ECLI:NL:GHAMS:2016:2930

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
200.180.572/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag bijzondere curator in gezagskwestie na beëindiging belangenstrijd

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de man tegen de beschikking van de kinderrechter van 19 augustus 2015, waarbij mr. G.B.J.M. Spoormans als bijzondere curator is ontslagen. De man, die in hoger beroep is gekomen, stelt dat er nog steeds een belangenstrijd is tussen hem en de vrouw, en dat de bijzondere curator daarom niet ontslagen had mogen worden. De man en de vrouw zijn de ouders van de minderjarige [de minderjarige], die in 2000 is geboren. Hun huwelijk is in 2008 ontbonden. De man heeft in 2013 een verzoek ingediend bij de kinderrechter om het gezag en het contact met de minderjarige te beperken. De kinderrechter heeft daarop mr. Spoormans benoemd tot bijzondere curator. De man stelt dat de vrouw op 5 juni 2013 zonder zijn toestemming € 31.000,- van de spaarrekening van de minderjarige naar haar eigen rekening heeft overgemaakt, wat volgens hem schadelijk is voor de financiële belangen van de minderjarige. De vrouw heeft verweer gevoerd en stelt dat de man geen belanghebbende meer is, omdat hij geen gezag meer heeft over de minderjarige. Het hof oordeelt dat de kinderrechter de bijzondere curator terecht heeft ontslagen, omdat er geen belangenstrijd meer is tussen de vrouw en de minderjarige. De man heeft geen gronden aangevoerd die het ontslag van de bijzondere curator onterecht maken. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter en wijst het verzoek van de man om een andere bijzondere curator te benoemen af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 19 juli 2016
Zaaknummer: 200.180.572/01
Zaaknummer eerste aanleg: C13/544134/FA RK 13-4409
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.E. Tonningen-ter Huizen te Hilversum.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant wordt hierna de man genoemd.
1.2.
De man is op 19 november 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 19 augustus 2015 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter), met kenmerk C13/544134/FA RK 13-4409.
1.3.
[de vrouw] (hierna: de vrouw) heeft op 4 januari 2016 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 26 mei 2016 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door mr. W. van Egmond, advocaat te Amsterdam, waarnemer voor mr. N. Nuwenhoud, advocaat te Amsterdam.
1.5.
Voorafgaand aan de zitting heeft de voorzitter, in aanwezigheid van de griffier, met de minderjarige [X] (hierna: [de minderjarige] ) afzonderlijk een gesprek gevoerd.
1.6.
Mr. G.B.J.M. Spoormans alsmede de Jeugd- & Gezinsbeschermers (hierna: DJG) zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw (hierna tevens: de ouders) zijn op 23 september 1992 gehuwd. Hun huwelijk is op 12 maart 2008 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk is geboren [de minderjarige] [in] 2000. Uit hun huwelijk zijn voorts geboren de jongmeerderjarigen [Y] [in] 1996 en [Z] [in] 1998
.[de minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.2.
[de minderjarige] heeft op 2 juni 2013 een brief gestuurd aan de kinderrechter, waarin hij de kinderrechter heeft verzocht een beslissing te nemen omtrent het gezag en het contact met de man te beperken.
2.3.
Bij beschikking van 18 september 2013 heeft de kinderrechter mr. G.B.J.M. Spoormans, kantoorhoudende te Amsterdam, benoemd tot bijzondere curator om voor [de minderjarige] op te komen in de procedure over het gezag en de omgang.
2.4.
Bij beschikking van 28 mei 2014 van de kinderrechter is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van DJG, welke ondertoezichtstelling nadien is verlengd tot laatstelijk 28 december 2015.
2.5.
Bij beschikking van 15 oktober 2014 van de kinderrechter is het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] in stand gelaten en heeft de kinderrechter overwogen dat de man het contact met [de minderjarige] onderling zal vormgeven indien zij daar beiden behoefte aan hebben.
2.6.
Bij beschikking van 26 november 2014 heeft de kinderrechter de benoeming van de bijzondere curator voor de duur van zes maanden verlengd ten behoeve van de als volgt omschreven taak:
‘De bijzondere curator dient erop toe te zien dat de moeder inzicht geeft ten aanzien van de stand van zaken van het ten behoeve van [de minderjarige] gespaarde vermogen. Mocht dit vermogen zijn gelijk gebleven of gedaald, anders dan vanwege toepassing van het bepaalde in artikel 1: 253 l BW, dan zal in beginsel, een en ander ter nadere beoordeling en inschatting van de bijzondere curator, de moeder ook gehouden zijn om inzicht te geven in het door haar gevoerde bewind c.q. dient de bijzondere curator er op toe te zien dat de moeder verantwoording aflegt over het door haar gevoerde bewind over het vermogen van [de minderjarige] .’
