ECLI:NL:GHAMS:2016:2959

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
200.177.026/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Overvast B.V. en JIJ EN WIJ Geldadvies V.O.F. betreffende een huurachterstand en de ontbinding van een huurovereenkomst. Overvast, de appellante, had in eerste aanleg een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam aangevochten, waarin de huurovereenkomst was ontbonden op basis van een betalingsachterstand. De kantonrechter had geoordeeld dat de betalingsregeling die op 4 april 2014 was overeengekomen, niet was vervallen ondanks de nieuwe huurachterstand die was ontstaan. Overvast stelde dat de betalingsregeling wel degelijk was vervallen en dat er nog een bedrag aan huurachterstand van vóór 1 mei 2014 openstond. Het hof oordeelde dat de kantonrechter de betalingsregeling onjuist had geïnterpreteerd en dat Overvast recht had op de huurachterstand van € 5.668,34. Daarnaast oordeelde het hof dat de schadevergoeding wegens voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst en de contractuele boetes voor de maanden mei tot en met september 2014 volledig aan Overvast moesten worden toegewezen. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter voor zover het de afwijzing van de vorderingen van Overvast betrof en wees de vorderingen toe, inclusief de buitengerechtelijke incassokosten. De kosten van het hoger beroep werden eveneens aan JWG VOF c.s. opgelegd.

Uitspraak

arrest
________________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.177.026/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 3126401 \ CV EXPL 14-16009
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 juli 2016
inzake
OVERVAST B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. M.J. Sarfaty te Amsterdam,
tegen:

1.JIJ EN WIJ Geldadvies V.O.F,

gevestigd te Amsterdam,
2.
[geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[geïntimeerde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[geïntimeerde sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[geïntimeerde sub 5],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. S.C. de Lange te Hoofddorp.

1.Het geding in hoger beroep

Appellante wordt hierna Overvast genoemd. Geïntimeerden worden hierna gezamenlijk aangeduid als JWG VOF c.s., geïntimeerde sub 1 als JWG VOF en geïntimeerden sub 2 tot en met 5 gezamenlijk als de Vennoten.
Overvast is bij dagvaarding van 20 april 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 12 februari 2015, onder bovenstaand zaaknummer gewezen tussen Overvast als eiseres en JWG VOF c.s. als gedaagden (hierna ook: het vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens inhoudende akte wijziging van eis, met producties;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Overvast heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis zal vernietigen, uitsluitend voor zover het sub III en IV van het - naar het hof begrijpt, in het vonnis als zodanig aangeduide - eindvonnis betreft, en opnieuw rechtdoende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen op deze onderdelen, zoals die na eiswijziging komen te luiden, alsnog zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, te vermeerderen met nakosten en rente.
JWG VOF c.s. hebben geconcludeerd tot afwijzing, respectievelijk niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep, met beslissing over de proceskosten, te vermeerderen met nakosten en rente.
