ECLI:NL:GHAMS:2016:30

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
200.162.226/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vordering tot inzage in controledossiers van accountants in het kader van een onrechtmatige daad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Colima International Limited en de Stichting Fairfield Compensation Foundation tegen PricewaterhouseCoopers N.V. en PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. over de toewijzing van een vordering tot inzage in controledossiers. De appellanten, Colima c.s., hebben in eerste aanleg vorderingen ingesteld op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarbij zij inzage vroegen in de controledossiers van PwC met betrekking tot de jaarrekeningen van de Fondsen. De rechtbank had deze vorderingen afgewezen, omdat Colima c.s. volgens de rechtbank onvoldoende zwaarwegend belang hadden bij de inzage. Colima c.s. zijn in hoger beroep gegaan, waarbij zij aanvoerden dat de jaarrekeningen van de Fondsen geen getrouw beeld gaven van hun vermogen, en dat zij de controledossiers nodig hadden om hun stellingen in de hoofdzaak te onderbouwen. Het hof oordeelt dat Colima c.s. wel degelijk een rechtmatig belang hebben bij inzage in de controledossiers, en dat de rechtbank ten onrechte de vorderingen had afgewezen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering tot inzage in de controledossiers toe, met de bepaling dat de kosten voor rekening komen van Colima c.s. Tevens wordt Colima c.s. verboden om aan derden mededelingen te doen over de inhoud van de controledossiers.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I, AOF
zaaknummer : 200.162.226/01
zaak-/rolnummer rechtbank : C/13/526263 / HA ZA 12-1149
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 januari 2016
inzake

1.COLIMA INTERANTIONAL LIMITED,

gevestigd te Tortola, Britse Maagdeneilanden,
2. STICHTING FAIRFIELD COMPENSATION FOUNDATION,
gevestigd te Amsterdam,
appellanten,
advocaat: mr. P.J. Soede, te Utrecht,
tegen

1.PRICEWATERHOUSECOOPERS N.V.,gevestigd te Amsterdam,

2. PRICEWATERHOUSECOOPERS ACCOUNTANTS N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden,
advocaat: mr. D.F. Lunsingh Scheurleer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna Colima en de Stichting genoemd en gezamenlijk Colima c.s. Geïntimeerden worden hierna PwC en PwC Accountants genoemd en gezamenlijk PwC c.s.
Colima c.s. zijn bij dagvaarding van 2 december 2014 in hoger beroep gekomen van vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 23 oktober 2013, 12 maart 2014 en 3 september 2014, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen Colima c.s. als eiseressen in de hoofdzaak en in het incident en PwC c.s. als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 19 oktober 2015 doen bepleiten, Colima c.s. door mr. L.J. Böhmer, advocaat te Utrecht, en PwC c.s. door mr. Lunsingh Scheurleer voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Colima c.s. hebben geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog hun vorderingen in het incident en in de hoofdzaak zal toewijzen, met veroordeling van PwC c.s. in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
Uit de memorie van grieven volgt dat het appel zich slechts richt tegen het bestreden eindvonnis van 3 september 2014 en niet tegen de (tussen)vonnissen van 23 oktober 2013 en 12 maart 2014, waarbij de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard kennis te nemen van de door Colima c.s. jegens PricewaterhouseCoopers LLP Chartered Accountants Canada, ingestelde vordering en een comparitie van partijen is gelast.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 3 september 2014 onder 2.1 tot en met 2.18 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Met hun tweede grief in de hoofdzaak komen Colima c.s. op onderdelen op tegen de juistheid en volledigheid van de door de rechtbank vastgestelde feiten. Het hof zal hierna met inachtneming van hetgeen partijen dienaangaande hebben gesteld de feiten vaststellen. Deze feiten zijn in zoverre in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
Eind 2008 kwam een wereldwijde grootschalige financiële fraude (in de vorm van een piramidespel, een zogenaamd
ponzi scheme) van de New Yorkse effectenhandelaar [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en zijn effectenhuis [naam 1] (hierna: [naam 1] ) aan het licht.
2.2.
