3.2.Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.Klaagster was gehuwd met [naam] (hierna: erflater). Uit dat huwelijk zijn geen kinderen geboren. Uit een eerder huwelijk van erflater zijn vier kinderen geboren, te weten
(hierna: zoon 1), [naam] (hierna: zoon 2), [naam] (hierna: dochter 3) en [naam] (hierna: zoon 4).
3.2.2.Op 10 juni 1978 is erflater overleden. Bij testament van 9 mei 1978 (hierna: het testament) heeft erflater zijn vier kinderen tot erfgenamen benoemd en aan klaagster legaten gemaakt, mede ter voldoening aan de op hem rustende verplichting om klaagster ook na zijn overlijden het noodzakelijke levensonderhoud, zoals zij dit ten dage van zijn overlijden geniet, te verstrekken. Een van de legaten betreft
“het vruchtgebruik tot aan haar hertrouwen en niet hertrouwende levenslang van onroerende zaken en/of effecten en/of liquide middelen, en/of vorderingen, ter keuze en op aanwijzing van (..) executeur-testamentair, tot een waarde gelijk aan een/vijfde gedeelte van het zuiver saldo van (..) nalatenschap.”. De waarde van het 1/5e deel van het zuiver saldo van de nalatenschap bedroeg destijds NLG 4.865.592,81.
3.2.3.De aan dit vruchtgebruik onderworpen zaken heeft erflater voor de duur van het vruchtgebruik onder bewind gesteld. Ten aanzien van dit bewind heeft erflater onder meer het volgende bepaald:
“3. De bewindvoerder is vrij in de wijze van belegging van de bij mijn overlijden aanwezige of later vrijkomende contanten. Hij zal voorts bevoegd zijn om de aan het bewind onderworpen zaken - zonder nadere medewerking of goedkeuring van de bloot-eigenaren[de vier kinderen van erflater]
- te realiseren en de opbrengst weder te belegggen op de wijze als hij geraden zal oordelen.
De bewindvoerder zal nimmer aansprakelijk zijn voor de nadelige gevolgen van de door hem te goeder trouw verrichte handelingen.
4. De revenuën van de onder bewind gestelde kapitalen zullen regelmatig - doch in ieder geval driemaandelijks binnen een maand na afloop van elk kalenderkwartaal - aan de vruchtgebruikster worden uitgekeerd, (..).
5. De bewindvoerder dient - overigens geheel te zijner beoordeling - bij de uitoefening van zijn bewind niet alleen de persoonlijke belangen van de vruchtgebruikster - welke ik bij het maken van mijn uiterste wilsbeschikkingen beoog - te doen prevaleren, doch evenzeer - zoveel mogelijk - ernstig rekening te houden met de wensen van de vruchtgebruikster, met dien verstande dat voor de bewindvoerder, te goeder trouw handelende, te dezer zake nimmer enigerlei aansprakelijkheid zal kunnen ontstaan.”
3.2.4.Na het overlijden van erflater heeft de eerste testamentair bewindvoerder, onder goedkeuring van de vier kinderen van erflater (hierna: de hoofdgerechtigden) en klaagster, in totaal een bedrag van NLG 4.000.000,- (omgerekend € 1.815.120,-) van het vruchtgebruikvermogen geleend aan [naam BV] (later genaamd [naam] , hierna: [BV] ), zodat het vruchtgebruikvermogen bestond uit een vordering tot een gelijk bedrag op [BV]
3.2.5.Op 18 maart 2002 heeft de toenmalige testamentair bewindvoerder met de hoofdgerechtigden en klaagster afgesproken dat aan klaagster over de uitgeleende gelden van
€ 1.815.120,- een rente wordt vergoed van 7 procent per jaar, ingaande op 1 januari 2002 voor een periode van 12 jaar, eindigende op 1 januari 2014.
3.2.6.Op 29 april 2003 is de notaris benoemd tot opvolgend testamentair bewindvoerder.
3.2.7.Klaagster en [erfgenaam van klaagster] hebben op 9 juli 2004 bij notariële akte, verleden door de notaris, een samenlevingsovereenkomst gesloten.