Overvast heeft bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De kantonrechter heeft in het vonnis onder 1.1 tot en met 1.9 de feiten vastgesteld die zij bij de beoordeling van deze zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat, en waar nodig aangevuld met andere feiten die enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn, komen de feiten - voor zover in dit hoger beroep nog van belang - neer op het volgende.
2.2.1
Overvast heeft op 14 juli 2011 met Casa Narita B.V. i.o. (hierna: Casa Narita) een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de kantoorruimte aan de [adres] (hierna: het gehuurde). De huurovereenkomst is aangegaan voor een periode van 5 jaar, ingaande 1 juli 2011 tot en met 30 juni 2016. Bij aanvang van de huurovereenkomst is de jaarhuurprijs vastgesteld op € 63.480,-- exclusief servicekosten en BTW. De totale prijs per maand bedraagt tot 1 juli 2014 € 7.841,22 en per 1 juli 2014 € 7.890,06.
2.2.2
In de huurovereenkomst staat vermeld dat Casa Narita wordt vertegenwoordigd door haar twee gezamenlijk bevoegde functionarissen:
“(...) (A) de vennootschap onder firmaJij en Wij Geldadvies V.O.F.(...), die op haar beurt
rechtsgeldig wordt vertegenwoordigd door haar vier gezamenlijk bevoegde vennoten,de heer [geïntimeerde sub 4]
, de heer [geïntimeerde sub 2] , de heer [geïntimeerde sub 3] en de heer [geïntimeerde sub 5](…).”
2.3.3
In de op de huurovereenkomst toepasselijke algemene bepalingen (ROZ-model kantoorruimte juli 2003, hierna: AV) is onder meer het volgende bepaald:
“(…)
Kosten, verzuim
17.1
In alle gevallen waarin verhuurder een sommatie, een ingebrekestelling of een exploot aan huurder doet uitbrengen, of in geval van procedures tegen huurder om deze tot nakoming van de huurovereenkomst of tot ontruiming te dwingen, is huurder verplicht alle daarvoor gemaakte kosten, zowel in als buiten rechte - met uitzondering van de ingevolge een definitieve rechterlijke beslissing door verhuurder te betalen proceskosten - aan verhuurder te voldoen. De gemaakte kosten worden tussen partijen bij voorbaat vastgesteld op een bedrag dat niet lager is dan het gebruikelijke tarief dat door de gerechtsdeurwaarders wordt gehanteerd.
(…)
Betalingen
(…)
18.2
Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 2% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300,00 per maand.”
2.2.4
In het door Overvast overgelegde uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van
Koophandel staat vermeld dat Casa Narita is opgeheven en dat de inschrijving in het Handelsregister ambtshalve is doorgehaald op 20 september 2013. Uit een door JWG VOF c.s. overgelegd uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat Jij en Wij Geldadvies VOF na 1 januari 2012 is uitgeschreven uit het Handelsregister.
2.2.5
Overvast heeft JWG VOF c.s. op 31 maart 2014 ter zake van een achterstand in de huur- en BTW-betalingen ter hoogte van € 54.769,91 in kort geding gedagvaard. Op 4 april 2014 heeft Overvast ingestemd met een betalingsregeling en het kort geding ingetrokken. JWG VOF c.s. hebben er mee ingestemd om een bedrag van € 39.087,47 op 7 april 2014 te betalen in mindering op de totale achterstand. Het restantbedrag van de huurachterstand van € 15.682,44 en buitengerechtelijke incassokosten van € 1.322,70 zouden JWG VOF c.s. in twaalf maandelijkse termijnen van € 1.417,10 voldoen. Het bedrag van € 39.087,47 is op 7 april 2014 voldaan door JWG VOF c.s.
2.2.6
In de periode tussen 1 mei 2014 tot en met oktober 2014 is ten aanzien van de lopende huurverplichtingen een betalingsachterstand van vier maanden ontstaan.
2.2.7
JWG VOF c.s. hebben de huurovereenkomst opgezegd per 1 juli 2016.

