ECLI:NL:GHAMS:2016:3155

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
200.195.160/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in het gerechtshof Amsterdam met betrekking tot de onpartijdigheid van rechters

Op 2 augustus 2016 heeft de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam een verzoek tot wraking afgewezen dat op 29 juni 2016 was ingediend. De verzoeker had eerder, op 25 mei 2016, een wrakingsverzoek ingediend tegen de voorzitter van de zitting in het gerechtshof Den Haag. Dit verzoek werd op 2 juni 2016 door de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag doorverwezen naar het gerechtshof Amsterdam. Tijdens de behandeling op 29 juni 2016 heeft de verzoeker opnieuw een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren die de zaak behandelden. De wrakingskamer heeft op 19 juli 2016 de zaak behandeld, waarbij de verzoeker en de advocaat-generaal aanwezig waren. De verzoeker stelde dat de raadsheren bedreigd werden, wat hun onpartijdigheid zou kunnen schaden. De wrakingskamer oordeelde echter dat deze stelling niet met feiten was onderbouwd en dat er geen reden was om aan de onpartijdigheid van de raadsheren te twijfelen. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking feitelijke grondslag ontbeert en dat de verzoeker zijn bevoegdheid tot het indienen van een wrakingsverzoek misbruikte. Daarom werd besloten dat een volgend wrakingsverzoek in deze procedure niet in behandeling zou worden genomen.

Uitspraak

zaaknummers hoofdzaak: K15/0033, K15/0270 en K15/0342
rekestnummer: 200.195.160/01
Beslissing van de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 2 augustus 2016 op een verzoek tot wraking van 29 juni 2016 in de zaak van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
hierna te noemen: de verzoeker.

1.Het geding

1.1
De verzoeker heeft in de hoofdzaak op de terechtzitting van het gerechtshof Den Haag van 25 mei 2016 een verzoek gedaan tot wraking van de op die zitting als voorzitter fungerende raadsheer in dat gerechtshof. Dit verzoek is geregistreerd onder rekestnummer 200.192.555/01.
1.2
De behandeling van dit wrakingsverzoek is op grond van art. 62b Wet RO, en gezien het wrakingsprotocol van het gerechtshof Amsterdam en het gerechtshof Den Haag, bij beslissing van 2 juni 2016 door de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag verwezen naar de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam.
1.3
De wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam heeft het verzoek van 25 mei 2016 behandeld ter terechtzitting van 29 juni 2016. Daarbij is de verzoeker verschenen. Tevens was de advocaat-generaal aanwezig. Op die terechtzitting heeft de verzoeker een verzoek gedaan tot wraking van de behandelend raadsheren.
1.4
De voorzitter van de desbetreffende wrakingskamer heeft bij e-mailbericht van 14 juli 2016, mede namens de twee overige leden van die wrakingskamer, te kennen gegeven niet in het wrakingsverzoek te berusten.
1.5
Het wrakingsverzoek van 29 juni 2016 is door de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam, in andere samenstelling dan op de zitting van 29 juni 2016, behandeld op de terechtzitting van 19 juli 2016. De verzoeker is verschenen. Tevens waren aanwezig twee raadsheren op wie het wrakingsverzoek betrekking heeft, en de advocaat-generaal. De verzoeker heeft op de terechtzitting een schriftelijk standpunt met bijlagen overgelegd en heeft zijn standpunt mondeling toegelicht. De advocaat-generaal heeft een schriftelijk standpunt voorgedragen en overgelegd en heeft geconcludeerd primair dat de verzoeker niet wordt ontvangen in zijn verzoek, en subsidiair tot afwijzing van dat verzoek.
De aanwezige (gewraakte) raadsheren zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze naar voren te brengen.
1.6
Op de terechtzitting van 19 juli 2016 heeft de verzoeker tevens de wraking verzocht van de raadsheren die de onderhavige beslissing geven, in het geval het wrakingsverzoek van 29 juni 2016 zal worden afgewezen. Voorts heeft verzoeker verzocht om de behandeling van zijn verzoek te verwijzen naar het gerechtshof Arnhem/Leeuwarden en om een onderzoek in te stellen naar de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan de wraking van de wrakingskamer.