De behandeling van de zaak is pro forma aangehouden tot 13 april 2015 met het verzoek aan de bijzondere curator uiterlijk tien dagen voor deze datum schriftelijk te berichten omtrent haar bevindingen.
2.7.
Bij beschikking van 19 mei 2015 van dit hof is - voor zover in dit hoger beroep van belang - het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] beëindigd en is de vrouw met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] belast, met vernietiging van de (onder 2.5. vermelde) beschikking van 15 oktober 2014 in zoverre. Voorts is de onder 2.6. vermelde beschikking van 26 november 2014 bekrachtigd.
2.8.
Bij brief van 3 juni 2015 heeft de bijzondere curator de kinderrechter bericht – voor zover in dit hoger beroep van belang – dat zij er niet in is geslaagd om binnen de gegeven termijn de opdracht van de kinderrechter uit te voeren en dat zij graag verneemt of een en ander voor de kinderrechter aanleiding is om de termijn van de opdracht te verlengen.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is mr. G.B.J.M. Spoormans, ontslagen van haar taken als bijzondere curator over [de minderjarige] .
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, mr. Spoormans te herbenoemen dan wel een andere bijzondere curator te benoemen met de opdracht om - met alle middelen rechtens - te zorgen dat bij notariële akte, dan wel bij vonnis, door de vrouw een schuld van haar aan [de minderjarige] wordt vastgesteld ter hoogte van het onttrokken spaargeld en dat de vrouw zodanige zekerheid zal stellen dat [de minderjarige] vanaf zijn meerderjarigheid, dan wel enige jaren daarna als het hof dat prudent acht, over zijn spaargelden vrijelijk zal kunnen beschikken.
3.3.
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep dan wel zijn verzoeken af te wijzen en hem te veroordelen in de kosten van deze procedure.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
De man stelt belanghebbende te zijn in de onderhavige procedure. Hij voert aan dat de bestreden beschikking wegens motivatiegebreken dient te worden vernietigd. Volgens de man heeft de vrouw op 5 juni 2013 zonder toestemming van de man € 31.000,- van de spaarrekening van [de minderjarige] naar haar eigen bankrekening overgemaakt, waardoor [de minderjarige] financiële schade lijdt. De vrouw heeft volgens de man onvoldoende inzicht verschaft in het verloop van de verschillende bankrekeningen van [de minderjarige] om te kunnen concluderen dat het spaargeld van [de minderjarige] niet is verminderd. De man stelt op grond van zaakwaarneming op te kunnen komen voor de feitelijke en juridische belangen van [de minderjarige] , nu die belangen door de vrouw (in financiële zin) worden verwaarloosd. De man wenst met zijn hoger beroep te bereiken dat de bijzondere curator wordt herbenoemd, dan wel dat een andere bijzondere curator wordt benoemd, teneinde na te gaan wat er met het spaargeld van [de minderjarige] is gebeurd om zo zijn financiële belangen, ook met het oog op de toekomst, veilig te stellen.
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.2.
Het hof zal allereerst de stellingen van de vrouw ten aanzien van de ontvankelijkheid van de man in het hoger beroep behandelen.
4.3.
De vrouw stelt dat de man, zelf advocaat, niet zijn eigen appelschrift had mogen indienen, maar dat hij dat door een (andere) advocaat had moeten laten doen.
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 359 juncto artikel 278 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) dient een appelschrift door een advocaat te worden ingediend. Uit geen rechtsregel vloeit voort dat het een advocaat niet is toegestaan een appelschrift in te dienen in een zaak waarin hij zelf als appellant optreedt. Dit kan evenmin worden afgeleid uit de gedragsregels advocatuur die, zoals de vrouw stelt, er op neerkomen dat dit vermeden dient te worden. Het feit dat de man als advocaat zijn eigen appelschrift heeft ingediend, leidt dan ook niet tot niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep.
4.4.
Voorts betoogt de vrouw dat de man geen belanghebbende in deze zaak is, nu hij sedert de beschikking van dit hof van 19 mei 2015 niet langer is bekleed met het gezag over [de minderjarige] . Derhalve kon de man volgens haar geen hoger beroep instellen.
Het hof stelt vast dat de kinderrechter de man in de bestreden beschikking nog als belanghebbende heeft aangemerkt. Dit oordeel van de kinderrechter is terecht, aangezien de man op het moment dat de procedure in 2013 aanving en de kinderrechter de bijzondere curator benoemde nog samen met de vrouw het gezag over [de minderjarige] had en de bestreden beschikking direct is voortgevloeid uit de benoeming van de bijzondere curator. Als belanghebbende heeft de man vervolgens, krachtens artikel 358, tweede lid Rv, het recht om hoger beroep in te stellen.