3.Beoordeling

3.1
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter, onbestreden in hoger beroep, op grond van de onder 2.2.6 genoemde betalingsachterstand de huurovereenkomst ontbonden en de vordering tot ontruiming toegewezen. Voorts heeft de kantonrechter:
(i) geoordeeld dat de op 4 april 2014 afgesproken betalingsregeling niet is vervallen doordat JWG VOF c.s. een nieuwe huurachterstand hebben laten ontstaan, zodat slechts opeisbaar is de huurachterstand vanaf 1 mei 2014 (zie dictum onder III);
(ii) de schadevergoeding wegens voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst bepaald op drie maanden huur (zie dictum onder IV);
(iii) de boetebepaling in artikel 18.2 AV aldus geïnterpreteerd dat Overvast per maand over het totale openstaande saldo aan huur niet meer dan € 300,-- boeterente in rekening kan brengen, en bij vijf maanden huurachterstand een bedrag van € 1.500,-- aan boete toegewezen (zie dictum onder III);
(iv) overwogen dat er geen reden is de buitengerechtelijke kosten toe te wijzen, die Overvast had gevorderd omdat JWG VOF c.s. de betalingsregeling niet zijn nagekomen, omdat, aldus de kantonrechter, moet worden aangenomen dat die betalingsregeling niet is vervallen en er dus eveneens geen aanleiding is de gevorderde buitengerechtelijke kosten toe te wijzen, nog daargelaten dat Overvast deze kosten niet heeft onderbouwd.
3.2
Tegen de onder (i) tot en met (iv) genoemde beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motivering komt Overvast op met vier grieven.
3.3
Alvorens de grieven te behandelen, zal het hof het verweer van JWG VOF c.s. bespreken. Dit verweer komt er, zakelijk weergegeven en naar het hof begrijpt, op neer dat Overvast in haar hoger beroep tegen het vonnis van 12 februari 2015 niet-ontvankelijk is omdat het dictum van dat vonnis geen ontzegging of afwijzing inhoudt en dus moet worden aangemerkt als een tussenvonnis waartegen geen hoger beroep is opengesteld. Ten aanzien van de ingestelde vorderingen is pas, zo betogen JWG VOF c.s., het vonnis van 27 augustus 2015 een eindvonnis, in welk vonnis Overvast heeft berust.
3.3.1
Het verweer van JWG VOF c.s. gaat niet op want berust op een onjuiste uitleg van het dictum van het vonnis van 12 februari 2015. Het dictum van een uitspraak moet worden uitgelegd met inachtneming van de overwegingen die tot de uitspraak hebben geleid (o.m. HR 4 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:369). Naar het oordeel van het hof kan het dictum van het vonnis van 12 februari 2015 niet anders worden uitgelegd dan dat ten aanzien van alle door Overvast in eerste aanleg ingestelde vorderingen, met uitzondering van die met betrekking tot de bijdrage herziening btw (zie daarvoor het vonnis), een eindvonnis is gewezen en dat, voor zover het gaat om vorderingen die zijn afgewezen, slechts (voor beide partijen kenbaar) is verzuimd met zoveel woorden de formule “wijst af het meer of anders gevorderde” in het vonnis op te nemen. Redengevend voor deze uitleg is dat in het dictum (onder “Beslissing”) met zoveel woorden staat vermeld dat het vonnis zowel een eindvonnis (sub I tot en met IV) als, slechts met betrekking tot de bijdrage herziening btw, een tussenvonnis (sub V en VI) is, en voorts dat uit de formulering ten aanzien van de afzonderlijke vorderingen blijkt dat de kantonrechter deze vorderingen geheel of gedeeltelijk definitief heeft willen afwijzen. Dit geldt ook voor de onder 3.7 te bespreken vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten samenhangend met de tussen partijen getroffen betalingsregeling, omdat uit de overwegingen van de kantonrechter slechts kan worden afgeleid dat de kantonrechter (ook) die vordering definitief heeft willen afwijzen.
Ten overvloede merkt het hof op dat voornoemde uitleg bevestiging vindt in het nadien gewezen vonnis van 27 augustus 2015 omdat omtrent de in het vonnis van 12 februari 2015 behandelde vorderingen niets (meer) wordt overwogen of beslist en onder 10 uitdrukkelijk wordt vermeld: “Op de overige vorderingen is reeds beslist in het vonnis van 12 februari 2015.”
3.3.2
De conclusie moet zijn dat Overvast ten aanzien van haar vorderingen, met uitzondering van die ter zake van de bijdrage herziening btw, terecht en tijdig binnen drie maanden na 12 februari 2015 hoger beroep heeft ingesteld en in dat hoger beroep ontvankelijk is.
3.4
De kantonrechter heeft in rov 3.6 van het vonnis overwogen dat zij uit hetgeen beide partijen naar voren hebben gebracht omtrent de op 4 april 2014 overeengekomen afbetalingsregeling niet kan afleiden dat partijen tevens hebben afgesproken dat de betalingsregeling zou vervallen - en dat daarmee het restant van de huurachterstand tot en met april 2014 alsnog direct opeisbaar zou worden - indien JWG VOF c.s. niet zouden voldoen aan de lopende huurverplichtingen. Nu JWG VOF c.s. uitdrukkelijk betwisten dat dit het geval is, is er volgens de kantonrechter geen aanleiding om aan te nemen dat, daar waar JWG VOF c.s. aan de verplichtingen uit de afbetalingsregeling voldoen, te oordelen dat de betalingsregeling vervallen is omdat JWG VOF c.s. een nieuwe huurachterstand hebben laten ontstaan. Dit betekent dat thans slechts opeisbaar is de huurachterstand vanaf 1 mei 2014, aldus de kantonrechter. Hiertegen is
