ECLI:NL:GHAMS:2016:3115

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2016
Publicatiedatum
29 juli 2016
Zaaknummer
23-000888-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen van winkeldiefstal en veroordeling voor het bezit van pepperspray

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Roemenië en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was aangeklaagd voor meerdere feiten, waaronder winkeldiefstal en het bezit van pepperspray. De tenlastelegging omvatte onder andere het medeplegen van winkeldiefstal op verschillende data in maart en februari 2016, waarbij goederen van Ici Paris werden weggenomen. De advocaat-generaal vorderde bewezenverklaring van de feiten, terwijl de raadsman pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachten.

Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van camerabeelden en verklaringen van verbalisanten. Het hof oordeelde dat de samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten niet voldoende was om te spreken van medeplegen. De verdachte werd vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, maar werd wel schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan diefstal en het voorhanden hebben van een pepperspraybusje. Het hof legde een gevangenisstraf van zes weken op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf werd eveneens toegewezen.

Uitspraak

parketnummer: 23-000888-16
datum uitspraak: 29 juli 2016
TEGENSPRAAK (raadsman gemachtigd)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2016 in de strafzaak onder de parketnummers 13-701401-16 en 13-701165-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1993,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
primair
hij op of omstreeks 2 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een flesje parfum, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Ici Paris (filiaal [adres 1]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemde misdrijf nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf welke in kracht van gewijsde was gegaan;
subsidiair
[medeverdachte] op of omstreeks 2 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een flesje parfum, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Ici Paris (filiaal [adres 1]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte] en/of aan verdachte, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk op de uitkijk te staan en/of de omgeving in de gaten te houden en/of aanwijzingen te geven en/of door die [medeverdachte] af te schermen;
2
primair
hij op of omstreeks 20 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid cosmetica produkten (met een totaal waarde van 120,-- euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Ici Paris (filiaal [adres 1]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemde misdrijf nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf welke in kracht van gewijsde was gegaan;
subsidiair
een onbekende persoon op of omstreeks 20 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid cosmetica produkten (met een totaal waarde van 120,-- euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Ici Paris (filiaal [adres 1]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte] en/of aan verdachte, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk op de uitkijk te staan en/of de omgeving in de gaten te houden en/of aanwijzingen te geven en/of door die onbekende persoon af te schermen;
3
primair
hij op of omstreeks 22 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid cosmetica produkten (met een totaal waarde van 526,40 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Ici Paris (filiaal [adres 1]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemde misdrijf nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf welke in kracht van gewijsde was gegaan;
subsidiair
een onbekende persoon op of omstreeks 22 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid cosmetica produkten (met een totaal waarde van 526,40 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Ici Paris (filiaal [adres 1]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte] en/of aan verdachte, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk op de uitkijk te staan en/of de omgeving in de gaten te houden en/of aanwijzingen te geven en/of door die onbekende persoon af te schermen;
4.
hij op of omstreeks 2 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland voorhanden heeft gehad een traangasbusje en/of een pepperspraybusje, zijnde een voorwerp dat bestemd is voor het treffen van personen met (een) verstikkende, weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen), in elk geval een wapen in de zin van de Wet Wapens en Munitie van Categorie II, genoemd onder 6.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van de feiten 1 en 3 tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van de advocaat-generaal en standpunt van de verdediging

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten 1 primair, 2 primair en 3 primair, omdat volgens hem uit de bewijsmiddelen voldoende blijkt dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een ander of anderen. Voorts heeft de advocaat-generaal gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 4, omdat het dossier ook ten aanzien van dit feit voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde, omdat er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een ander of anderen.
De raadsman heeft voorts betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde omdat niet met zekerheid is vast te stellen dat er sprake is geweest van afschermingshandelingen, omdat dat wellicht een interpretatie van de verbalisant is geweest en er wellicht andere medewerkers in de winkel aanwezig waren, zodat er geen sprake kan zijn van ‘afschermen’. Voorts heeft de raadsman erop gewezen dat verbalisant [verbalisant 1] slechts heeft gerelateerd dat hij NN2 herkent als de verdachte, maar heeft nagelaten om te beschrijven waaraan hij NN2 heeft herkend (de beschrijving van de onderscheidende persoonskenmerken), zodat de herkenning niet betrouwbaar is.
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 4 gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Vrijspraak feit 1 primair en subsidiair

