ECLI:NL:GHAMS:2016:3121

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2016
Publicatiedatum
29 juli 2016
Zaaknummer
23-003972-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigeren medewerking aan een ademanalyse en afwijzing voorwaardelijk getuigenverzoek in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1993, werd beschuldigd van het weigeren om medewerking te verlenen aan een ademanalyse op 15 november 2014 te Purmerend. De verdachte had verklaard dat hij niet in staat was om te blazen in het ademanalyseapparaat vanwege een recente kaakoperatie. Het hof heeft het verweer van de verdediging verworpen, omdat uit de bewijsmiddelen niet bleek dat de verdachte ondubbelzinnig had aangegeven niet te kunnen blazen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet duidelijk had gemaakt dat hij om medische redenen niet kon meewerken aan het onderzoek.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 1.000 en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals met de persoon en draagkracht van de verdachte. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

parketnummer: 23-003972-15
datum uitspraak: 29 juli 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 1 oktober 2015 in de strafzaak onder parketnummer 96-255538-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 november 2014 te Purmerend als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft in hoger beroep betoogd dat de verdachte de verbalisanten op 15 november 2014 meerdere malen kenbaar heeft gemaakt dat hij niet in staat was om te blazen in het ademanalyseapparaat, omdat hij recent aan zijn kaak was geopereerd. De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, aldus de raadsvrouw.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe dat zulks niet blijkt uit de inhoud van de bewijsmiddelen. Weliswaar heeft de verdachte tegen verbalisant [verbalisant 1] gezegd dat hij voorzichtig moest doen met zijn kaak omdat hij geopereerd was, maar dat was toen de verbalisant voor zijn eigen veiligheid een armoverstrekking had aangebracht omdat de verdachte agressief werd. De verdachte heeft toen niet aangegeven dat hij vanwege enige fysieke beperking niet in staat zou zijn te blazen op het ademanalyseapparaat, aldus verbalisant [verbalisant 1] [1] . Uit de zich in het dossier bevindende verklaringen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] volgt evenmin dat de verdachte ondubbelzinnig kenbaar heeft gemaakt dat hij niet kon blazen omdat hij aan zijn kaak was geopereerd.

Voorwaardelijk getuigenverzoek

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om de kaakchirurg van de verdachte als getuige te (doen) horen of om hem te verzoeken een aanvullende schriftelijke verklaring af te leggen, indien het hof de verdachte niet zal vrijspreken van het ten laste gelegde. De verdediging wenst de kaakchirurg te vragen of het mogelijk is dat het blazen in een ademanalyseapparaat niet lukt na de operatie die verdachte heeft ondergaan.
Nu het hof de verdachte niet vrijspreekt van het ten laste gelegde, is aan de voorwaarde van het verzoek voldaan.
Een verdachte die een bijzondere geneeskundige reden aanvoert, mag medewerking aan een ademanalyse weigeren. Een beroep op een bijzondere geneeskundige reden kan slechts met vrucht worden gedaan indien de verdachte die mening op duidelijke en ondubbelzinnige wijze kenbaar maakt aan degene die hem beveelt zich aan een ademonderzoek te onderwerpen (HR 30 juni 1992, NJ 1993/10 en HR 17 augustus 2004, NJ 2004/550). Verbalisant [verbalisant 4] heeft verklaard dat zij de verdachte, nadat hij was gevraagd mee te werken aan de blaastest, hoorde zeggen dat hij hieraan wilde meewerken. Zij ziet dat de verdachte, toen hij uitblies zonder ademtester, zijn wangen bolde en krachtig uitblies. Verbalisant [verbalisant 3] heeft in het proces-verbaal van bevindingen vermeld dat de verdachte, nadat hem was gevraagd of hij wilde meewerken aan de definitieve blaastest, zei: ‘Waarom, ik heb helemaal geen zin om te blazen.’ Uit hetgeen hiervoor is vermeld volgt dat de verdachte niet duidelijk en ondubbelzinnig kenbaar heeft gemaakt dat hij niet in staat was om te blazen als gevolg van een geneeskundige reden.
Nu blijkens het verzoek van de verdediging de kaakchirurg van verdachte gehoord moet worden over de vraag of verdachte al dan niet in staat was, gelet op de operatie die hij had ondergaan, in het ademanalyseapparaat te blazen en niet over de wijze waarop verdachte de door hem gestelde bijzondere geneeskundige reden heeft kenbaar gemaakt en die verklaring van de chirurg niet van belang is voor een door het hof te nemen beslissing, wordt het verzoek afgewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 november 2014 te Purmerend als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 1.000 subsidiair 20 dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevorderd of ingehouden is geweest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het weigeren van een ademanalyse. Hij heeft daarmee gehandeld in strijd met de belangen van de verkeersveiligheid en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 juni 2016 is de verdachte wegens een feit, strafbaar gesteld in de Wegenverkeerswet 1994, een strafbeschikking opgelegd. Deze strafbeschikking is onherroepelijk geworden.
Bij de strafoplegging heeft het hof aansluiting gezocht bij straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Het hof acht een onvoorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 1.000 en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. A.P.M. van Rijn en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van mr. A.F. van der Heide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 juli 2016.
mr. T. de Bont is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.[....]