ECLI:NL:GHAMS:2016:2982

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
22 juli 2016
Zaaknummer
200.193.637/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in verband met vermeende vooringenomenheid van raadsheren

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 13 juli 2016 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een gedetineerde verzoeker, die zich in twee strafzaken bevond, met parketnummers 23-000465-15 en 23-004822-15. De verzoeker had eerder herhaaldelijk verzocht om de voeging van deze zaken, maar deze verzoeken waren door de raadsheren afgewezen. De verzoeker stelde dat deze afwijzingen zo onbegrijpelijk waren dat ze de schijn van vooringenomenheid wekten. De raadsheren, A.D.R.M. Boumans, F.M.D. Aardema en A. van Verseveld, hadden in hun beslissingen aangegeven dat de voeging niet in het belang van het onderzoek was. Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 29 juni 2016, heeft de verzoeker zijn standpunt toegelicht, waarbij hij verwees naar de samenhang tussen de zaken en zijn persoonlijke omstandigheden. De advocaat-generaal heeft de wraking bestreden en geconcludeerd dat er geen gegronde redenen waren voor de vrees voor vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft geoordeeld dat de beslissingen van de raadsheren gemotiveerd waren en niet zo onbegrijpelijk dat ze de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid wekten. Het verzoek tot wraking is afgewezen, waarbij de wrakingskamer benadrukte dat de onpartijdigheid van de rechters wordt vermoed, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

zaaknummer : 200.193.637/01
beslissing van de wrakingskamer van 13 juli 2016
inzake het op 14 juni 2016 gedane verzoek namens
[X],
geboren te [plaats] ( [land] ) [in] 1985,
adres: [adres] ,
thans gedetineerd in PI Midden Holland, Gev. De Geniepoort te Alphen aan den Rijn,
verzoeker,
raadsman: mr. M.L. van Gaalen te Amsterdam.

1.Het geding

Het verzoek tot wraking is op 14 juni 2016 gedaan ter openbare terechtzitting in de gelijktijdige behandeling van de strafzaken met parketnummers 23-004822-15 en 23-000465-15. Van deze terechtzitting zijn afzonderlijke processen-verbaal opgemaakt, die deel uitmaken van het wrakingsdossier.
Het verzoek strekt tot wraking van mrs. A.D.R.M. Boumans, F.M.D. Aardema en A. van Verseveld, raadsheren in de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam (hierna gezamenlijk ook: de raadsheren).
De raadsheren hebben in een brief van 21 juni 2016 te kennen gegeven dat zij niet berusten in het wrakingsverzoek en zij hebben daarin een schriftelijke reactie op het verzoek gegeven.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is bepaald op 29 juni 2016 om 11:00 uur. Daarbij is verzoeker verschenen met zijn raadsman, die het verzoek nader heeft toegelicht aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota. Tevens zijn de raadsheren verschenen, die het woord hebben gevoerd. Daarnaast is mr. P. Everaars, advocaat-generaal, verschenen. Hij heeft ter zitting eveneens het woord gevoerd.

2.De feiten

2.1.
Het gaat hier, samengevat en voor zover van belang, om het volgende.
2.1.1.
De zaak met parketnummer 23-000465-15 betreft het hoger beroep van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 januari 2015 (parketnummer 13/693028-12) waarbij verzoeker is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden wegens verboden wapenbezit.
2.1.2.
De zaak met parketnummer 23-004822-15 betreft het hoger beroep van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2015 (parketnummer 13/773016-15) waarbij verzoeker is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden wegens verboden wapenbezit en munitie, het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van 344 gram heroïne en 93,2 gram hasj, medeplichtigheid aan het medeplegen van het vervoeren en opzettelijk aanwezig hebben van 74,6 kilo hennepplanten en 1,4 kilo henneptoppen en het medeplegen van diefstal van een auto. In deze zaak is verdachte gedetineerd.
2.1.3.
