2.1.3.In de zaak met parketnummer 23-004822-15 heeft op 5 januari 2016 een (pro forma) openbare terechtzitting plaatsgevonden, waarin mrs. E. de Greeve, G.M. Boekhoudt en H.A. Marquart Scholtz zitting hadden. Het proces-verbaal van die zitting vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“(..) Voorts verzoekt de advocaat-generaal om de zaak met parketnummer 23-000465-15 samen te voegen met deze zaak.
De raadsman verzet zich tegen dit verzoek van de advocaat-generaal en verklaart dat de zaak met het parketnummer 23-000465-15 klaar is om behandeld te worden en niet 6 maanden zou moeten wachten op deze zaak waarvan het dossier nog niet is binnengekomen.
(..) De voorzitter deelt mede dat op het verzoek om de twee zaken samen te behandelen nog niet wordt beslist, omdat die beslissing afhangt van de termijn waarop de onderhavige zaak gepland kan worden en daarover nog geen duidelijkheid is.”
2.1.4.Het proces-verbaal van de openbare terechtzitting in de zaak met parketnummer 23-004822-15 van 14 juni 2016 waarin de gewraakte raadsheren zitting hadden vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“De raadsman deelt mee:
Ik verzoek u de zaak met parketnummer 23-000465-15 en die met parketnummer 23-004822-15 te voegen. Het gaat om feiten die met elkaar verband houden, daarnaast is mijn cliënt tegen hetzelfde tijdstip voor de zaken opgeroepen.
De advocaat-generaal deelt mee:
Ik refereer mij aan het oordeel van uw hof.
(..)
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mee dat het verzoek van de raadsman om de zaak met parketnummer 23-000465-15 en die met parketnummer 23-004822-15 te voegen wordt afgewezen, aangezien het hof gelet op hetgeen de raadsman heeft aangevoerd en ook overigens voeging van de zaken niet in het belang van het onderzoek acht.
(..)
De raadsman voert het woord tot verdediging. Hij doet dit aan de hand van zijn pleitnotities die aan het hof zijn overgelegd en de inhoud waarvan als hier ingevoegd geldt. In aanvulling daarop deelt de raadsman mee:
Ik verzoek uw hof de beslissing omtrent voeging van de zaken te heroverwegen. Uw hof heeft
die beslissing onvoldoende uitgelegd behalve door te zeggen dat mijn argumenten onvoldoende waren. Mijn cliënt is voor beide zaken gelijktijdig opgeroepen. Ik stel vast dat de voorzitter een proces-verbaal uit het dossier van de zaak met parketnummer 23-004822-15 in de zaak met parketnummer 23-000465-15 heeft voorgehouden; dat kan alleen als de zaken gevoegd worden behandeld. Terwijl uw hof in raadkamer zat, heb ik de advocaat-generaal meegedeeld dat het eerder het openbaar ministerie is geweest dat verzocht heeft de zaken met parketnummer 23-000465-15 en 23-004822-15 te voegen. Het verbaast mij dat de advocaat-generaal van het eerdere standpunt van het openbaar ministerie niet op de hoogte was. Eerder heeft uw hof besloten dat de beslissing omtrent voeging zou worden aangehouden omdat er nog geen zicht op was wanneer de zaak met parketnummer 23-004822-15 zou kunnen worden behandeld. Het wekte de indruk dat uw hof het belang van voeging ook inzag. Het belang van mijn cliënt is evident. Mijn cliënt is een proces-verbaal uit het dossier van de zaak met parketnummer 23-004822-15 in de zaak met parketnummer 23-000465-15 voorgehouden. In de zaak met parketnummer 23-000465-15 heeft mijn cliënt 9 maanden vastgezeten en heeft uiteindelijk een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden opgelegd gekregen; hij heeft duidelijk belang bij voeging.
(..)
De advocaat-generaal repliceert:
Het verzoek tot heroverweging van uw beslissing omtrent voeging, lijkt een beetje op een
verkapt appel. Mocht uw hof nog die beslissing willen heroverwegen, dan wil ik het volgende
opmerken. Mijn collega zag aanleiding de zaak met parketnummer 23-004822-15 en die met
parketnummer 23-000465-15 gelijktijdig aan te brengen en dat is ook gebeurd.