[naam 1] trok geld aan rechtstreeks van cliënten en via beleggingsfondsen, zogenaamde
feeder funds. Deze fondsen trokken geld aan van derden en lieten dat vervolgens (vrijwel) volledig beheren door [naam 1] . De vele miljarden aangetrokken Amerikaanse dollars werden door [naam 1] niet belegd maar gebruikt om aan uittredende beleggers een zogenaamde
redemptionuit te keren, dat wil zeggen hun inleg en de tot dan toe fictief daarmee verkregen opbrengsten. Op enig moment gingen de uitkeringen het aangetrokken geld te boven en bleek dat [naam 1] en [naam 1] daarover niet meer beschikten. De fondsen bleven leeg achter.
2.3.
Fairfield Lambda Limited (hierna: Lambda), Fairfield Sigma Limited (hierna: Sigma) en Fairfield Sentry Limited (hierna: Sentry), hierna gezamenlijk: de Fondsen, alle in 1990 opgericht naar het recht van de Britse Maagdeneilanden en ook aldaar gevestigd, waren drie van de hiervoor onder 2.2 bedoelde fondsen. Lambda en Sigma hebben hun vermogen (vrijwel) volledig aangewend ten behoeve van een deelneming in Sentry, waarin ook anderen inlegden. Sentry liet haar vermogen (vrijwel) volledig beheren door [naam 1] .
2.4.
Fairfield Greenwich (Bermuda) Limited was vanaf 2003 de
investment manager(beheerder) van de Fondsen.
2.5.
Een aantal tot de Citco-groep behorende vennootschappen verleende diensten aan de Fondsen. Citco Global Custody N.V. en Citco Bank Nederland B.V. (Dublin Branch) traden op als
custodian(bewaarder) en
depositary(bewaarbedrijf) en Citco Fund Services (Europe) B.V. als
administrator(administrateur).
2.6.
[naam 1] was de voornaamste
broker/dealervan Sentry. Fairfield Greenwich (Bermuda) Limited heeft aan [naam 1] mandaat verleend om op te treden als
sub-investment manager. Citco Global Custody N.V. heeft [naam 1] benoemd tot
sub-custodian.
2.7.
Fairfield Greenwich Group heeft PwC c.s. vanaf 1998 opdracht verleend de jaarrekeningen van de Fondsen te controleren in overeenstemming met de International Standards on Auditing (ISA). PwC c.s. heeft bij de jaarrekeningen over de boekjaren 2000, 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005 goedkeurende verklaringen zonder beperkingen verstrekt. Op de balansen over deze boekjaren bestonden de activa per einde boekjaar steeds vrijwel uitsluitend uit US Treasury Bills. De goedkeurende verklaringen bij de jaarrekeningen van Sentry over de boekjaren 2003, 2004 en 2005 zijn verstrekt door [naam 2] (hierna: [naam 2] ), partner bij PwC c.s.
2.8.
[naam 1] is in staat van faillissement verklaard, althans bevindt zich in een situatie die vergelijkbaar is met een faillissement naar Nederlands recht. Ook de Fondsen bevinden zich in een situatie die vergelijkbaar is met een faillissement naar Nederlands recht.
2.9.
Bij beslissing van 6 januari 2012 heeft de Accountantskamer een, door onder anderen Colima c.s., tegen [naam 2] – naar aanleiding van diens goedkeurende verklaringen bij de jaarrekeningen over de boekjaren 2003, 2004 en 2005 – ingediende klacht ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld.
2.10.
De Stichting stelt zich blijkens haar statuten ten doel het verhalen van schade die is geleden door beleggers op hun belegging in de Fondsen. Beleggers in de Fondsen (hierna: de Beleggers) kunnen een participatie-overeenkomst met de Stichting sluiten. Zij die dat hebben gedaan (hierna: de Deelnemers), hebben hun vordering op PwC c.s. ter incasso overgedragen aan de Stichting en hebben de Stichting opgedragen om in eigen naam (rechts)maatregelen tegen PwC c.s. te treffen. Colima is een van de Beleggers.

3.Beoordeling

3.1.