In de zaak met parketnummer 23-004822-15 heeft op 5 januari 2016 een (pro forma) openbare terechtzitting plaatsgevonden, waarin mrs. E. de Greeve, G.M. Boekhoudt en H.A. Marquart Scholtz zitting hadden. Het proces-verbaal van die zitting vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“(..) Voorts verzoekt de advocaat-generaal om de zaak met parketnummer 23-000465-15 samen te voegen met deze zaak.
De raadsman verzet zich tegen dit verzoek van de advocaat-generaal en verklaart dat de zaak met het parketnummer 23-000465-15 klaar is om behandeld te worden en niet 6 maanden zou moeten wachten op deze zaak waarvan het dossier nog niet is binnengekomen.
(..) De voorzitter deelt mede dat op het verzoek om de twee zaken samen te behandelen nog niet wordt beslist, omdat die beslissing afhangt van de termijn waarop de onderhavige zaak gepland kan worden en daarover nog geen duidelijkheid is.”
2.1.4.
Het proces-verbaal van de openbare terechtzitting in de zaak met parketnummer 23-004822-15 van 14 juni 2016 waarin de gewraakte raadsheren zitting hadden vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“De raadsman deelt mee:
Ik verzoek u de zaak met parketnummer 23-000465-15 en die met parketnummer 23-004822-15 te voegen. Het gaat om feiten die met elkaar verband houden, daarnaast is mijn cliënt tegen hetzelfde tijdstip voor de zaken opgeroepen.
De advocaat-generaal deelt mee:
Ik refereer mij aan het oordeel van uw hof.
(..)
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mee dat het verzoek van de raadsman om de zaak met parketnummer 23-000465-15 en die met parketnummer 23-004822-15 te voegen wordt afgewezen, aangezien het hof gelet op hetgeen de raadsman heeft aangevoerd en ook overigens voeging van de zaken niet in het belang van het onderzoek acht.
(..)
De raadsman voert het woord tot verdediging. Hij doet dit aan de hand van zijn pleitnotities die aan het hof zijn overgelegd en de inhoud waarvan als hier ingevoegd geldt. In aanvulling daarop deelt de raadsman mee:
Ik verzoek uw hof de beslissing omtrent voeging van de zaken te heroverwegen. Uw hof heeft
die beslissing onvoldoende uitgelegd behalve door te zeggen dat mijn argumenten onvoldoende waren. Mijn cliënt is voor beide zaken gelijktijdig opgeroepen. Ik stel vast dat de voorzitter een proces-verbaal uit het dossier van de zaak met parketnummer 23-004822-15 in de zaak met parketnummer 23-000465-15 heeft voorgehouden; dat kan alleen als de zaken gevoegd worden behandeld. Terwijl uw hof in raadkamer zat, heb ik de advocaat-generaal meegedeeld dat het eerder het openbaar ministerie is geweest dat verzocht heeft de zaken met parketnummer 23-000465-15 en 23-004822-15 te voegen. Het verbaast mij dat de advocaat-generaal van het eerdere standpunt van het openbaar ministerie niet op de hoogte was. Eerder heeft uw hof besloten dat de beslissing omtrent voeging zou worden aangehouden omdat er nog geen zicht op was wanneer de zaak met parketnummer 23-004822-15 zou kunnen worden behandeld. Het wekte de indruk dat uw hof het belang van voeging ook inzag. Het belang van mijn cliënt is evident. Mijn cliënt is een proces-verbaal uit het dossier van de zaak met parketnummer 23-004822-15 in de zaak met parketnummer 23-000465-15 voorgehouden. In de zaak met parketnummer 23-000465-15 heeft mijn cliënt 9 maanden vastgezeten en heeft uiteindelijk een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden opgelegd gekregen; hij heeft duidelijk belang bij voeging.
(..)
De advocaat-generaal repliceert:
Het verzoek tot heroverweging van uw beslissing omtrent voeging, lijkt een beetje op een
verkapt appel. Mocht uw hof nog die beslissing willen heroverwegen, dan wil ik het volgende
opmerken. Mijn collega zag aanleiding de zaak met parketnummer 23-004822-15 en die met
parketnummer 23-000465-15 gelijktijdig aan te brengen en dat is ook gebeurd.