Het hof stelt voorop dat diefstal in vereniging kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een ander of anderen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 3 maart 2016 [1] blijkt dat verbalisant [verbalisant 1] de camerabeelden heeft bekeken die op 2 maart 2016 zijn gemaakt in de winkel Ici Paris aan de [adres 2] te Amsterdam. Hij heeft daarop gezien dat de verdachte en [medeverdachte] samen de winkel inlopen en bij de parfumschappen staan. Zij pakken verschillende luchtjes/parfums en zetten deze weer terug. [medeverdachte] pakt op een gegeven moment een parfum en doet deze in zijn tas. De verdachte kijkt in de richting van het gestolen goed. Vervolgens kijken [medeverdachte] en de verdachte samen naar andere parfums, raken zij in gesprek met een verkoopster en verlaten zij daarna de winkel zonder te betalen, aldus verbalisant [verbalisant 1].
Uit de bevindingen van de verbalisant [verbalisant 1] kan niet meer worden afgeleid dan dat [medeverdachte] een fles parfum in zijn tas heeft gestopt, dat de verdachte daarnaar heeft gekeken, dat zij samen nog even in de winkel zijn gebleven en vervolgens de winkel hebben verlaten zonder te betalen. Het hof is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte aan het onder 1 primair tenlastegelegde is naar het oordeel van het hof van onvoldoende gewicht. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Evenmin kan worden vastgesteld dat de handelingen van de verdachte zodanig waren dat kan worden bewezen dat de verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij de winkeldiefstal door opzettelijk op de uitkijk te staan en/of de omgeving in de gaten te houden en/of aanwijzingen te geven en/of door [medeverdachte] af te schermen. Dat betekent dat de verdachte ook van het onder 1 subsidiair ten laste dient te worden vrijgesproken.

Vrijspraak feit 2 primair

Uit de kopie van het proces-verbaal van bevindingen van 3 maart 2016 [2] blijkt dat verbalisant [verbalisant 2] de camerabeelden heeft bekeken die op 20 februari 2016 zijn gemaakt in de winkel Ici Paris aan de [adres 1] te Amsterdam. Zij heeft daarop gezien dat twee jongens (NN2 en NN3) een tijd voor de winkel Ici Paris aan de [adres 1] staan. Zij kijken continu naar binnen en NN2 heeft constant een telefoon aan zijn oor. Iets later komt een jongen (NN1) de winkel Ici Paris binnen. Hij heeft een telefoon aan zijn oor. Daarna komen NN2 en NN3 de winkel binnen. NN1, NN2 en NN3 staan eerst bij een toonbank te kijken. De drie jongens gaan vervolgens bij een andere toonbank staan. Hier pakt NN1 telkens een voorwerp vanaf en stopt deze in de tas die hij bij zich heeft. NN2 en NN3 staan met hun rug naar NN1 toe en schermen hem af. NN1 pakt telkens een artikel. Telkens is te zien dat NN1 met zijn rechterhand een artikel pakt en zijn linkerhand met daarin zijn tas omhoog doet om het artikel in de tas te kunnen doen. NN1 verlaat vervolgens de winkel met goederen in zijn tas zonder af te rekenen. NN2 en NN3 verlaten eveneens de winkel, aldus verbalisant [verbalisant 2].
Verbalisant [verbalisant 1] heeft de persoon die verbalisant [verbalisant 2] in voornoemd proces-verbaal heeft beschreven als NN2 herkend als de verdachte [3] . Gelet op de overweging van het hof onder het kopje ‘bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 2 subsidiair en 3 subsidiair’ gaat het hof uit van de juistheid van de herkenning van de verdachte door verbalisant [verbalisant 1].
Uit de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] kan niet meer kan worden afgeleid dan dat NN1, de verdachte en NN3 gelijktijdig in de winkel zijn, dat NN1 goederen in zijn tas stopt, dat de verdachte en NN3 NN1 afschermen, dat NN1 de winkel verlaat zonder te betalen en dat de verdachte en NN3 daarop ook de winkel verlaten. Het hof is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de andere twee personen niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte aan het onder 2 primair tenlastegelegde is naar het oordeel van het hof van onvoldoende gewicht. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het onder 2 primair tenlastegelegde.

Vrijspraak feit 3 primair

Uit het proces-verbaal van bevindingen van 3 maart 2016 [4] blijkt dat verbalisant [verbalisant 1] de camerabeelden heeft bekeken die op 22 februari 2016 zijn gemaakt in de winkel Ici Paris aan de [adres 1] te Amsterdam. Hij heeft daarop gezien dat de verdachte met een onbekende man (NN) de winkel Ici Paris inloopt. NN droeg een grote, kartonnen tas bij zich waarvan de verbalisant het vermoeden had dat deze geprepareerd was. De verdachte en NN blijven continu bij elkaar en lopen een rondje door de winkel. Vervolgens verlaten zij de winkel. Later lopen zij samen weer de winkel in. Zij lopen samen naar het schap waar de make-up ligt. NN bekijkt een aantal artikelen. De verdachte kijkt continu de winkel in en kijkt schichtig om zich heen. De verdachte gaat met zijn rug naar de rug van NN staan. De verdachte kijkt naar een verkoopster. Ondertussen doet NN goederen uit het make-upschap in zijn tas. De verdachte staat zo opgesteld dat hij de handelingen van NN afschermt. De verdachte loopt naar NN en wijst een aantal make-upgoederen aan. NN stopt wederom meerdere make-upgoederen in zijn tas. Door de opstelling van de verdachte schermt hij de handelingen van NN weer af. Later verlaten zij samen de winkel zonder de mak-upgoederen af te rekenen, aldus verbalisant [verbalisant 1].
Uit de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] kan niet meer kan worden afgeleid dan dat de verdachte en NN samen in de winkel waren, dat NN goederen in zijn tas heeft gestopt, dat de verdachte producten heeft aangewezen waarvan niet bekend is of deze door NN in zijn tas zijn gestopt, dat de verdachte medewerkers in de winkel in de gaten heeft gehouden, dat hij handelingen van NN heeft afgeschermd en dat de verdachte en NN vervolgens de winkel hebben verlaten zonder te betalen. Het hof is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en NN niet is komen vast te staan. Weliswaar kan worden vastgesteld dat de verdachte goederen heeft aangewezen, hij de medewerkers in de gaten heeft gehouden en afschermingshandelingen heeft verricht, maar daarmee is nog geen sprake van een gezamenlijke uitvoering. De bijdrage van verdachte aan het onder 3 primair tenlastegelegde is naar het oordeel van het hof van onvoldoende gewicht. Daarom zal verdachte eveneens worden vrijgesproken van het onder 3 primair tenlastegelegde.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 2 subsidiair en 3 subsidiair

