ECLI:NL:GHAMS:2016:3046

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
200.182.118/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewind en mentorschap van betrokkene met betrekking tot verzoek tot ondercuratelestelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van mevrouw [A] tegen de beschikking van de kantonrechter in Amsterdam van 14 september 2015, waarbij haar verzoek tot ondercuratelestelling van betrokkene is afgewezen. Betrokkene, geboren op 18 mei 1972, is onder bewind en mentorschap gesteld na een eerdere ondercuratelestelling die in 2013 is opgeheven. Appellante verzoekt in hoger beroep om de huidige mentor en bewindvoerder te ontslaan en betrokkene onder curatele te stellen, met benoeming van mr. Bjoke H. Bergsma als curator. Het hof heeft de zaak op 13 mei 2016 behandeld, waarbij verschillende zussen van betrokkene aanwezig waren, evenals de huidige mentor en bewindvoerder. Het hof overweegt dat de belangen van betrokkene momenteel voldoende worden behartigd door de bestaande maatregelen van bewind en mentorschap. De gronden voor een verderstrekkende maatregel in de vorm van ondercuratelestelling zijn niet aanwezig, en het verzoek van appellante om een deskundigenonderzoek te gelasten wordt eveneens afgewezen. Het hof concludeert dat de huidige zorgstructuur voor betrokkene adequaat is en dat er geen noodzaak is voor de door appellante gewenste wijzigingen. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 26 juli 2016
Zaaknummer: 200.182.118/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 3848081 EB VERZ 15-2329
in de zaak in hoger beroep van:
[A] ,
wonende te [woonplaats] (België) ,
appellante,
advocaat: mr. L.E.M. de Vries-Blom te Delft .

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Mevrouw [A] wordt hierna appellante genoemd.
1.2.
Appellante is op 11 december 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 september 2015 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 3848081 EB VERZ 15-2329.
1.3.
Appellante heeft op 21 januari 2016 informatie overgelegd over de familie van na te noemen betrokkene.
1.4.
Mevrouw [B] heeft op 4 maart 2016 een verweerschrift ingediend.
1.5.
Bij de griffie van dit hof is op 21 april 2016 een brief ingekomen van mevrouw [Z] , verbonden aan De Schakel Bewindvoerder (hierna ook: de bewindvoerder), waarin zij haar bevindingen tot nu toe weergeeft en te kennen geeft niet ter zitting in hoger beroep op 13 mei 2016 te zullen verschijnen.
1.6.
Appellante heeft op 28 april en 3 mei 2016 nadere stukken ingediend.
1.7.
De zaak is op 13 mei 2016 ter terechtzitting behandeld.
1.8.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
  • appellante (zus van betrokkene), bijgestaan door haar advocaat;
  • mevrouw [B] (zus, tevens mentor van betrokkene), bijgestaan door mr. M.E. Goudriaan te Almere;
  • mevrouw [C] (zus, tevens voormalig bewindvoerder van betrokkene);
  • mevrouw [D] (zus van betrokkene).
1.9.
De bewindvoerder is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen ter terechtzitting.
1.10.
Hoewel behoorlijk opgeroepen zijn niet verschenen ter terechtzitting:
  • de heer [X] (hierna: betrokkene);
  • mevrouw [E] (zus van betrokkene);
  • mevrouw [F] (zus van betrokkene);
  • mevrouw [G] (zus van betrokkene);
  • mevrouw [H] (zus van betrokkene);
  • mevrouw [I] (zus van betrokkene);
  • de hoofd advocaat-generaal.

2.De feiten

2.1.
Betrokkene is geboren op 18 mei 1972.
2.2.
Bij beschikking van de kantonrechter van 23 december 2011 is betrokkene onder curatele gesteld, met benoeming van [B] tot curator.
2.3.