3.2.8.Op 8 december 2006 is, bij notariële akte ten overstaan van destijds notaris mr. [naam] te [plaats] , de [de stichting] (hierna: de stichting) opgericht. De stichting heeft uitsluitend ten doel het beheer en het maken van rendement op het vruchtgebruikvermogen behorende tot de nalatenschap van erflater, alsmede het uitkeren van het rendement op het belegd vermogen tot een maximum van 7 procent aan klaagster teneinde haar in staat te stellen in haar levensonderhoud te voorzien.
3.2.9.Bij bovenvermelde notariële akte van 8 december 2006 zijn zonen 1 en 2 benoemd tot bestuurders van de stichting en is de notaris (als testamentair bewindvoerder) tezamen met dochter 3 en zoon 4 benoemd tot lid van de Raad van Toezicht van de stichting.
3.2.10.In juni 2007 hebben de hoofdgerechtigden ieder afzonderlijk een verklaring ondertekend in verband met de overdracht van het vruchtgebruikvermogen door [BV] aan de stichting. Daarin verklaren zij zich onder meer akkoord dat:
“- jaarlijks door de Stichting aan mevrouw [klaagster] (..) een rendement wordt uitgekeerd van zeven procent (7%) over eerder genoemd bedrag van (..) (EUR 1.815.120,--) ongeacht of dit rendement ook daadwerkelijk door de Stichting is gemaakt. Een en ander zou erin kunnen resulteren dat gedurende het leven van mevrouw [klaagster] (..) wordt ingeteerd op dit vermogen (..).”
3.2.11.Bij notariële akte van 29 juni 2007 heeft klaagster, ten overstaan van de notaris, een volmacht verleend tot onder meer het vestigen van een hypotheekrecht op haar woning ten behoeve van de stichting. Met voormelde volmacht is op 16 januari 2012 ten overstaan van notaris mr. [naam] te [plaats] een hypotheekakte verleden, waarbij een recht van hypotheek van € 300.000,- is gevestigd op de woning van klaagster ten behoeve van de stichting en tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de stichting blijkens haar administratie van klaagster te vorderen heeft of mocht hebben.
3.2.12.In 2011 hebben de hoofdgerechtigden (evenals in 2009) te kennen gegeven te stoppen met de vruchtgebruikbetalingen aan klaagster, omdat klaagster volgens hen zou samenwonen als ware zij gehuwd. De notaris heeft daarop aan zoon 1 onder meer het volgende bericht:
E-mail van 22 augustus 2011
“Ad. Vruchtgebruik
Zoals u weet deel ik uw standpunt niet. Uw vader heeft in zijn laatste testament geen bepaling opgenomen dat het vruchtgebruik eindigt bij het samenwonen als ware zij gehuwd. Dus loopt het vruchtgebruik, naar mijn mening, gewoon door.”
E-mail van 29 december 2011
“Mij bereiken berichten dat u van plan bent om geen gelden meer over te maken. Op dit moment liggen bij mij nota’s, inclusief die van mij, tot zo’n kleine twaalfduizend euro die betaald moeten worden.”
3.2.13.Na 6 januari 2012 hebben de hoofdgerechtigden niets meer aan klaagster betaald.
3.2.14.De notaris heeft klaagster bij brief van 9 januari 2012 het volgende laten weten:
“Heden heb ik een email ontvangen van de heer [zoon] , dat thans nog een slot uitkering plaatsvindt om enige nota’s te voldoen en dat het bedrag zal worden opgeteld bij het reeds betaalde waarvan de erfgenamen van uw echtgenoot zich op het standpunt stellen dat het betreft een lening en niet een vruchtgebruik.
De erfgenamen stellen zich op het standpunt, naar mijn mening ten onrechte, dat het vruchtgebruik is geëindigd op het moment van ondertekening van het samenlevingscontract. In het testament van uw echtgenoot wordt slechts gesteld dat het vruchtgebruik eindigt bij uw overlijden. Er is niet bepaald dat het ook eindigt door samenwonen als ware men gehuwd terwijl die bepaling toen wel, soms, werd opgenomen.”
3.2.15.Nadien zijn klaagster en de hoofdgerechtigden met elkaar verwikkeld geraakt in verschillende gerechtelijke procedures (kort geding en bodemprocedure).