(..)
De raadsman dupliceert:
Ik ga ervan uit dat de ambtgenote van de advocaat-generaal, mr. Panhorst, het verschil tussen
voegen en gelijktijdig behandelen kent.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad in raadkamer.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter namens het hof mee dat het hof zich opnieuw beraden heeft over het verzoek omtrent voeging van de zaken, dat de raadsman zojuist een belang van de verdachte heeft genoemd dat hij eerder niet genoemd had, dat verdachte bij een eventuele veroordeling belang kan hebben bij voeging van de zaken maar dat dat geen belang is in de zin van artikel 259 van het Wetboek van Strafvordering zodat het verzoek tot voeging van de zaken andermaal wordt afgewezen.
De raadsman verzoekt het hof het onderzoek te onderbreken teneinde in de gelegenheid te worden
gesteld met de verdachte te overleggen.
Het onderzoek wordt onderbroken.
Na hervatting van het onderzoek deelt de raadsman mee:
Ik heb met mijn cliënt overleg gehad. De verdediging wraakt alle drie de raadsheren. De schijn van vooringenomenheid is gewekt. Uw beslissing is arbitrair. De verdediging heeft alle
argumenten genoemd die volgens de wet nodig zijn. Het gaat om soortgelijke delicten. Mijn
cliënt is voor dezelfde zitting opgeroepen. Ik heb verwezen naar het proces-verbaal van de
terechtzitting van 5 januari 2016 waarbij voeging aan de orde is gekomen; het was op initiatief van het openbaar ministerie. Het was niet duidelijk op welke termijn de behandeling had gekund. Ik heb de argumenten genoemd die de wetgever nodig vindt. Ik heb het belang van mijn cliënt genoemd; dat is geen argument voor voeging maar ik heb duidelijk verzocht daar rekening mee te houden. De schijn van vooringenomenheid is gewekt.
Op verzoek van de voorzitter leest de griffier hetgeen zij zojuist heeft genoteerd voor.
De raadsman deelt mee:
Ik heb nog een aanvulling op de aantekeningen van wat ik gezegd heb. Op 5 januari 2016 was
nog niet duidelijk op welke termijn de zaak zou kunnen worden behandeld en op grond daarvan is de beslissing aangehouden.
Desgevraagd deelt de raadsman mee dat het verzoek tot wraking in beide zaken wordt gedaan.
(..)
2.1.5.
Het proces-verbaal van de openbare terechtzitting in de zaak met parketnummer 23-000465-15 van 14 juni 2016 waarin de raadsheren zitting hadden vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“De raadsman deelt mee:
Ik verzoek u de zaak met parketnummer 23-000465-15 en die met parketnummer 23-004822-15
te voegen. Het gaat om feiten die met elkaar verband houden, daarnaast is mijn cliënt tegen
hetzelfde tijdstip voor de zaken opgeroepen.
De advocaat-generaal deelt mee:
Ik refereer mij aan het oordeel van uw hof.
(..)
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mee dat het verzoek van de
raadsman om de zaak met parketnummer 23-000465-15 en die met parketnummer 23-004822-15 te
voegen wordt afgewezen, aangezien het hof gelet op hetgeen de raadsman heeft aangevoerd en ook
overigens voeging van de zaken niet in het belang van het onderzoek acht.
(..)
De voorzitter houdt de verdachte voor dat op pagina 2 van het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 6 november 2015 (in de zaak met parketnummer 23-004822-15) heeft verklaard
‘Alleen het wapen dat bij mijn zusje is aangetroffen, dat is van mij’.
De raadsman deelt mee:
U heeft beslist om de zaken niet te voegen en u houdt mijn cliënt een proces-verbaal uit het
dossier van de andere strafzaak voor. Het gaat om twee wapens die bij zijn zus zijn aangetroffen.
(..)