Bij beschikking van de kantonrechter van 6 december 2013 is de ondercuratelestelling van betrokkene opgeheven en is er een bewind en mentorschap ingesteld. [C] is benoemd tot bewindvoerder en [B] is benoemd tot mentor.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is:
  • [C] met ingang van 14 september 2015 ontslagen uit de functie van bewindvoerder;
  • [Z] , verbonden aan De Schakel Bewindvoeringen, met ingang van 14 september 2015 benoemd tot opvolgend bewindvoerder;
  • het verzoek tot ontslag van de mentor, afgewezen;
  • het verzoek tot instelling van een deskundigenonderzoek ten behoeve van betrokkene afgewezen;
  • het verzoek betrokkene onder curatele te stellen met benoeming van mr. Bjoke H. Bergsma alsmede appellante tot curator, afgewezen.
Deze beschikking is gegeven op het (gewijzigde) verzoek van appellante:
  • [B] te ontslaan uit haar functie als mentor;
  • [C] te ontslaan uit haar functie als bewindvoerder;
  • een deskundigenonderzoek in te stellen ten behoeve van betrokkene;
  • betrokkene onder curatele te stellen met benoeming van mr. Bjoke H. Bergsma tot curator, alsmede met benoeming van appellante als curator.
Deze beschikking is voorts gegeven op het verzoek van [B] om [C] te ontslaan uit haar functie als bewindvoerder en [B] te benoemen als bewindvoerder.
3.2.
Appellante verzoekt in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking:
  • de huidige mentor en bewindvoerder van betrokkene te ontslaan;
  • betrokkene onder curatele te stellen, met benoeming van mr. Bjoke H. Bergsma tot curator;
  • een deskundigenonderzoek te gelasten, dat dient te worden uitgevoerd door Klinisch Centrum Kristal te Nootdorp, althans door een Klinisch Centrum waar betrokkene intern kan worden opgenomen.
3.3.
[B] verzoekt appellante niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans het door haar verzochte af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Voor zover appellante van mening is dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd, omdat de kantonrechter ten onrechte het door haar na de zitting in eerste aanleg gewijzigde en aangevulde verzoek buiten beschouwing heeft gelaten, overweegt het hof dat het hoger beroep er mede toe dient fouten en omissies in eerste aanleg begaan, te herstellen. Deze stelling behoeft daarmee geen nadere bespreking.
4.2.
In haar overige grieven voert appellante – samengevat – aan dat de kantonrechter haar verzoek tot ondercuratelestelling (met benoeming van mr. Bergsma als curator), alsmede haar verzoek tot het gelasten van een deskundigenonderzoek, ten onrechte niet heeft gehonoreerd. Deze grieven lenen zich gelet op hun onderlinge samenhang voor gezamenlijke bespreking. De betrokkene is volgens appellante handelingsonbekwaam en moet beschermd worden. Het is overduidelijk dat hij zeer specialistische hulp nodig heeft, maar om zorg op maat te verlenen is, naar appellante stelt, eerst uitgebreid onderzoek nodig, hetgeen ook door de heer [S] , verbonden aan GGZ instelling De Meregaard , is geadviseerd. Sinds 2003 is er immers al geen onderzoek meer gedaan naar de geestelijke en fysieke gesteldheid van betrokkene. De huidige thuissituatie van de betrokkene is volgens appellante niet in zijn belang. Het is te onrustig voor hem bij [B] en haar kinderen. Een omgeving waar hij 24 uur per dag de zorg (en dagbesteding) kan krijgen die hij nodig heeft, komt meer tegemoet aan zijn belangen, aldus appellante. Het is zeer moeilijk communiceren met de betrokkene. Appellante zou tijdelijk naar [plaats] kunnen verhuizen, om de betrokkene bij te staan in de onderzoeken en om als tolk te fungeren.
Voorts betoogt appellante dat een ondercuratelestelling noodzakelijk is omdat de bewindvoerder niet in staat zal zijn de bezittingen van betrokkene en zijn erfdelen, die hem na het overlijden van de moeder op 23 maart 2015 toekomen, in Somalië op te eisen. Appellante stelt dat deze bevoegdheid naar Somalisch recht, in geval van handelingsonbekwaamheid van een erfgenaam, slechts toekomt aan een curator. Vanwege de onenigheid in de familie is het volgens haar van belang dat een onafhankelijke derde wordt benoemd tot curator. Nu mr. Bergsma gespecialiseerd is in de afwikkeling van nalatenschappen, meent appellante in haar de juiste persoon te hebben gevonden.