Colima c.s. hebben in eerste aanleg in het incident ex. artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) - kort gezegd - gevorderd om, uitvoerbaar bij voorraad:
I. PwC te veroordelen een afschrift te verstrekken van de complete controledossiers, inclusief de interne stukken, met betrekking tot de jaarrekeningen van Sentry, Sigma en Lambda over de jaren 2000 en 2001, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
II. PwC Accountants te veroordelen afschrift te verstrekken van de complete controledossiers, inclusief de interne stukken, met betrekking tot de jaarrekeningen van Sentry, Sigma en Lambda over de jaren 2002, 2003, 2004 en 2005, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
III. PwC c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, en de nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Colima c.s. hebben in eerste aanleg in de hoofdzaak - kort gezegd - gevorderd om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat PwC c.s. onrechtmatig hebben gehandeld jegens de Beleggers door hun taak als accountants onzorgvuldig uit te voeren;
II. PwC c.s. hoofdelijk, althans ieder voor een (gelijk) deel, te veroordelen tot vergoeding van de door Colima geleden schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van deelname in Sentry, althans de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
III. PwC c.s. hoofdelijk, althans ieder voor een (gelijk) deel, te veroordelen tot betaling aan de Stichting ter incasso het bedrag van de door Beleggers en of Deelnemers geleden schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van deelname in de Fondsen, althans de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. PwC c.s. hoofdelijk te veroordelen in de in de proceskosten, en de nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
Colima c.s. leggen, samengevat, aan hun vordering ten grondslag dat PwC c.s. jegens de Beleggers en de Deelnemers onrechtmatig hebben gehandeld doordat zij hun taak als controlerend accountant van de Fondsen niet voldoende zorgvuldig hebben uitgevoerd. Colima c.s. verwijten PwC c.s. meer concreet dat zij in het licht van de voor PwC c.s. kenbare feiten en omstandigheden, in strijd met de destijds van toepassing zijnde voorschriften uit de ISA:
- hebben verzuimd de controles uit te voeren vanuit een professioneel kritische houding,
- onvoldoende inzicht hebben verkregen in de bedrijfsactiviteiten van de Fondsen, hun
huishouding, administratieve organisatie en interne beheersing en het inherent risico en het intern beheersingsrisico niet correct hebben ingeschat,
- bij de planning en de uitvoering van hun controlewerkzaamheden en rapportage onvoldoende rekening hebben gehouden met kenbare frauderisicofactoren ten aanzien van de Fondsen, hun omgeving en hun service-organisaties,
- ten onrechte hebben nagelaten om naast gegevensgerichte controles ook (meer) systeemgerichte controles te verrichten,
- de controle van de van materieel belang zijnde posten in de jaarrekeningen van de Fondsen (de activa op de balans en de financiële resultaten in de winst- en verliesrekening van de Fondsen) onzorgvuldig hebben verricht.
PwC c.s. hebben als gevolg hiervan ten onrechte goedkeurende verklaringen verstrekt bij jaarrekeningen van de Fondsen die, als gevolg van de fraude, niet in overeenstemming waren met het werkelijke vermogen en resultaat van de Fondsen. Indien PwC c.s. hun taak naar behoren hadden uitgevoerd zouden geen, althans geen ongeclausuleerde, goedkeurende verklaringen zijn afgegeven, zouden de Beleggers niet in de Fondsen hebben geïnvesteerd en dus geen schade hebben geleden, aldus Colima c.s.
In het incident vorderen Colima c.s. afschrift van en of inzage in de volledige controledossiers teneinde hun stellingen in de hoofdzaak nader te kunnen onderbouwen. PwC c.s. hebben zowel in de hoofdzaak als in het incident gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
De rechtbank heeft bij eindvonnis van 3 september 2014 alle vorderingen van Colima c.s., zowel in het incident als in de hoofdzaak afgewezen en Colima c.s. veroordeeld in de kosten van het geding in het incident en in de hoofdzaak.
De rechtbank heeft daartoe - kort gezegd - overwogen dat Colima c.s. onvoldoende hebben toegelicht waarom de rechtbank, in afwijking van de accountantskamer tot het oordeel zou moeten komen dat PwC c.s. meer en aanvullende controlemaatregelen hadden moeten treffen. Aldus hebben zij onvoldoende argumenten verschaft om te kunnen voldoen aan de zware motiveringsplicht die geldt om te komen tot afwijking van het oordeel van de tuchtrechter; niet kan worden aangenomen dat PwC c.s. niet hebben gehandeld zoals een redelijk handelend en redelijk bekwaam accountant betaamt.
