In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over naheffingsaanslagen omzetbelasting en een verzuimboete opgelegd aan V.O.F. [X], gevestigd te [Z]. De zaak betreft de heffing van omzetbelasting voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst een naheffingsaanslag van € 2.820 en een tweede naheffingsaanslag van € 34.074 heeft opgelegd, alsook een verzuimboete van € 3.407. De rechtbank Noord-Holland had eerder de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Het Hof heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslagen zijn opgelegd in overeenstemming met de suppletieaangifte van belanghebbende. Het Hof oordeelt dat de inspecteur niet van een te hoge maatstaf van heffing voor de integratielevering is uitgegaan. Belanghebbende had geen inhoudelijke of cijfermatige gronden aangevoerd tegen de naheffingsaanslag. Het Hof heeft ook het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel verworpen. De inspecteur heeft ter zitting aangegeven de verzuimboete te willen verminderen tot € 1.250, wat het Hof passend achtte. De slotsom van het Hof is dat het hoger beroep gegrond is, maar enkel voor zover het de verzuimboete betreft.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De kosten voor het beroep in cassatie zijn voor rekening van de indiener, en het Hof heeft de inspecteur gelast het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.