ECLI:NL:GHAMS:2016:2984

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
22 juli 2016
Zaaknummer
23-004299-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne met ongeloofwaardige verklaring verdachte

Dit arrest is gewezen door het gerechtshof Amsterdam in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Suriname in 1965, was aangeklaagd voor de invoer van bijna drie kilogram cocaïne. Tijdens de zitting op 6 juli 2016 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er onvoldoende bewijs was voor het opzet op invoer van cocaïne, omdat de verdachte niet wist dat de cocaïne in zijn koffer zat. Het hof oordeelde echter dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig was. Het hof stelde vast dat de verdachte wist dat hij cocaïne vervoerde, aangezien het uitgangspunt is dat een passagier bekend is met de inhoud van zijn bagage. Bijzondere omstandigheden die van dit uitgangspunt zouden kunnen afwijken, waren niet aanwezig. Het hof verwierp het verweer van de verdachte en achtte bewezen dat hij willens en wetens de cocaïne binnen het grondgebied van Nederland had gebracht.

De rechtbank Noord-Holland had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. In hoger beroep eiste de advocaat-generaal een zwaardere straf van 29 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. Het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, een hogere straf rechtvaardigden. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die zijn leven op orde leek te hebben en bereid was om hulp te aanvaarden. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank voor het overige.

Uitspraak

parketnummer: 23-004299-14
datum uitspraak: 20 juli 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 oktober 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15-820601-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1965,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof de bewijsoverweging wijzigt.

Bewijsoverweging

Het hof vervangt het door de rechtbank onder 3.4 overwogene door het onderstaande.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, aangezien het overtuigende bewijs voor het opzet op invoer van cocaïne ontbreekt. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte wist dat cocaïne in zijn koffer zat, nu op de dag van zijn vertrek naar Nederland diverse personen in de gelegenheid zijn geweest zonder medeweten van de verdachte cocaïne in zijn koffer te stoppen
Naar het oordeel van het hof staat vast dat de verdachte wist dat hij cocaïne in zijn koffer vervoerde. Volgens vaste jurisprudentie geldt als uitgangspunt dat een passagier die per vliegtuig bagage met zich voert, met de inhoud daarvan bekend is. Bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat van dat uitgangspunt moet worden afgeweken, maar die doen zich in deze zaak niet voor. De verdachte heeft slechts in vage bewoordingen verklaard over hoe hij, omringd door en met hulp van, familieleden en vrienden zijn koffer heeft ingepakt, waarbij mogelijk een familielid cocaïne in zijn koffer zou hebben gestopt. Deze verklaring vindt geen ondersteuning in het dossier en voor de aannemelijkheid daarvan kan ook overigens geen enkel aanknopingspunt worden gevonden. Het hof merkt in dit verband nog op dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat zijn familieleden hem te kennen hebben gegeven niets van de aangetroffen cocaïne af te weten. Het hof acht daarom de verklaring van de verdachte dat hij niet wist dat hij cocaïne meevoerde, ongeloofwaardig en zal deze derhalve terzijde schuiven. Ook anderszins zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die aanleiding geven van voormeld uitgangspunt af te wijken. Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte willens en wetens de cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Het verweer wordt verworpen.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 29 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met bijzondere voorwaarden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van bijna drie kilogram gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding en (groot)handel in harddrugs en als afgeleide het gebruik ervan, betekenen een ernstige bedreiging van de volksgezondheid, brengen onrust voor de samenleving met zich en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het bewezen verklaarde feit is een ernstig misdrijf waarvoor, mede gelet op de oriëntatiepunten zoals deze voor zaken als de onderhavige zijn vastgelegd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), een hogere gevangenisstraf dan opgelegd door de rechtbank geïndiceerd geacht wordt.
Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ook is gebleken uit het reclasseringsadvies van 18 april 2016 betreffende de verdachte, aanleiding af te wijken van voormelde oriëntatiepunten. Het hof houdt in het bijzonder rekening met het feit dat de verdachte zijn leven grotendeels op orde lijkt te hebben, de bestaande (financiële) problemen onderkent en bereid is hieraan te werken en hierbij hulp te aanvaarden. Het hof zal daarom een gedeelte van de straf in voorwaardelijke vorm opleggen en daarbij bijzondere voorwaarden stellen als genoemd in het reclasseringsadvies.
Gelet op de omvang van de ingevoerde hoeveelheid cocaïne in Nederland en het feit dat de verdachte blijkens zijn ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring en een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 juni 2016 in Italië eerder voor invoer van drugs onherroepelijk is veroordeeld, is er geen ruimte te volstaan met een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de raadsman bepleit.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
27 (zevenentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarende algemene of bijzondere voorwaarden heeft overtreden.
Stelt als
algemene voorwaarden:
  • dat de verdachte zich niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
  • dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken en een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan zal bieden.
Stelt als
bijzondere voorwaarden:
  • dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen zoals gesteld door/namens Reclassering Nederland te Breda en zich daartoe binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van het arrest zal melden bij Reclassering Nederland te Breda en zich gedurende een door voornoemde instelling te bepalen periode en zo frequent als Reclassering Nederland te Breda dit gedurende deze periode nodig acht blijft melden;
  • dat de verdachte medewerking zal verlenen aan het opstarten van schuldhulpverlening, zolang de Reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. A.M. van Woensel, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod en J.M. van Riel, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 juli 2016.
Mr. Van Woensel is buiten staat dit arrest te ondertekenen