2.2. Beoordeling

2.1
Inhoudelijke beoordeling
2.1.1
Op grond van artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.1.2
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.1.3
Het verzoek van 29 juni 2016 tot wraking van de wrakingskamer (in toenmalige samenstelling) komt er blijkens de schriftelijke en mondelinge toelichting van de verzoeker in de kern op neer dat de raadsheren in die wrakingskamer, evenals andere raadsheren in dit gerechtshof, het slachtoffer zijn van bedreigingen. Zij worden volgens de verzoeker door een organisatie bedreigd met
dire consequences, ofwel afschrikwekkende gevolgen, welke beletten dat zij in staat zijn eerlijk en onafhankelijk te oordelen over het wrakingsverzoek van 25 mei 2016.
2.1.4
Naar het oordeel van de wrakingskamer is de stelling dat aan het adres van de raadsheren op wie het wrakingsverzoek betrekking heeft, of aan andere raadsheren in dit hof, bedreigingen zijn geuit van de aard als door de verzoeker geschetst, niet met feiten onderbouwd. De door de verzoeker overgelegde stukken bieden weliswaar inzicht in een conflictueuze situatie waarin verzoeker zich kennelijk bevindt, maar bieden voor de stelling dat raadsheren van het gerechtshof worden bedreigd, laat staan dat die raadsheren op een zodanige wijze worden bedreigd dat redelijkerwijs aan hun onafhankelijkheid zou kunnen worden getwijfeld, geen enkele steun. Er is dan ook geen reden om het in rechte aan te nemen vermoeden dat raadsheren onpartijdig zijn, in dit geval terzijde te schuiven en om aan te nemen dat redelijkerwijs een gebrek aan onafhankelijkheid dan wel een schijn van vooringenomenheid bij de gewraakte raadsheren aanwezig is.
De wrakingskamer ziet, gelet op het ontbreken van feitelijke grondslag voor de stelling van verzoeker, geen reden om de behandeling van het verzoek te verwijzen naar het gerechtshof Arnhem/Leeuwarden dan wel om een onderzoek te verrichten.
2.1.5
Indien en voor zover aan het wrakingsverzoek mede ten grondslag is gelegd dat de raadsheren op wie het verzoek betrekking heeft, het verzoek van de verzoeker tot verwijzing van de behandeling van het wrakingsverzoek van 25 mei 2016 naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden hebben afgewezen, geldt dat dit een processuele beslissing is waaruit op geen enkele wijze blijkt van vooringenomenheid van de desbetreffende raadsheren. Indien en voor zover bij de afwijzing van dat verzoek door één van de leden van de wrakingskamer zou zijn gezegd dat sprake is van
forumshopping, geldt daarvoor hetzelfde.
2.1.6
Gelet op het voorgaande, zal het wrakingsverzoek van 29 juni 2016 worden afgewezen.
2.2
Misbruik van de bevoegdheid tot het verzoeken van wraking
De wrakingskamer heeft geconstateerd dat het onderhavige wrakingsverzoek feitelijke grondslag ontbeert. Tevens heeft verzoeker een volgend wrakingsverzoek gedaan voor het geval dat zijn verzoek van 29 juni 2016 wordt afgewezen dan wel niet voor verdere behandeling wordt verwezen naar het gerechtshof Arnhem/Leeuwarden dan wel geen onderzoek wordt ingesteld. In dit verband overweegt de wrakingskamer dat de enkele omstandigheid – want daar komt het op neer – dat verzoeker niet in het gelijk wordt gesteld geen objectieve grond voor wraking oplevert. Dit brengt de wrakingskamer tot het oordeel dat de verzoeker zijn bevoegdheid tot het indienen van een wrakingsverzoek misbruikt. De wrakingskamer zal op deze grond met toepassing van art. 515, vierde lid, Sv bepalen dat een volgend wrakingsverzoek in de wrakingsprocedure welke is aangevangen met het wrakingsverzoek van 25 mei 2016 – en dat geldt ook voor het ter terechtzitting van 19 juli 2016 (voorwaardelijk) aangekondigde wrakingsverzoek – niet in behandeling wordt genomen.
BESLISSING
De wrakingskamer:
wijst af het verzoek tot wraking van 29 juni 2016;
bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking in de wrakingsprocedure die is aangevangen met het wrakingsverzoek van 25 mei 2016 niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E.A.G. van der Ouderaa, mr. A.M. van Amsterdam en mr. C. Uriot, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Olthof, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op de terechtzitting van 2 augustus 2016.
Mr. Van der Ouderaa is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.