4.5.Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat ten behoeve van betrokkene thans een bewind en een mentorschap is ingesteld. Ter beantwoording aan het hof liggen – kort gezegd – de vragen voor of een verderstrekkende maatregel noodzakelijk is in de vorm van een ondercuratelestelling, of de huidige mentor en bewindvoerder dientengevolge dienen te worden ontslagen en of een deskundigenonderzoek dient te worden gelast.
Ingevolge artikel 1:378 BW kan de kantonrechter een meerderjarige, die als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand zijn belangen tijdelijk of duurzaam niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid en die van anderen in gevaar brengt, en een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd, onder curatele stellen.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Betrokkene is in 1995 gediagnosticeerd met schizofrenie en hij heeft een verstandelijke beperking. Hij spreekt geen Nederlands en is mutistisch.
Hij heeft tot 11 januari 2015 altijd bij zijn moeder gewoond. Op 11 januari 2015 is betrokkene in verband met een dreigende psychose samen met zijn moeder bij [B] ingetrokken. Op 20 januari 2015 is betrokkene vrijwillig opgenomen in GGZ-instelling Mentrum te Amsterdam. Op 26 januari 2015 is betrokkene met appellante meegegaan naar haar woning in België, waarna hij op 9 februari 2015 weer is teruggebracht naar Amsterdam. De moeder van betrokkene was in deze periode ernstig ziek, hetgeen veel emotionele onrust heeft veroorzaakt voor betrokkene en waarschijnlijk aanleiding is geweest voor de psychose. Sinds 12 februari 2015 verblijft betrokkene bij [B] , die doordeweeks voor hem zorgt. In het weekend wordt hij in het huis van [B] verzorgd door zijn zus [C] . Hij leeft bij [B] volgens een vast schema. De moeder van betrokkene en zijn zussen is op 23 maart 2015 in Somalië overleden.
In het verleden is betrokkene in GGZ-instelling De Meregaard (hierna: De Meregaard ) onderzocht, waarbij is vastgesteld welke medicatie hij nodig heeft en met welke frequentie. Hij ontvangt thans ambulante behandeling van De Meregaard . Zijn behandelaar komt een keer per maand bij hem langs. Zijn hoofdbehandelaar heeft EMDR-therapie geadviseerd in verband met de angst die bij hem is ontstaan naar aanleiding van het overlijden van zijn moeder. [B] onderhoudt contact met zijn huisarts en andere behandelaars. Hij heeft een CIZ-indicatie voor dagbesteding. Er wordt thans onderzocht in hoeverre er passende dagbesteding kan worden gevonden.
Hij ontvangt thans een persoonsgebonden budget en een Wajong-uitkering.
Het hof is van oordeel dat uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting voldoende is gebleken dat het thans goed gaat met betrokkene. Hij ontvangt naar het oordeel van het hof adequate behandeling en heeft het goed bij [B] thuis. Niet aannemelijk is geworden dat een nieuwe diagnose, een ander behandelplan, dan wel een verhuizing naar een 24 uurs-setting, zoals appellante dat wenst, noodzakelijk is voor betrokkene. Dat de heer [S] van De Meregaard anders zou hebben geadviseerd, kan uit de door appellante en [B] overgelegde stukken niet worden afgeleid.
Op basis van het voorgaande is het hof van oordeel dat betrokkene als gevolg van zijn geestelijke toestand niet in staat is zijn belangen behoorlijk waar te nemen, doch dat zijn belangen thans met de maatregelen van bewind en mentorschap voldoende worden behartigd. De gronden voor een verderstrekkende maatregel in de vorm van een ondercuratelestelling zijn derhalve niet aanwezig. Op basis van het hiervoor overwogene ziet het hof voorts geen aanleiding het verzoek van appellante tot het gelasten van een deskundigenonderzoek toe te wijzen.
De stelling van appellante dat een ondercuratelestelling van betrokkene vereist is voor de afwikkeling van de nalatenschap van zijn ouders in Somalië, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van het hof heeft appellante zowel haar stelling dat er sprake is van een nalatenschap in Somalië, alsmede haar stelling dat voor de afwikkeling daarvan een ondercuratelestelling van betrokkene vereist is, mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door [B] , onvoldoende (met stukken) onderbouwd. Niet gebleken is bovendien dat de taken die bij de afwikkeling van een eventuele nalatenschap in Somalië zouden komen kijken niet, dan wel onvoldoende, door de bewindvoerder (mevrouw [Z] ) zouden kunnen worden verricht.
Voor zover appellante ter onderbouwing van haar verzoeken nog heeft bedoeld aan te voeren dat [B] tekortschiet in de uitoefening van haar taken als mentor, is het hof van oordeel dat ook dit betoog niet slaagt. Ter zitting in hoger beroep is immers gebleken dat [B] de in de bestreden beschikking opgevraagde informatie over betrokkenes behandeling, dagbesteding en verblijfplaats in januari 2016 aan de kantonrechter heeft toegezonden en zij niet door de kantonrechter is opgeroepen voor het verschaffen van nadere informatie. Daarbij komt dat mevrouw [Z] in haar brief aan het hof van 21 april 2016 te kennen heeft gegeven dat [B] tijdens de gesprekken met haar heel zorgzaam was voor betrokkene en liefdevol over hem sprak, dat het contact met [B] altijd goed verloopt en dat zij altijd de gevraagde informatie aanlevert als zij dat nodig heeft.
Voor zover appellante heeft beoogd te stellen dat de huidige bewindvoerder haar taken niet of niet naar behoren uitoefent, is deze stelling eveneens onvoldoende onderbouwd terwijl uit de stukken noch uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat mevrouw [Z] in de uitoefening van haar taken is tekort geschoten. Het hof ziet derhalve voorts geen aanleiding het verzoek van appellante om de huidige mentor en bewindvoerder te ontslaan, toe te wijzen.
De conclusie op grond van het voorgaande is dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen en het in hoger beroep meer of anders verzochte zal afwijzen.