(..)
De raadsman dupliceert:
Ik ga ervan uit dat de ambtgenote van de advocaat-generaal, mr. Panhorst, het verschil tussen
voegen en gelijktijdig behandelen kent.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad in raadkamer.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter namens het hof mee dat het hof zich opnieuw beraden heeft over het verzoek omtrent voeging van de zaken, dat de raadsman zojuist een belang van de verdachte heeft genoemd dat hij eerder niet genoemd had, dat verdachte bij een eventuele veroordeling belang kan hebben bij voeging van de zaken maar dat dat geen belang is in de zin van artikel 259 van het Wetboek van Strafvordering zodat het verzoek tot voeging van de zaken andermaal wordt afgewezen.
De raadsman verzoekt het hof het onderzoek te onderbreken teneinde in de gelegenheid te worden
gesteld met de verdachte te overleggen.
Het onderzoek wordt onderbroken.
Na hervatting van het onderzoek deelt de raadsman mee:
Ik heb met mijn cliënt overleg gehad. De verdediging wraakt alle drie de raadsheren. De schijn van vooringenomenheid is gewekt. Uw beslissing is arbitrair. De verdediging heeft alle
argumenten genoemd die volgens de wet nodig zijn. Het gaat om soortgelijke delicten. Mijn
cliënt is voor dezelfde zitting opgeroepen. Ik heb verwezen naar het proces-verbaal van de
terechtzitting van 5 januari 2016 waarbij voeging aan de orde is gekomen; het was op initiatief van het openbaar ministerie. Het was niet duidelijk op welke termijn de behandeling had gekund. Ik heb de argumenten genoemd die de wetgever nodig vindt. Ik heb het belang van mijn cliënt genoemd; dat is geen argument voor voeging maar ik heb duidelijk verzocht daar rekening mee te houden. De schijn van vooringenomenheid is gewekt.
Op verzoek van de voorzitter leest de griffier hetgeen zij zojuist heeft genoteerd voor.
De raadsman deelt mee:
Ik heb nog een aanvulling op de aantekeningen van wat ik gezegd heb. Op 5 januari 2016 was
nog niet duidelijk op welke termijn de zaak zou kunnen worden behandeld en op grond daarvan is de beslissing aangehouden.
Desgevraagd deelt de raadsman mee dat het verzoek tot wraking in beide zaken wordt gedaan.
(..)
2.1.5.Het proces-verbaal van de openbare terechtzitting in de zaak met parketnummer 23-000465-15 van 14 juni 2016 waarin de raadsheren zitting hadden vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“De raadsman deelt mee:
Ik verzoek u de zaak met parketnummer 23-000465-15 en die met parketnummer 23-004822-15
te voegen. Het gaat om feiten die met elkaar verband houden, daarnaast is mijn cliënt tegen
hetzelfde tijdstip voor de zaken opgeroepen.
De advocaat-generaal deelt mee:
Ik refereer mij aan het oordeel van uw hof.
(..)
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mee dat het verzoek van de
raadsman om de zaak met parketnummer 23-000465-15 en die met parketnummer 23-004822-15 te
voegen wordt afgewezen, aangezien het hof gelet op hetgeen de raadsman heeft aangevoerd en ook
overigens voeging van de zaken niet in het belang van het onderzoek acht.
(..)
De voorzitter houdt de verdachte voor dat op pagina 2 van het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 6 november 2015 (in de zaak met parketnummer 23-004822-15) heeft verklaard
‘Alleen het wapen dat bij mijn zusje is aangetroffen, dat is van mij’.
De raadsman deelt mee:
U heeft beslist om de zaken niet te voegen en u houdt mijn cliënt een proces-verbaal uit het
dossier van de andere strafzaak voor. Het gaat om twee wapens die bij zijn zus zijn aangetroffen.
(..)
