ECLI:NL:GHAMS:2016:2981

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
23-004001-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne met veroordeling tot gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren op de Nederlandse Antillen in 1962 en thans gedetineerd, was beschuldigd van het medeplegen van de invoer van ongeveer 6 kilogram cocaïne op 21 maart 2015 te Schiphol. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, maar het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor wat betreft het tweede feit, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van de invoer op 11 februari 2015. Het hof oordeelde dat de bewijsvoering voor dit feit onvoldoende was, ondanks de verklaringen van medeverdachten.

Het hof heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de invoer van cocaïne op 21 maart 2015. De verklaring van een medeverdachte, die de verdachte als snorder beschouwde, werd niet geloofwaardig geacht. Het hof baseerde zijn oordeel op het telefooncontact tussen de verdachte en de medeverdachte, evenals op de aangetroffen plattegrond in de woning van de verdachte, die leidde tot de conclusie dat de verdachte actief betrokken was bij de drugshandel. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, met aftrek van voorarrest, en het hof verklaarde het in beslag genomen voorwerp, een zwarte telefoon, verbeurd.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak benadrukt de ernst van de drugshandel en de schadelijke gevolgen voor de samenleving.

Uitspraak

parketnummer: 23-004001-15
datum uitspraak: 22 juli 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 september 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15‑820290-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1962,
adres: [adres],
thans gedetineerd in PI Midden Holland, Gev. De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 21 maart 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (hieronder mede te verstaan invoer als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) ongeveer 6 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2:
hij op of omstreeks 11 februari 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (hieronder mede te verstaan invoer als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof de verdachte vrij zal spreken van het onder 2 tenlastegelegde.

Vrijspraak feit 2

Feit 2 ziet op de invoer van cocaïne op 11 februari 2015. In het huis van medeverdachte [medeverdachte 1] zijn vluchtgegevens gevonden naar aanleiding waarvan medeverdachte [medeverdachte 2] is ondervraagd. [medeverdachte 2] heeft verklaard over een transport waarbij zij een pakketje van Sint Maarten naar Nederland heeft gebracht. Haar zou van tevoren gezegd zijn dat het om vloeistoffen/chemicaliën ging. Het pakket voelde volgens [medeverdachte 2] aan als een “pak suiker”. De door [medeverdachte 2] beschreven reis en overdracht van het pakketje vertonen grote overeenkomsten met de reis die [naam] kort daarna heeft gemaakt (feit 1). Deze sterke overeenkomsten zijn evenwel onvoldoende om tot een bewezenverklaring van feit 2 te komen, ook al omdat bij [medeverdachte 2] op 11 februari 2015 geen cocaïne is aangetroffen. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van hetgeen de verdachte onder 2 is ten laste gelegd.

Gevoerde verweren

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd – kort gezegd – dat de verdachte niet betrokken is geweest bij de invoer van cocaïne. De verklaring van [naam] over de rol van de verdachte is ongeloofwaardig. De verdachte heeft als snorder [naam] naar Schiphol gebracht en opgehaald en wist niet van de drugssmokkel. Het papier dat in zijn woning is aangetroffen heeft hij van [naam] gekregen. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.
Het hof overweegt als volgt.
De verklaring van [naam] moet in het licht gezien worden van het telefooncontact tussen [naam] en de verdachte en de in de woning van de verdachte aangetroffen plattegrond. Uit het telefooncontact blijkt dat [naam] en de verdachte in de periode kort voorafgaand aan het vertrek van [naam] 27 keer contact hebben gehad. Op de dag van aankomst in Nederland hebben zij elf keer contact gehad. De Koninklijke Marechaussee heeft de plattegrond herkend als een deel van de airside van de luchthaven Schiphol, met onder andere het invalidentoilet waar [naam] de cocaïne heeft overgedragen aan medeverdachte [medeverdachte 3]. De andere helft van het document waarop de plattegrond is getekend is in de auto van medeverdachte [medeverdachte 3] aangetroffen. De verklaring van [naam] vindt derhalve in belangrijke mate steun in andere bewijsmiddelen.
Dat stelling van de verdediging dat de verdachte slechts de snorder was is niet aannemelijk geworden. Het hof verwerpt de verweren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 21 maart 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 6 kilogram cocaïne.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg feit 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat indien het hof tot een veroordeling komt er rekening moet worden gehouden met de slechts kleine rol van de verdachte, waardoor hem een lagere straf opgelegd dient te worden dan in eerste aanleg.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van zes kilo cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof, die ook nog eens verslavend werkt. Bovendien gaat de handel in cocaïne vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 juni 2016 is hij eerder voor soortgelijke delicten onherroepelijk veroordeeld.
Nu het hof tot een vrijspraak komt voor het onder 2 tenlastegelegde is een straf in de orde van grootte zoals door de advocaat-generaal gevorderd niet aan de orde Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp. Het behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een zwarte telefoon van het merk Samsung.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een deel van een document, waarop een plattegrond is weergegeven.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een zwarte telefoon van het merk Blackberry Curve
een zwarte telefoon van het merk Blackberry.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. A.M.R. Karsemeijer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 juli 2016.
[.......]
.