ECLI:NL:GHAMS:2016:2983

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
22 juli 2016
Zaaknummer
23-004728-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake illegaal verblijf en terugkeerprocedure

Op 20 juli 2016 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 3 december 2014 was gewezen. De verdachte, geboren in Iran in 1963, was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden voor het illegaal verblijf in Nederland, terwijl er een inreisverbod tegen hem was uitgevaardigd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar de straf verlaagd naar drie maanden gevangenisstraf. Dit besluit was gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte had herhaaldelijk geweigerd mee te werken aan de terugkeerprocedure naar Iran, ondanks dat de Nederlandse autoriteiten voldoende inspanningen hadden geleverd om hem terug te laten keren. Het hof oordeelde dat de terugkeerprocedure was doorlopen en dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet in strijd was met de Terugkeerrichtlijn. De straf werd vastgesteld op basis van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waarbij rekening werd gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte. Het hof heeft de gevangenisstraf verlaagd omdat de door de advocaat-generaal gevorderde straf te fors werd geacht, gezien de omstandigheden van de zaak. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffiers en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

parketnummer: 23-004728-14
datum uitspraak: 20 juli 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 december 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-703224-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Iran) op [geboortedag] 1963,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met weglating van hetgeen door de politierechter onder 2.2. en 5 eerste en tweede alinea is overwogen.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op 14 november 2014 als vreemdeling in Nederland verbleven terwijl hij wist dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd. De verdachte heeft aldus een beslissing van de Nederlandse overheid, op grond waarvan hij verplicht was Nederland te verlaten, genegeerd en heeft zich hier te lande opgehouden terwijl hij wist dat dit hem niet was toegestaan. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan een tot ongewenst vreemdeling verklaarde onderdaan van een derde land in de zin van art. 3, eerste lid, van de zogeheten Terugkeerrichtlijn (2008/115/EG) die, zonder geldige reden om niet terug te keren, illegaal in Nederland verblijft, is strijdig met de richtlijn indien de stappen van de in de richtlijn vastgelegde terugkeerprocedure nog niet zijn doorlopen, nu die strafoplegging de verwezenlijking van de met deze richtlijn nagestreefde doelstelling, te weten de invoering van een doeltreffend beleid van verwijdering en terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, in gevaar kan brengen.
Het proces-verbaal van de Dienst Regionale Recherche, afdeling Vreemdelingenpolitie, van 30 mei 2016, met een bijlage van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), houdt ten aanzien van de terugkeerprocedure het volgende in.
De verdachte heeft meermalen geweigerd medewerking te verlenen aan een telefonische presentatie bij de Iraanse autoriteiten. Tevens heeft hij geweigerd een aanvraag voor een laissez-passer in te vullen. De verdachte heeft de Vreemdelingenpolitie te kennen gegeven dat hij niet wil meewerken aan terugkeer naar Iran en dat hij niet wil meewerken aan het verkrijgen van een reisdocument. Met hem zijn 27 vertrekgesprekken gevoerd. De verdachte is meermalen in vreemdelingenbewaring gesteld, laatstelijk in 2012. Na zijn heenzending uit een strafrechtelijke detentie op 15 juli 2015 is de verdachte niet meer in beeld geweest bij de DT&V. Er zijn geen openstaande vertrekprocedures.
Naar het oordeel van het hof volgt hieruit dat door de Nederlandse autoriteiten voldoende inspanningen zijn geleverd de verdachte te doen terugkeren naar een in artikel 3, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn bedoeld land, zodat de terugkeerprocedure kan worden geacht te zijn doorlopen en het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen strijdigheid met de Terugkeerrichtlijn met zich brengt.
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) Op grond van deze oriëntatiepunten is voor het misdrijf van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden geïndiceerd, met een verhoging van de gevangenisstraf in geval van recidive met telkens één maand. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 juni 2016 is hij eerder ter zake van artikel 197 Sr onherroepelijk veroordeeld. Het hof zal gelet hierop aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden opleggen. Het hof acht de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf te fors nu de verdachte niet eerder voor (alleen) artikel 197 Sr tot een hogere gevangenisstraf dan twee maanden is veroordeeld.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit wettelijke voorschrift wordt toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod en J.M. van Riel, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 juli 2016.
Mr. Van Woensel is buiten staat dit arrest te ondertekenen