De raadsman voert het woord tot verdediging. Hij doet dit aan de hand van zijn pleitnotities die aan het hof zijn overgelegd en de inhoud waarvan als hier ingevoegd geldt. In aanvulling daarop deelt de raadsman mee:
Ik verzoek uw hof de beslissing omtrent voeging van de zaken te heroverwegen. Uw hof heeft
die beslissing onvoldoende uitgelegd behalve door te zeggen dat mijn argumenten onvoldoende
waren. Mijn cliënt is voor beide zaken gelijktijdig opgeroepen. Ik stel vast dat de voorzitter een
proces-verbaal uit het dossier van de zaak met parketnummer 23-004822-15 in de zaak met
parketnummer 23-000465-15 heeft voorgehouden; dat kan alleen als de zaken gevoegd worden
behandeld. Terwijl uw hof in raadkamer zat, heb ik de advocaat-generaal meegedeeld dat het
eerder het openbaar ministerie is geweest dat verzocht heeft de zaken met parketnummer 23-
000465-15 en 23-004822-15 te voegen. Het verbaast mij dat de advocaat-generaal van het
eerdere standpunt van het openbaar ministerie niet op de hoogte was. Eerder heeft uw hof
besloten dat de beslissing omtrent voeging zou worden aangehouden omdat er nog geen zicht op
was wanneer de zaak met parketnummer 23-004822-15 zou kunnen worden behandeld. Het
wekte de indruk dat uw hof het belang van voeging ook inzag. Het belang van mijn cliënt is
evident. Mijn cliënt is een proces-verbaal uit het dossier van de zaak met parketnummer 23-
004822-15 in de zaak met parketnummer 23-000465-15 voorgehouden. In de zaak met
parketnummer 23-000465-15 heeft mijn cliënt 9 maanden vastgezeten en heeft uiteindelijk een
gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden opgelegd gekregen; hij heeft duidelijk belang bij
voeging.
(..)
De advocaat-generaal repliceert:
Het verzoek tot heroverweging van uw beslissing omtrent voeging, lijkt een beetje op een
verkapt appel. Mijn collega zag aanleiding de zaak met parketnummer 23-004822-15 en die met
parketnummer 23-000465-15 gelijktijdig aan te brengen en dat is ook gebeurd.
(..)
De raadsman dupliceert:
Ik ga ervan uit dat de ambtgenote van de advocaat-generaal, mr. Panhorst, het verschil tussen
voegen en gelijktijdig behandelen kent.
(..)
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter namens het hof mee dat het hof zich opnieuw
beraden heeft over het verzoek omtrent voeging van de zaken, dat de raadsman zojuist een belang van de verdachte heeft genoemd dat hij eerder niet genoemd had, dat verdachte bij een eventuele veroordeling belang kan hebben bij voeging van de zaken maar dat dat geen belang is in de zin van artikel 259 van het Wetboek van Strafvordering zodat het verzoek tot voeging van de zaken andermaal wordt afgewezen.
De raadsman verzoekt het hof het onderzoek te onderbreken teneinde in de gelegenheid te worden
gesteld met de verdachte te overleggen.
Het onderzoek wordt onderbroken.
Na hervatting van het onderzoek deelt de raadsman mee:
Ik heb met mijn cliënt overleg gehad. De verdediging wraakt alle drie de raadsheren. De schijn
van vooringenomenheid is gewekt. Uw beslissing is arbitrair. De verdediging heeft alle
argumenten genoemd die volgens de wet nodig zijn. Het gaat om soortgelijke delicten. Mijn
cliënt is voor dezelfde zitting opgeroepen. Ik heb verwezen naar het proces-verbaal van de
terechtzitting van 5 januari 2016 waarbij voeging aan de orde is gekomen; het was op initiatief
van het openbaar ministerie. Het was niet duidelijk op welke termijn de behandeling had gekund.
Ik heb de argumenten genoemd die de wetgever nodig vindt. Ik heb het belang van mijn cliënt
genoemd; dat is geen argument voor voeging maar ik heb duidelijk verzocht daar rekening mee
te houden. De schijn van vooringenomenheid is gewekt.
Op verzoek van de voorzitter leest de griffier hetgeen zij zojuist heeft genoteerd voor.
De raadsman deelt mee:
Ik heb nog een aanvulling op de aantekeningen van wat ik gezegd heb. Op 5 januari 2016 was
nog niet duidelijk op welke termijn de zaak zou kunnen worden behandeld en op grond daarvan
is de beslissing aangehouden.
Desgevraagd deelt de raadsman mee dat het verzoek tot wraking in beide zaken wordt gedaan.
(..)”