4.3.
[B] is van mening dat de kantonrechter terecht de verzoeken van appellante heeft afgewezen. Niet gesteld noch gebleken is dat zij haar taak als mentor niet naar behoren zou uitoefenen of dat de benoemde professioneel bewindvoerster zou falen in de uitoefening van haar taken. Uit hetgeen de heer [S] heeft verklaard, blijkt naar haar mening niet dat de ingrijpende wijzigingen die appellante beoogt geïndiceerd zouden zijn. Dergelijke ingrijpende wijzigingen zouden juist de belangen van betrokkene schaden. Hij is immers gebaat bij stabiliteit. Sinds zijn verblijf bij haar thuis gaat het goed met betrokkene. Betrokkene is in 1995 gediagnosticeerd, welke diagnose daarna steeds door alle hulpverleners is bevestigd. Voor nieuw onderzoek is thans volgens [B] geen enkele aanleiding. Als het verzoek van appellante zou worden toegewezen, zal appellante het contact van de betrokkene met de overige familieleden tegenhouden, hetgeen volgens [B] niet in zijn belang is.
[B] betwist hetgeen appellante heeft gesteld omtrent de afwikkeling van de nalatenschap in Somalië. In de eerste plaats is de omvang van de nalatenschap onbekend. Voor zover er al sprake zou zijn van een nalatenschap, is voor de afwikkeling daarvan de aanwezigheid van alle kinderen in Somalië vereist. De stelling dat de afwikkeling enkel niet lukt omdat er geen curator is voor de betrokkene is dus niet juist, aldus [B] .
4.4.
[C] en [D] hebben ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat de kantonrechter terecht de verzoeken van appellante heeft afgewezen. Ter onderbouwing daarvan hebben zij – kort gezegd – naar voren gebracht dat het thans goed gaat met betrokkene en dat deze situatie niet dient te worden gewijzigd.
4.5.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat ten behoeve van betrokkene thans een bewind en een mentorschap is ingesteld. Ter beantwoording aan het hof liggen – kort gezegd – de vragen voor of een verderstrekkende maatregel noodzakelijk is in de vorm van een ondercuratelestelling, of de huidige mentor en bewindvoerder dientengevolge dienen te worden ontslagen en of een deskundigenonderzoek dient te worden gelast.
Ingevolge artikel 1:378 BW kan de kantonrechter een meerderjarige, die als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand zijn belangen tijdelijk of duurzaam niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid en die van anderen in gevaar brengt, en een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd, onder curatele stellen.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Betrokkene is in 1995 gediagnosticeerd met schizofrenie en hij heeft een verstandelijke beperking. Hij spreekt geen Nederlands en is mutistisch.
Hij heeft tot 11 januari 2015 altijd bij zijn moeder gewoond. Op 11 januari 2015 is betrokkene in verband met een dreigende psychose samen met zijn moeder bij [B] ingetrokken. Op 20 januari 2015 is betrokkene vrijwillig opgenomen in GGZ-instelling Mentrum te Amsterdam. Op 26 januari 2015 is betrokkene met appellante meegegaan naar haar woning in België, waarna hij op 9 februari 2015 weer is teruggebracht naar Amsterdam. De moeder van betrokkene was in deze periode ernstig ziek, hetgeen veel emotionele onrust heeft veroorzaakt voor betrokkene en waarschijnlijk aanleiding is geweest voor de psychose. Sinds 12 februari 2015 verblijft betrokkene bij [B] , die doordeweeks voor hem zorgt. In het weekend wordt hij in het huis van [B] verzorgd door zijn zus [C] . Hij leeft bij [B] volgens een vast schema. De moeder van betrokkene en zijn zussen is op 23 maart 2015 in Somalië overleden.