In het incident heeft de rechtbank - kort gezegd - overwogen dat Colima c.s. onvoldoende hebben gesteld dat inzage in de volledige controledossiers wèl argumenten zou opleveren om af te wijken van het onherroepelijke oordeel van de accountantskamer, zodat zij geen rechtens te respecteren belang hebben bij hun vordering tot overlegging van de volledige controledossiers. Dat uit die dossiers mogelijk zou blijken dat PwC c.s. bij de controles meer of andere fouten hebben gemaakt, is zo vaag en speculatief dat dat evenmin een rechtens te respecteren belang bij afgifte van de dossiers oplevert.
3.5.
Tegen deze beslissingen in het incident en in de hoofdzaak en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen Colima c.s. met hun grieven op.
3.6.
Het hof ziet aanleiding eerst de grieven tegen het oordeel in het incident ex artikel 843a Rv te bespreken. Uitgangspunt is daarbij dat een vordering tot afgifte van of inzage in bescheiden slechts toewijsbaar is indien aan de drie in het eerste lid van artikel 843a Rv genoemde voorwaarden is voldaan. Dat wil zeggen dat (i) de wederpartij van degene die bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, een rechtmatig belang heeft bij afschrift of inzage daarvan, (ii) de vordering betrekking heeft op ‘bepaalde’ bescheiden en (iii) de bescheiden een rechtsbetrekking betreffen waarbij degene die afschrift of inzage vordert partij is. Daarnaast mag zich geen van de in de leden 3 en 4 van artikel 843a Rv vervatte uitzonderingen voordoen, te weten dat (iv) hij die uit hoofde van zijn ambt, beroep of betrekking tot geheimhouding verplicht is, niet gehouden is aan de vordering te voldoen, indien de bescheiden uitsluitend uit dien hoofde te zijner beschikking staan of onder zijn berusting zijn en (v) degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, niet gehouden is aan de vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn en (vi) degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, niet gehouden is aan de vordering te voldoen, indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
3.7
Met hun grieven in het incident komen Colima c.s. op tegen de afwijzing van hun vorderingen en het daaraan ten grondslag liggende oordeel van de rechtbank dat zij geen voldoende zwaarwegend rechtmatig belang hebben bij afgifte van of inzage in de controledossiers. Ter gelegenheid van het pleidooi hebben Colima c.s. hun incidentele vorderingen beperkt, in die zin dat zij thans alleen nog afgifte of inzage vorderen in de volledige controledossiers, inclusief de interne stukken, met betrekking tot de jaarrekeningen van Sentry voor de boekjaren 2003, 2004 en 2005.
3.8
Colima c.s. hebben in eerste aanleg aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat de jaarrekeningen van Sentry voor de boekjaren 2003, 2004 en 2005 geen getrouw beeld gaven van het vermogen van Sentry, nu achteraf is gebleken dat de in die jaarrekeningen opgenomen activa niet (meer) bestonden. Colima c.s. stellen in de hoofdzaak dat PwC c.s. jegens hen, althans de Deelnemers onrechtmatig hebben gehandeld doordat zij hun taak als controlerend accountant van de Fondsen niet voldoende zorgvuldig hebben uitgevoerd. Volgens Colima c.s. miskent de rechtbank met haar oordeel dat Colima c.s., om hun stellingen in de hoofdzaak nader te kunnen onderbouwen een rechtmatig (bewijs)belang hebben bij afschrift van of inzage in de door PwC c.s. voor haar werkzaamheden op grond van de toepasselijke regelgeving verplicht aangelegde controledossiers, nu zij slechts op basis daarvan nader zullen kunnen onderbouwen op welke van de door hen concreet gestelde punten de controle werkzaamheden van PwC c.s. niet voldeden aan de daaraan te stellen eisen.