De raadsman voert het woord tot verdediging. Hij doet dit aan de hand van zijn pleitnotities die aan het hof zijn overgelegd en de inhoud waarvan als hier ingevoegd geldt. In aanvulling daarop deelt de raadsman mee:
Ik verzoek uw hof de beslissing omtrent voeging van de zaken te heroverwegen. Uw hof heeft
die beslissing onvoldoende uitgelegd behalve door te zeggen dat mijn argumenten onvoldoende
waren. Mijn cliënt is voor beide zaken gelijktijdig opgeroepen. Ik stel vast dat de voorzitter een
proces-verbaal uit het dossier van de zaak met parketnummer 23-004822-15 in de zaak met
parketnummer 23-000465-15 heeft voorgehouden; dat kan alleen als de zaken gevoegd worden
behandeld. Terwijl uw hof in raadkamer zat, heb ik de advocaat-generaal meegedeeld dat het
eerder het openbaar ministerie is geweest dat verzocht heeft de zaken met parketnummer 23-
000465-15 en 23-004822-15 te voegen. Het verbaast mij dat de advocaat-generaal van het
eerdere standpunt van het openbaar ministerie niet op de hoogte was. Eerder heeft uw hof
besloten dat de beslissing omtrent voeging zou worden aangehouden omdat er nog geen zicht op
was wanneer de zaak met parketnummer 23-004822-15 zou kunnen worden behandeld. Het
wekte de indruk dat uw hof het belang van voeging ook inzag. Het belang van mijn cliënt is
evident. Mijn cliënt is een proces-verbaal uit het dossier van de zaak met parketnummer 23-
004822-15 in de zaak met parketnummer 23-000465-15 voorgehouden. In de zaak met
parketnummer 23-000465-15 heeft mijn cliënt 9 maanden vastgezeten en heeft uiteindelijk een
gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden opgelegd gekregen; hij heeft duidelijk belang bij
voeging.
(..)
De advocaat-generaal repliceert:
Het verzoek tot heroverweging van uw beslissing omtrent voeging, lijkt een beetje op een
verkapt appel. Mijn collega zag aanleiding de zaak met parketnummer 23-004822-15 en die met
parketnummer 23-000465-15 gelijktijdig aan te brengen en dat is ook gebeurd.
(..)
De raadsman dupliceert:
Ik ga ervan uit dat de ambtgenote van de advocaat-generaal, mr. Panhorst, het verschil tussen
voegen en gelijktijdig behandelen kent.
(..)
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter namens het hof mee dat het hof zich opnieuw
beraden heeft over het verzoek omtrent voeging van de zaken, dat de raadsman zojuist een belang van de verdachte heeft genoemd dat hij eerder niet genoemd had, dat verdachte bij een eventuele veroordeling belang kan hebben bij voeging van de zaken maar dat dat geen belang is in de zin van artikel 259 van het Wetboek van Strafvordering zodat het verzoek tot voeging van de zaken andermaal wordt afgewezen.
De raadsman verzoekt het hof het onderzoek te onderbreken teneinde in de gelegenheid te worden
gesteld met de verdachte te overleggen.
Het onderzoek wordt onderbroken.
Na hervatting van het onderzoek deelt de raadsman mee:
Ik heb met mijn cliënt overleg gehad. De verdediging wraakt alle drie de raadsheren. De schijn
van vooringenomenheid is gewekt. Uw beslissing is arbitrair. De verdediging heeft alle
argumenten genoemd die volgens de wet nodig zijn. Het gaat om soortgelijke delicten. Mijn
cliënt is voor dezelfde zitting opgeroepen. Ik heb verwezen naar het proces-verbaal van de
terechtzitting van 5 januari 2016 waarbij voeging aan de orde is gekomen; het was op initiatief
van het openbaar ministerie. Het was niet duidelijk op welke termijn de behandeling had gekund.
Ik heb de argumenten genoemd die de wetgever nodig vindt. Ik heb het belang van mijn cliënt
genoemd; dat is geen argument voor voeging maar ik heb duidelijk verzocht daar rekening mee
te houden. De schijn van vooringenomenheid is gewekt.
