend bij de man en in de andere week – naast voormelde woensdag- en vrijdagmiddag – van donderdag vanuit school tot vrijdagochtend bij de man. Gebleken is voorts dat partijen sinds de echtscheiding de verantwoordelijkheid voor de zorg voor de kinderen delen. Zij gaan samen naar afspraken op de school van de kinderen en – sinds de vrouw niet meer werkt op vrijdagen – tevens met regelmaat samen naar de zwemles van de kinderen. Voorts heeft de man gesteld dat hij zijn werkzaamheden heeft gewijzigd, in die zin dat hij thans drie dagen per week werkzaam is als schilder in opleiding en twee avonden per week in de horeca, teneinde meer betrokken te kunnen zijn bij de verzorging en opvoeding van de kinderen. De vrouw heeft deze stelling niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken.
Gelet op het vorenstaande en in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man, heeft de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij als de in hoofdzaak verzorgende ouder moet worden aangemerkt.
4.10.
De vrouw heeft ter compensatie voorgesteld dat zij, in het geval van een verhuizing met de kinderen naar Japan, ervoor zal zorgdragen dat er Skype‑contacten tussen de man en de kinderen zullen plaatsvinden en dat zij de kinderen in de schoolvakanties, te weten de helft van de zomervakantie en de kerstvakantie, op haar kosten naar de man in Nederland zal laten reizen en/of de man in staat zal stellen naar Japan te komen (waarvan ten minste een keer per jaar op haar kosten). Mede in aanmerking genomen de huidige zorgregeling, is het hof van oordeel dat een verhuizing van de vrouw met de kinderen naar Japan het contact tussen de man en de kinderen, alsmede een daadwerkelijke uitoefening door de man van diens zorgtaken in aanzienlijke mate zal beperken. De man en de kinderen zullen elkaar dan uitsluitend in de schoolvakanties kunnen zien, nog daargelaten de vraag of dit financieel haalbaar is en de vrouw in staat zal zijn ook op langere termijn de extra kosten voor de omgang tussen de kinderen en de man voor haar rekening te nemen, zoals zij stelt. Daarbij komt dat de afstand en het tijdsverschil tussen Japan en Nederland zeer groot is, waardoor de reis voor de kinderen naar Nederland belastend zal zijn en het Skype‑contact tussen de kinderen en de man zal worden bemoeilijkt.
4.11.
Afgezien van de omstandigheid dat het contact tussen de kinderen en de man in het geval van een verhuizing naar Japan in aanzienlijke mate zal worden beperkt, acht het hof van belang dat de kinderen in Nederland zijn geboren en opgegroeid en hier zijn geworteld. De kinderen zijn schoolgaand en hebben vriendjes en hobby’s in hun directe omgeving. Hoewel de kinderen tweetalig zijn opgevoed en enigszins bekend zijn met de Japanse cultuur, zullen zij zich in het geval van een verhuizing naar Japan moeten leren verhouden tot een andere cultuur. Voorts is ter zitting in hoger beroep gebleken dat de kinderen een band hebben met de grootmoeder vaderszijde (vz) die in Spanje woont. De vrouw heeft erkend dat partijen in het verleden regelmatig samen met de kinderen naar de grootmoeder vz in Spanje gingen. De man heeft in dit verband tevens – onweersproken – verklaard dat hij een- á tweemaal per jaar samen met de kinderen naar de grootmoeder vz gaat (die zelf niet in staat is om te reizen) en dat zijn oom en tante, met wie de grootmoeder vz in Spanje woont, regelmatig naar Nederland komen en de kinderen dan opzoeken.
Gelet op het vorenstaande en mede in aanmerking genomen hetgeen hiervoor onder 4.10 is overwogen, is het hof van oordeel dat de door de vrouw voorgenomen verhuizing een ingrijpende verandering voor de kinderen zou betekenen. Hoewel het op dit moment goed gaat met de kinderen en partijen kennelijk de gevolgen voor de kinderen van de echtscheiding goed hebben weten te regelen, acht het hof het, in navolging van het door de Raad ter zitting in hoger beroep gegeven advies, thans niet in het belang van de kinderen om met de vrouw naar Japan te verhuizen. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de kinderen in een tijdsbestek van slechts twee jaren ingrijpende levensgebeurtenissen hebben meegemaakt. Niet alleen hebben de kinderen zich moeten leren verhouden tot de echtscheiding van partijen en de gevolgen daarvan, maar ook tot de omstandigheid dat hun beide ouders een nieuwe partner hebben en een nieuw zusje op komst is. Dat een verblijf van de kinderen in Japan ook een positieve invloed kan hebben op hun ontwikkeling, omdat zij daar nader kennis kunnen maken met de Japanse cultuur en de band met hun Japanse familie kunnen verstevigen, valt niet te ontkennen. Dit weegt echter, mede gelet op de leeftijd van de kinderen, naar het oordeel van het hof niet op tegen het zwaarwegende belang van de kinderen bij continuïteit van de huidige zorg door hun beide ouders en het verkrijgen van stabiliteit in een tot nu toe bewogen jeugd.
4.12.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen en alle belangen tegen elkaar afwegend, is het hof van oordeel dat het belang van de vrouw niet opweegt tegen de belangen van de kinderen en de man, zoals hiervoor vermeld. Ook indien, anders dan het hof hiervoor in 4.8. heeft geconcludeerd, zou worden uitgegaan van de (persoonlijke) noodzaak voor de vrouw om naar Japan te verhuizen, gezien het feit dat de heer [A] in Japan verblijft en eind juli 2016 de geboorte van hun beider dochter wordt verwacht, leidt dit, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, niet tot een andere uitkomst van de belangenafweging. Het hof komt tot de slotsom dat de rechtbank het verzoek van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met de kinderen naar Japan terecht heeft afgewezen. De bestreden beschikking zal derhalve worden bekrachtigd.
4.13.
Met betrekking tot het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep van de man overweegt het hof als volgt.
De voorwaarde voor de door de man in zijn incidenteel hoger beroep verzochte wijziging van de hoofdverblijfplaats en het gezag houdt in dat de vrouw naar Japan verhuist met achterlating van de kinderen in Nederland. Niet is gebleken dat de vrouw, bij afwijzing van haar verzoek, met achterlating van de kinderen in Nederland naar Japan zal verhuizen. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep in het midden gelaten hoe haar toekomst eruit zal zien, indien haar geen vervangende toestemming voor verhuizing met de kinderen naar Japan zal worden verleend. In dit verband merkt het hof op dat de vrouw nog steeds een vaste baan heeft in Nederland en haar verhuisplannen niet aan haar werkgever heeft kenbaar heeft gemaakt, zoals zij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard. Naar het oordeel van het hof betreft een verhuizing van de vrouw naar Japan, met achterlating van de kinderen in Nederland, dan ook een onzekere, toekomstige gebeurtenis waarop niet vooruit dient te worden gelopen.
Het hof zal het verzoek van de man in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep derhalve afwijzen.
4.14.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
in principaal en (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het verzoek van de man de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen en hem alleen met het gezag over de kinderen te belasten, indien en voor zover de vrouw naar Japan verhuist met achterlating van de kinderen in Nederland;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. H.A. van den Berg en mr. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Kessels als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2016.