3.9
Het hof is met Colima c.s. van oordeel dat zij een voldoende zwaarwegend en rechtmatig belang hebben bij afschrift of inzage van de controle dossiers. Daarbij is allereerst van belang dat in het licht van de in 2008 gebleken fraude achteraf moet worden vastgesteld dat de jaarrekeningen van de Fondsen geen getrouw beeld gaven van het vermogen van de Fondsen. Tussen partijen is niet in geschil dat PwC c.s. op basis van de toepasselijke regelgeving, waaronder de Richtlijnen voor de Accountantscontrole (RAC) 2002 gehouden waren ter zake van de verrichte controlewerkzaamheden een zogeheten controledossier aan te leggen en te bewaren dat in voldoende mate compleet en gedetailleerd is, zodat een goed beeld kan worden gevormd van de uitvoering van de controlewerkzaamheden. Het controledossier is mede bedoeld om achteraf verantwoording af te kunnen leggen van de door de accountant verrichte werkzaamheden. In dat dossier dienden PwC c.s. informatie vast te leggen over de planning van de controle, de aard, het tijdstip van uitvoering en de omvang van de uitgevoerde controlewerkzaamheden, de resultaten daarvan en de conclusies naar aanleiding van de verkregen controle-informatie. Verder is van belang dat de door PwC c.s. uitgevoerde controle van de jaarrekening van Sentry mede strekte ter bescherming van de belangen van derden die op de jaarrekeningen moeten kunnen vertrouwen, waaronder ook de Beleggers. Dit betekent dat een eventueel tekortschieten van PwC c.s. in de uitvoering van de opgedragen controlewerkzaamheden onder omstandigheden ook jegens de Beleggers een onrechtmatige daad kan opleveren. Bij die laatste rechtsbetrekking zijn Colima en de Stichting, als Belegger respectievelijk lasthebber van Beleggers, partij en als zodanig hebben zij ook een rechtmatig (bewijs)belang bij afschrift van of inzage in de controledossier teneinde hun concrete stellingen in de hoofdzaak aangaande het tekortschieten van PwC c.s. nader te kunnen onderbouwen.
Nu PwC c.s. op basis van de toepasselijke regelgeving gehouden waren ter zake van de verrichte controlewerkzaamheden een zogeheten controledossier aan te leggen en te bewaren, is ook voldoende bepaalbaar op welke bescheiden de vordering ziet. Dat geldt echter niet indien en voor zover Colima c.s. met de toevoeging ‘inclusief de interne stukken’ het oog hebben op meer of andere stukken dan de interne stukken die op basis van de toepasselijke regelgeving al onderdeel uitmaken van de door PwC c.s. aan te leggen/aangelegde controledossiers. De vordering is in zoverre als onvoldoende bepaald niet toewijsbaar. De conclusie is dan dat (i) Colima c.s. een voldoende zwaarwegend rechtmatig belang hebben bij afschrift van of inzage in de controledossiers aangaande de controle van de jaarrekeningen van Sentry voor de boekjaren 2003, 2004 en 2005, (ii) de vordering in zoverre betrekking heeft op voldoende bepaalbare bescheiden en (iii) die bescheiden een rechtsbetrekking betreffen waarbij Colima c.s. partij zijn.
3.1
Vervolgens is dan aan de orde of zich een van de in artikel 843a Rv genoemde uitzonderingen voordoet. Op PwC c.s. als accountant rust ter zake van de controledossiers geen geheimhoudingsplicht als bedoeld in het derde lid van artikel 843a Rv en omtrent een zwaarwichtige reden die meebrengt PwC c.s. niet gehouden kunnen worden afgifte of inzage te verstrekken is evenmin gebleken. Weliswaar voeren PwC c.s. - terecht - aan dat de controledossiers vertrouwelijke gegevens van hun cliënten bevatten en dat zij tegenover die cliënten tot geheimhouding verplicht zijn, maar het hof is van oordeel dat dit belang - mede gelet op de hiervoor genoemde beperking van de omvang van de te verstrekken stukken en de hierna te noemen aan Colima c.s. op te leggen geheimhoudingsplicht - in het onderhavige geval minder zwaar moet wegen dan het maatschappelijk belang dat in rechte de waarheid aan het licht komt. PwC c.s. stellen vervolgens dat zij in het kader van de procedure bij de accountantskamer al een aanzienlijk deel van de stukken uit de controledossiers met betrekking tot de jaarrekeningen van Sentry voor de boekjaren 2004 en 2005 aan Colima c.s. ter beschikking hebben gesteld, zodat redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. Het hof volgt ook dit verweer niet. De reeds overgelegde stukken hebben geen betrekking op de controle van de jaarrekening van Sentry voor het boekjaar 2003. Verder geldt dat, zoals hiervoor al is overwogen, de door PwC c.s. aan te leggen en te bewaren controledossiers in voldoende mate compleet en gedetailleerd dienen te zijn om te verzekeren dat een goed beeld kan worden gevormd van de uitvoering van de controlewerkzaamheden. Dit brengt mee dat om een juist en volledig beeld van de uitvoering van de controlewerkzaamheden te kunnen krijgen, in beginsel kennisneming van het geheel van de in het controledossier vastgelegde gegevens nodig zal zijn. Tegen die achtergrond is het hof van oordeel dat een behoorlijke rechtsbedeling meebrengt dat Colima c.s. ter nadere onderbouwing van hun stellingen afschrift van, of inzage in de complete controledossiers dienen te krijgen en dat niet kan worden volstaan met een - door PwC c.s. gemaakte - selectie.