Op verzoek van de voorzitter leest de griffier hetgeen zij zojuist heeft genoteerd voor.
De raadsman deelt mee:
Ik heb nog een aanvulling op de aantekeningen van wat ik gezegd heb. Op 5 januari 2016 was
nog niet duidelijk op welke termijn de zaak zou kunnen worden behandeld en op grond daarvan
is de beslissing aangehouden.
Desgevraagd deelt de raadsman mee dat het verzoek tot wraking in beide zaken wordt gedaan.
(..)”

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Volgens verzoeker had zijn verzoek tot voeging van beide zaken moeten worden toegewezen omdat er een verband bestaat tussen de strafbare feiten waarvan hij in beide zaken wordt verdacht (onder meer overtredingen van de Wet Wapens en Munitie) en hij voor de behandeling ter openbare terechtzitting in beide zaken is opgeroepen tegen dezelfde datum (14 juni 2016), zodat aan de vereisten van artikel 412 lid 4 juncto 259 Sv is voldaan. Verzoeker heeft ook een evident belang bij de verzochte voeging omdat hij in de zaak met parketnummer 23-000465-15 lange tijd in voorarrest heeft gezeten terwijl hij uiteindelijk door de rechtbank tot een beperkte straf is veroordeeld en het voorarrest, indien de zaken worden gevoegd, kan worden verrekend met de eventuele strafoplegging in de andere zaak. Daar komt nog bij dat de advocaat-generaal in de zaak met parketnummer 23-004822-15 reeds ter zitting van 5 januari 2015 heeft verzocht om voeging van de onderhavige zaken. Het hof heeft dat verzoek toen niet afgewezen op de grond dat dit niet in het belang van het onderzoek zou zijn, maar heeft de beslissing op dat verzoek slechts afhankelijk gesteld van de vraag of de andere zaak binnen afzienbare tijd gepland kon worden. Dat het hof vervolgens eenzelfde verzoek tot voeging van zaken van verzoeker tot tweemaal toe ongemotiveerd heeft afgewezen, is volgens verzoeker in het licht van het vorenstaande zo onbegrijpelijk dat voor die beslissing redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven. Verder heeft de voorzitter in de zaak met parketnummer 23-000465-15 een proces-verbaal uit de andere zaak met parketnummer 23-004822-15 aan verzoeker voorgehouden, hetgeen alleen mogelijk is indien de zaken gevoegd zijn. Dit duidt er te meer op dat het verzoek tot voeging had moeten worden toegewezen, aldus verzoeker. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is namens verzoeker ten slotte aangevoerd dat de voorzitter, mr. Boumans, maar éénmaal naar de persoonlijke omstandigheden van verzoeker heeft gevraagd. De voorzitter heeft daarbij niet duidelijk gemaakt in welke zaak zij dit deed. Uit de processen-verbaal (2.1.4 en 2.1.5) blijkt dat de persoonlijke omstandigheden in beide zaken zijn behandeld, hetgeen ook slechts mogelijk is indien de zaken gevoegd zijn, aldus steeds de verzoeker.
3.2.
De raadsheren hebben in hun schriftelijke reactie aangevoerd dat de enkele omstandigheid dat het verzoek tot voeging van beide zaken (tweemaal) is afgewezen, geen zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de raadsheren jegens verzoeker vooringenomenheid koesteren, althans dat bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Mr. Aardema heeft hieraan ter gelegenheid van de mondeling behandeling van het wrakingsverzoek toegevoegd dat het hof het verzoek van de advocaat-generaal tijdens de pro forma zitting van 5 januari 2016 mogelijk slechts heeft opgevat als een verzoek om de zaken gelijktijdig te behandelen. Ter zitting van de wrakingskamer heeft mr. Boumans nog meegedeeld dat zij een proces-verbaal uit de ene zaak aan verzoeker heeft voorgehouden in de andere zaak, maar dat dit op een vergissing berustte, hetgeen reeds tijdens de zitting van 15 juni 216 is opgehelderd. Verder heeft zij aangegeven dat het gebruikelijk is dat, indien zaken gelijktijdig maar niet gevoegd worden behandeld, slechts eenmaal naar de persoonlijke omstandigheden van verzoeker wordt gevraagd,
3.3.