In het verleden is betrokkene in GGZ-instelling De Meregaard (hierna: De Meregaard ) onderzocht, waarbij is vastgesteld welke medicatie hij nodig heeft en met welke frequentie. Hij ontvangt thans ambulante behandeling van De Meregaard . Zijn behandelaar komt een keer per maand bij hem langs. Zijn hoofdbehandelaar heeft EMDR-therapie geadviseerd in verband met de angst die bij hem is ontstaan naar aanleiding van het overlijden van zijn moeder. [B] onderhoudt contact met zijn huisarts en andere behandelaars. Hij heeft een CIZ-indicatie voor dagbesteding. Er wordt thans onderzocht in hoeverre er passende dagbesteding kan worden gevonden.
Hij ontvangt thans een persoonsgebonden budget en een Wajong-uitkering.
Het hof is van oordeel dat uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting voldoende is gebleken dat het thans goed gaat met betrokkene. Hij ontvangt naar het oordeel van het hof adequate behandeling en heeft het goed bij [B] thuis. Niet aannemelijk is geworden dat een nieuwe diagnose, een ander behandelplan, dan wel een verhuizing naar een 24 uurs-setting, zoals appellante dat wenst, noodzakelijk is voor betrokkene. Dat de heer [S] van De Meregaard anders zou hebben geadviseerd, kan uit de door appellante en [B] overgelegde stukken niet worden afgeleid.
Op basis van het voorgaande is het hof van oordeel dat betrokkene als gevolg van zijn geestelijke toestand niet in staat is zijn belangen behoorlijk waar te nemen, doch dat zijn belangen thans met de maatregelen van bewind en mentorschap voldoende worden behartigd. De gronden voor een verderstrekkende maatregel in de vorm van een ondercuratelestelling zijn derhalve niet aanwezig. Op basis van het hiervoor overwogene ziet het hof voorts geen aanleiding het verzoek van appellante tot het gelasten van een deskundigenonderzoek toe te wijzen.
De stelling van appellante dat een ondercuratelestelling van betrokkene vereist is voor de afwikkeling van de nalatenschap van zijn ouders in Somalië, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van het hof heeft appellante zowel haar stelling dat er sprake is van een nalatenschap in Somalië, alsmede haar stelling dat voor de afwikkeling daarvan een ondercuratelestelling van betrokkene vereist is, mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door [B] , onvoldoende (met stukken) onderbouwd. Niet gebleken is bovendien dat de taken die bij de afwikkeling van een eventuele nalatenschap in Somalië zouden komen kijken niet, dan wel onvoldoende, door de bewindvoerder (mevrouw [Z] ) zouden kunnen worden verricht.
Voor zover appellante ter onderbouwing van haar verzoeken nog heeft bedoeld aan te voeren dat [B] tekortschiet in de uitoefening van haar taken als mentor, is het hof van oordeel dat ook dit betoog niet slaagt. Ter zitting in hoger beroep is immers gebleken dat [B] de in de bestreden beschikking opgevraagde informatie over betrokkenes behandeling, dagbesteding en verblijfplaats in januari 2016 aan de kantonrechter heeft toegezonden en zij niet door de kantonrechter is opgeroepen voor het verschaffen van nadere informatie. Daarbij komt dat mevrouw [Z] in haar brief aan het hof van 21 april 2016 te kennen heeft gegeven dat [B] tijdens de gesprekken met haar heel zorgzaam was voor betrokkene en liefdevol over hem sprak, dat het contact met [B] altijd goed verloopt en dat zij altijd de gevraagde informatie aanlevert als zij dat nodig heeft.
Voor zover appellante heeft beoogd te stellen dat de huidige bewindvoerder haar taken niet of niet naar behoren uitoefent, is deze stelling eveneens onvoldoende onderbouwd terwijl uit de stukken noch uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat mevrouw [Z] in de uitoefening van haar taken is tekort geschoten. Het hof ziet derhalve voorts geen aanleiding het verzoek van appellante om de huidige mentor en bewindvoerder te ontslaan, toe te wijzen.
De conclusie op grond van het voorgaande is dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen en het in hoger beroep meer of anders verzochte zal afwijzen.
4.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. W.K. van Duren in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Lok als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2016.