Getuige [getuige] heeft op 2 maart 2016 tegenover de politie verklaard dat zij op 2 maart 2016 aan het werk was in de winkel Ici Paris, gevestigd aan de [adres 1] te Amsterdam. Zij zag dat twee mannen binnen kwamen lopen. Eén van die mannen viel direct op door zijn grote neus. Zij keek goed naar deze man en herkende hem als de dader van een winkeldiefstal, gepleegd op 22 februari 2016. Deze diefstal staat op beeld en daarvan is aangifte gedaan onder proces-verbaalnummer 2016042205 (het hof begrijpt dat dit de aangifte van feit 3 betreft). Tevens herkende zij hem ook van een winkeldiefstal gepleegd op 20 februari 2016. Van deze winkeldiefstal is aangifte gedaan onder proces-verbaalnummer 2016041367 (het hof begrijpt dat dit de aangifte van feit 2 betreft). De man welke zij herkende van deze diefstallen is de lange man met de grote neus. Zij herkende hem aan zijn postuur en grote neus [5] .
Het hof is van oordeel dat nu de verklaring van getuige [getuige] in overeenstemming is met de verklaring van verbalisant [verbalisant 1], de herkenning van de verdachte op de camerabeelden door verbalisant [verbalisant 1] betrouwbaar is en derhalve voor het bewijs kan worden gebruikt. Het verweer van de raadsman faalt.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft in haar proces-verbaal van bevindingen [6] gerelateerd dat NN2 en NN3 op 20 februari 2016 in de winkel Ici Paris met hun rug naar NN1 toe stonden en hem afschermden. Gelet op het voorgaande gaat het hof ervan uit dat NN2 de verdachte is. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen [7] beschreven dat de verdachte op 22 februari 2016 in de winkel Ici Paris continu de winkel inkijkt en schichtig om zich heen kijkt. Vervolgens gaat hij met zijn rug naar de rug van NN staan en kijkt hij naar een verkoopster. Terwijl NN goederen uit het make-upschap in zijn tas doet, staat de verdachte zo opgesteld dat hij de handelingen van NN afschermt, aldus verbalisant [verbalisant 1].
Het hof gaat uit van de juistheid van de inhoud van deze op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van bevindingen, nu het geen reden heeft om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Dat betekent dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte een onbekend gebleven persoon behulpzaam is geweest bij het plegen van een winkeldiefstal op 20 februari 2016, door hem af te schermen en op 22 februari 2016 door de onbekend gebleven persoon af te schermen en de omgeving in de gaten te houden, zoals respectievelijk onder 2 subsidiair en 3 subsidiair is ten laste gelegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2 subsidiair
een onbekende persoon op 20 februari 2016 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid produkten, toebehorende aan Ici Paris (filiaal [adres 1]), bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door die onbekende persoon af te schermen.
3 subsidiair
een onbekende persoon op 22 februari 2016 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid produkten, toebehorende aan Ici Paris (filiaal [adres 1]), bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door de omgeving in de gaten te houden en door die onbekende persoon af te schermen.
4.
hij op 2 maart 2016 te Amsterdam, voorhanden heeft gehad een pepperspraybusje, zijnde een voorwerp dat bestemd is voor het treffen van personen met een verstikkende, weerloosmakende en/of traanverwekkende stof.
Hetgeen onder 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezen verklaarde levert telkens op:
medeplichtigheid aan diefstal.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 2 subsidiair, 3 primair en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 weken met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 weken, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich tot tweemaal toe schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan winkeldiefstal. Winkeldiefstal is een zeer ergerlijk feit, dat naast schade vaak veel hinder veroorzaakt voor het gedupeerde bedrijf. Daarnaast heeft de verdachte een busje pepperspray voorhanden gehad. De verdachte heeft hiermee een potentieel gevaarlijke situatie gecreëerd, omdat het voorhanden hebben daarvan gemakkelijk leidt
tot het gebruik ervan en dus een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich kan brengen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 juni 2016 is hij eerder voor het plegen van diefstal onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 48, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 29 januari 2016, parketnummer 13-701165-16, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. A.P.M. van Rijn en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van mr. A.F. van der Heide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 juli 2016.
Mr. T. de Bont is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.[....]
2.[....]
3.[....]
4.[....]
5.[....]
6.[....]
7.[....]