De advocaat-generaal heeft - samengevat - geconcludeerd dat de aangevoerde gronden voor de wraking niet kunnen leiden tot gegrondverklaring van het wrakingsverzoek.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Uitgangspunt bij de beoordeling van een wrakingsverzoek is dat de rechter uit
hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich
uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren
voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans
dat bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
Het wrakingsverzoek ziet op de beslissingen van de raadsheren om de verzoeken tot voeging van de zaken met parketnummers 23-000465-15 en 23-004822-15 (in beide zaken) af te wijzen.
4.4.
De wrakingskamer stelt voorop dat het niet aan de wrakingskamer is bedoelde beslissingen inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als
rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen. Nu het gaat om door het hof gegeven beslissingen, kan de vrees voor vooringenomenheid slechts objectief gerechtvaardigd zijn indien in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval een beslissing is genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven.
4.5.
Het eerste verzoek tot voeging (in beide zaken) hebben de raadsheren afgewezen op de grond dat zij de gevraagde voeging, gezien hetgeen de raadsman daartoe heeft aangevoerd en ook overigens, niet in het belang van het onderzoek achtten. Ten aanzien van het tweede verzoek tot voeging althans het verzoek tot heroverweging van voornoemde beslissing, hebben de raadsheren geoordeeld dat het aangevoerde persoonlijke belang van verzoeker (de mogelijkheid tot verrekening van het voorarrest in de ene zaak met de eventuele straf in de andere zaak) geen belang in de zin van artikel 259 Sv betreft. Anders dan verzoeker stelt, is aldus sprake van gemotiveerde beslissingen. Deze beslissingen betreffen procesbeslissingen die naar het oordeel van de wrakingskamer niet zo onbegrijpelijk zijn dat daaruit (de objectief gerechtvaardigde schijn van) vooringenomenheid van de raadsheren jegens verzoeker blijkt. Dat verzoeker het met die beslissingen niet eens is, stuit af op het hiervoor in 4.4 overwogene. Dat mr. Boumans eenmaal naar de persoonlijke omstandigheden van verzoeker heeft gevraagd in beide zaken, maakt het voorgaande niet anders. Ditzelfde geldt voor de omstandigheid dat mr. Boumans (ten onrechte) een proces-verbaal uit ene zaak aan verzoeker heeft voorgehouden in de andere zaak. De wrakingskamer merkt hierbij nog op dat mr. Boumans ter zitting van de wrakingskamer heeft verklaard dat dit een vergissing betrof die reeds tijdens de zitting was opgehelderd en dat de raadsman van verzoeker hierop desgevraagd heeft gereageerd dat deze kwestie, hoewel hij het zich niet op dezelfde manier als mr. Boumans herinnert, inderdaad ter zitting aan de orde is gekomen. De omstandigheid dat de advocaat-generaal in de zaak met parketnummer 23-004822-15 op 5 januari 2016 (ook) heeft verzocht om voeging - of dit nu een verzoek tot voeging van zaken in de zin van artikel 259 Sv betrof of slechts een verzoek om gelijktijdige behandeling van de zaken - leidt evenmin tot een ander oordeel. Uit het proces-verbaal van 5 januari 2016 valt immers geen toezegging tot toewijzing van dat verzoek af te leiden. Op grond van al het vorenstaande is niet gebleken van feiten of omstandigheden waardoor de onpartijdigheid van de raadsheren schade zou kunnen lijden. Dit betekent dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, R.G. Kemmers en F.A. Hartsuiker en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2016.
Mrs. Driessen-Poortvliet en Hartsuiker zijn buiten staat deze beslissing te ondertekenen.