3.11.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grieven tegen het oordeel van de rechtbank in het incident slagen. Het hof zal het vonnis van 3 september 2014 in zoverre vernietigen en de incidentele vordering ex artikel 843a Rv als na te noemen alsnog toewijzen.
3.12.
Het hof zal daarbij op de voet van artikel 843a lid 2 Rv bepalen dat PwC c.s. aan Colima c.s. inzage in of afschrift van de controledossiers met betrekking tot de jaarrekeningen van Sentry voor de boekjaren 2003, 2004 en 2005 kunnen verstrekken door Colima c.s. toegang te verschaffen tot een daarvoor door PwC c.s. in te richten elektronische dataroom, althans door deze aan Colima c.s. op een elektronische gegevensdrager ter beschikking te stellen, dan wel op een andere tussen partijen overeen te komen geschikte wijze. De kosten daarvan komen ingevolge het bepaalde in artikel 843a lid 1 Rv voor rekening van Colima c.s. Teneinde PwC c.s. in staat te stellen de benodigde gegevens te verzamelen zal het hof bepalen dat PwC c.s. op een termijn van vier weken na dit arrest afschrift van of inzage in de controledossier dienen te verstrekken. Nu PwC c.s. hebben toegezegd aan een eventuele veroordeling te zullen voldoen is oplegging van een dwangsom niet nodig.
3.13.
Het hof ziet in de omstandigheid dat de controledossiers vertrouwelijke gegevens bevatten van cliënten van PwC c.s. aanleiding om, overeenkomstig het daartoe strekkende verzoek van PwC c.s., op de voet van artikel 29 Rv te bepalen dat het Colima c.s. verboden is om aan derden mededelingen te doen omtrent de inhoud van de aan haar te verstrekken controledossiers met betrekking tot de jaarrekeningen van Sentry voor de boekjaren 2003, 2004 en 2005.
3.14.
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen op een termijn van drie maanden na dit arrest voor een akte aan de zijde van Colima c.s., waarbij zij zich desgewenst zullen kunnen uitlaten over de inhoud van de door PwC c.s. verstrekte controledossiers en de relevantie daarvan voor de door Colima c.s. in de hoofdzaak geformuleerde grieven. PwC c.s. zullen daar op een termijn van vier weken bij akte op kunnen reageren.
3.15.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van 3 september 2014, voor zover daarbij de incidentele vordering ex artikel 843a Rv is afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt PwC c.s. om binnen vier weken na heden aan Colima c.s. inzage of afschrift te verstrekken van de controledossiers met betrekking tot de jaarrekeningen van Sentry voor de boekjaren 2003, 2004 en 2005, door Colima c.s. toegang te verschaffen tot een daarvoor door PwC c.s. in te richten elektronische dataroom, althans door deze aan Colima c.s. op een elektronische gegevensdrager ter beschikking te stellen, dan wel op een andere tussen partijen overeen te komen geschikte wijze;
bepaalt dat de kosten van het verstrekken van inzage of afschrift voor rekening komen van Colima c.s.;
bepaalt dat het Colima c.s. verboden is om aan derden mededelingen te doen omtrent de inhoud van de door PwC c.s. te verstrekken controledossiers met betrekking tot de jaarrekeningen van Sentry voor de boekjaren 2003, 2004 en 2005;
verwijst de zaak naar de rol van 5 april 2016 voor een akte aan de zijde van Colima c.s. voor het onder 3.14. omschreven doel, vervolgens antwoordakte aan de zijde van PwC c.s.;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, A.M.P Geelhoed en A.W.H. Vink en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2016.