ECLI:NL:GHAMS:2016:311
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Aftrekbaarheid van giften aan een in Marokko wonende moeder in het kader van de inkomstenbelasting
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, die geen recht had op aftrek van giften aan zijn in Marokko wonende moeder. De inspecteur van de belastingdienst had eerder een aanslag opgelegd voor het jaar 2011, waarbij belanghebbende een bedrag van € 3.200 als periodieke gift aan zijn moeder in aftrek had gebracht. De inspecteur handhaafde de aanslag na bezwaar, en de rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond. Het Hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de giften aan de moeder van belanghebbende niet kwalificeerden als aftrekbare giften volgens de Wet inkomstenbelasting 2001. De wet staat alleen giften aan ANBI-instellingen of verenigingen toe als aftrekbaar. Bovendien werd vastgesteld dat de giften niet onder de onderhoudsverplichting vielen, omdat de moeder een bloedverwant in rechte lijn is. Het Hof oordeelde ook dat het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel niet kon slagen, omdat er geen bewijs was dat de inspecteur eerder had aangegeven dat de giften aftrekbaar waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.