grief 1gericht.
3.4.1
Ter toelichting voert Overvast aan dat uit het door haar als productie 3 overgelegde overzicht van de betalingen van JWG VOF c.s. volgt dat zij gedurende acht maanden het bedrag van € 1.417,10 diverse keren later hebben voldaan dan bij de betalingsregeling was overeengekomen. Na 16 december 2014 hebben JWG VOF c.s. geen enkele betaling meer gedaan en is de betalingsregeling hoe dan ook vervallen. Er resteert derhalve nog een bedrag van € 5.668,34 aan huurachterstand van vóór 1 mei 2014, welk bedrag opeisbaar is, aldus Overvast.
3.4.2
Het hof stelt vast dat JWG VOF c.s. de juistheid van het door Overvast overgelegde betalingsoverzicht niet hebben weersproken en ook overigens niet inhoudelijk op de grief hebben gereageerd. Aangezien aldus voldoende is komen vast te staan dat JWG VOF c.s. niet aan hun verplichtingen uit de afbetalingsregeling hebben voldaan, dient het bedrag aan huurachterstand van vóór 1 mei 2014 ad € 5.668,34 alsnog te worden toegewezen. De grief slaagt.
3.5
De kantonrechter heeft de schadevergoeding wegens voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst bepaald op een bedrag gelijk aan drie maanden huur, te rekenen vanaf de maand waarin de ontruiming heeft plaatsgevonden. Hiertegen komt Overvast op met
grief 2. Ter toelichting voert zij aan dat de ontruiming medio april 2015 heeft plaatsgevonden, zodat JWG VOF c.s. vanaf 1 mei 2015 een schadevergoeding zijn verschuldigd. Aangezien deze schadevergoeding krachtens het vonnis slechts een bedrag is gelijk aan drie maanden huur komt dit feitelijk gezien neer op een beloning voor de wanbetaling door JWG VOF c.s. nu zij elf maanden eerder dan overeengekomen - de huurovereenkomst is per 1 juli 2016 opgezegd - zijn ontslagen uit hun betalingsverplichtingen op grond van de huurovereenkomst. Volgens Overvast is het zeer lastig om in Westpoort, waarin het gehuurde is gelegen, een geïnteresseerde huurder te vinden. Ondanks verwoede pogingen is haar dat tot op heden niet gelukt en zal dit voor het einde van de looptijd van de huurovereenkomst met JWG VOF c.s. ook niet het geval zijn. Ter bevestiging van haar standpunt legt Overvast als productie 4 een e-mail over van haar beherende makelaar. Haar vordering tot veroordeling van JWG VOF c.s. tot vergoeding van een bedrag vanaf 1 mei 2015 tot aan de dag van wederverhuur, uiterlijk tot en met 30 juni 2016, dient alsnog te worden toegewezen, aldus Overvast.
3.5.1
Aangezien JWG VOF c.s. bij memorie van antwoord niet hebben gereageerd op de door Overvast als productie 4 overgelegde e-mail met betrekking tot de onverhuurbaarheid van het gehuurde, ook overigens niet inhoudelijk op de grief zijn ingegaan en het door Overvast verdedigde standpunt het hof als juist voorkomt, heeft de grief succes en zal de vordering van Overvast alsnog volledig worden toegewezen.
3.6
Grief 3is gericht tegen de interpretatie door de kantonrechter van artikel 18.2 AV dat Overvast per maand over het totale openstaande saldo aan huur niet meer dan € 300,-- boeterente in rekening kan brengen, en dat dit bij vijf maanden huurachterstand resulteert in toewijzing van € 1.500,-- aan boete. Volgens Overvast is deze interpretatie onjuist en wordt over iedere maand huurachterstand per maand een boete van € 300,-- verbeurd, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, zodat JWG VOF c.s. voor de maanden mei tot en met september 2014 een contractuele boete van € 4.500,-- hebben verbeurd.
3.6.1
Het hof volgt Overvast in haar interpretatie van artikel 18.2 AV. De boete strekt er immers toe de huurder te prikkelen de huurtermijnen tijdig te betalen. Een uitleg van het beding zoals door de kantonrechter gegeven, namelijk dat de huurder over elke maand die niet tijdig is voldaan slechts eenmaal een boete is verschuldigd, zou tot het onaannemelijke resultaat leiden dat het voor de boete niet uitmaakt of een huurtermijn een dag of meerdere maanden te laat wordt betaald. JWG VOF c.s. hebben de bepaling dan ook redelijkerwijs zo moeten opvatten dat over iedere niet-betaalde huurtermijn iedere maand een boete van € 300,-- verschuldigd is. Aangezien de boete volgens artikel 18.2 AV direct opeisbaar is, behoeft deze, anders dan JWG VOF c.s. hebben betoogd, niet eerst te worden aangezegd. Aangezien JWG VOF c.s. niet inhoudelijk op deze grief hebben gereageerd en derhalve niets hebben aangevoerd dat tot een ander oordeel zou moeten leiden, slaagt de grief en zal het door Overvast gevorderde bedrag aan contractuele boete ad € 4.500,-- alsnog volledig worden toegewezen. Onvoldoende is gesteld of gebleken dat gronden bestaan om deze boete op de voet van artikel 6:94 lid 1 BW te matigen, zodat het verzoek tot matiging, ook ten aanzien van het meerdere dat door het hof wordt toegewezen, niet zal worden gehonoreerd.
