In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1993, werd beschuldigd van het weigeren om medewerking te verlenen aan een ademanalyse op 15 november 2014 te Purmerend. De verdachte had verklaard dat hij niet in staat was om te blazen in het ademanalyseapparaat vanwege een recente kaakoperatie. Het hof heeft het verweer van de verdediging verworpen, omdat uit de bewijsmiddelen niet bleek dat de verdachte ondubbelzinnig had aangegeven niet te kunnen blazen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet duidelijk had gemaakt dat hij om medische redenen niet kon meewerken aan het onderzoek.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 1.000 en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals met de persoon en draagkracht van de verdachte. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.