3.7
Grief 4is gericht tegen de overweging van de kantonrechter de buitengerechtelijke incassokosten niet toe te wijzen, zoals hiervoor onder 3.1 (iv) weergegeven. Aangezien Overvast in haar eerste grief heeft betoogd dat de betalingsregeling is vervallen, is er volgens haar wel degelijk aanleiding de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten toe te wijzen. Zij verwijst naar artikel 17.1 AV op grond waarvan JWG VOF c.s. gehouden zijn de kosten met betrekking tot het aangaan van een betalingsregeling te vergoeden. De gevorderde kosten ad € 1.125,-- zijn redelijk te noemen, nu deze zijn berekend aan de hand van de Staffel buitengerechtelijke incassokosten (BIK), aldus Overvast.
3.7.1
Gelet op de - ook door de kantonrechter onderkende - samenhang tussen de betalingsachterstand die onderwerp was van de betalingsregeling en de ter zake daarvan gemaakte buitengerechtelijke incassokosten, dient met het slagen van grief 1 inzake de betalingsregeling ook grief 4 betreffende de buitengerechtelijke incassokosten te slagen. Het van toepassing zijnde artikel 17.1 AV biedt daartoe voldoende grondslag. Aangezien JWG VOF c.s. de hoogte van deze kosten niet gemotiveerd hebben bestreden en deze in overeenstemming met de BIK-staffel en derhalve redelijk zijn, zullen deze worden toegewezen. Ook deze grief heeft succes.
3.8
De conclusie is dat de grieven slagen.
3.9
Omdat haar vorderingen in de loop der tijd deels zijn achterhaald, heeft Overvast haar petitum, voor zover daarop in het eindvonnis is beslist, opnieuw geformuleerd. Het hof zal dit petitum volgen. Het vonnis zal om die reden niet alleen worden vernietigd voor zover daarin gelezen moet worden dat de in hoger beroep toegewezen vorderingen zijn afgewezen, maar ook, ter voorkoming van dubbele veroordelingen, voor zover onder III en IV de vorderingen van Overvast zijn toegewezen.. JWG VOF c.s. zullen worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Ten aanzien van de kosten in eerste aanleg geldt dat daaromtrent in het door de kantonrechter gewezen eindvonnis van 27 augustus 2015 is beslist.
4. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en voor zover het betreft de veroordelingen sub III en IV en de afwijzing van hetgeen thans in hoger beroep wordt toegewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt JWG VOF en de Vennoten hoofdelijk in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan Overvast te betalen een bedrag van € 29.338,52 wegens (huur) achterstand tot en met september 2014, alsmede een bedrag van € 4.500,-- aan contractueel verbeurde boetes wegens het te laat betalen van de huur over de maanden mei 2014 tot en met september 2014;
veroordeelt JWG VOF en de Vennoten hoofdelijk in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan Overvast te betalen een bedrag van € 7.890,06 wegens huur vanaf 1 oktober 2014 tot aan de laatste dag van de maand waarin de huurovereenkomst is ontbonden (28 februari 2015);
veroordeelt JWG VOF en de Vennoten hoofdelijk in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan Overvast te betalen een bedrag van € 7.890,06 wegens een gebruiksvergoeding, en wel voor iedere maand dat JWG VOF c.s. het gehuurde niet hebben ontruimd, vanaf de eerste dag van de maand nadat de huurovereenkomst is ontbonden ( 1 maart 2015) tot en met april 2015, de maand dat JWG VOF c.s. het gehuurde hebben ontruimd;
veroordeelt JWG VOF en de Vennoten hoofdelijk in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd om aan Overvast te betalen bij wijze van schadevergoeding vanwege de voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst een bedrag van € 7.890,06, en wel voor iedere maand dat het gehuurde niet is wederverhuurd, vanaf 1 mei 2015 tot aan de dag van wederverhuur, zulks tot en met uiterlijk 30 juni 2016;
veroordeelt JWG VOF en de Vennoten hoofdelijk in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan Overvast te betalen wegens buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 1.125,--;
veroordeelt JWG VOF en de Vennoten hoofdelijk in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Overvast tot op heden begroot op € 2.092,68 aan verschotten en € 1.158,00 voor salaris van de advocaat en op € 131,-- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,-- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, en te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen zeven dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan, te betalen binnen zeven dagen na dit arrest, bij gebreke waarvan te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de achtste dag;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af de gevorderde proceskostenveroordeling ter zake van het geding in eerste aanleg.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, E.M. Polak en G.J. Visser en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2016.