4.5.
De vrouw wijst er voorts op dat de man in strijd met het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven niet het volledige procesdossier in eerste aanleg in het geding heeft gebracht.
Het feit dat de man bepaalde stukken, zoals de beschikking van 18 september 2013, niet in het geding heeft gebracht, leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van de man in het hoger beroep, aangezien deze sanctie niet uit het Procesreglement, of uit enige wettelijke bepaling waarop het reglement een aanvulling vormt, voortvloeit en daarvoor ook overigens geen rechtsgrond bestaat. Daarnaast beschikt het hof, met de door de man in het geding gebrachte processtukken uit de eerste aanleg, zoals de bestreden beschikking en het bericht van de bijzondere curator van 3 juni 2015, en zoals nadien aangevuld door de vrouw, over voldoende stukken om de zaak naar behoren te kunnen beoordelen.
4.6.
De vrouw stelt verder dat de man in zijn beroepschrift geen grief heeft geformuleerd, zodat onvoldoende duidelijk is tegen welke rechtsoverweging(en) zijn hoger beroep is gericht.
Hoewel het beroepschrift van de man aan helderheid en duidelijkheid had gewonnen wanneer daarin een of meer grieven zouden zijn geformuleerd, blijkt uit dat beroepschrift, in zijn geheel bezien, voldoende op welke grond de man meent dat de door hem bestreden beschikking onjuist is, namelijk dat de bijzondere curator niet van haar taken ontslagen had moeten worden omdat de vrouw, door het spaargeld van [de minderjarige] aan zichzelf te trekken, de vermogensrechtelijke belangen van [de minderjarige] schaadt. Het beroepschrift bevat derhalve de gronden waarop het beroep berust en voldoet daarmee aan het bepaalde in artikel 359 juncto artikel 278 Rv.
4.7.
Vervolgens heeft de vrouw naar voren gebracht dat de duur van de benoeming van de bijzondere curator van zes maanden reeds was verstreken op 26 mei 2015. Het ontslag van de bijzondere curator van haar taken op 19 augustus 2015 door de kinderrechter was nodeloos en de bestreden beschikking is derhalve ten overvloede gegeven, aldus de vrouw.
Dit standpunt wordt verworpen. Het hof leidt uit de inhoud van de bestreden beschikking af dat de kinderrechter met het geven daarvan bedoeld heeft de benoeming van de bijzondere curator (met terugwerkende kracht) vanaf 26 mei 2015 te verlengen. Dit is naar het oordeel van het hof niet onjuist, nu het de kinderrechter vrij staat de duur van de benoeming van een bijzondere curator te verlengen en niet valt in te zien waarom dat niet met terugwerkende kracht zou kunnen gebeuren, te meer nu in het onderhavige geval gebleken is dat de werkzaamheden van de bijzondere curator zich ook hebben uitgestrekt in de periode ná 26 mei 2015. Gezien haar bericht aan de kinderrechter van 3 juni 2015 was ook de bijzondere curator van mening dat haar taak op dat moment nog niet - door enkel tijdverloop - was geëindigd en dat haar opdracht nog verlengd kon worden. De kinderrechter heeft het bericht van de bijzondere curator behandeld als een verzoek tot verlenging van de termijn van de benoeming en mocht daarop beslissen zoals hij heeft gedaan, namelijk door bij de bestreden beschikking aan de bijzondere curator ontslag te verlenen per datum van die beschikking en daarmee impliciet de termijn van haar benoeming te verlengen vanaf 26 mei 2015 tot de datum beschikking.
4.8.
Het hof begrijpt het standpunt van de man in hoger beroep aldus dat de kinderrechter de bijzondere curator ten onrechte heeft ontslagen van haar taken, aangezien deze -vanwege gebrek aan medewerking door de vrouw- nog niet waren afgerond. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep, is het volgende gebleken. De vrouw heeft op 5 juni 2013 – een paar dagen nadat [de minderjarige] zijn brief aan de kinderrechter stuurde - € 31.000,- overgemaakt van de internetspaarrekening van [de minderjarige] bij de Rabobank (met rekeningnummer [1] ) naar een bankrekening op haar eigen naam. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw verklaard dat zij, vooruitlopend op de beslissing om het gezamenlijk gezag van de ouders te beëindigen, wilde bewerkstelligen dat de man niet langer kon beschikken over het spaargeld van [de minderjarige] en hij niet langer toegang tot - en inzicht in (het verloop van) de spaarrekening van [de minderjarige] had.
Vanaf een andere bankrekening op haar naam heeft de vrouw vervolgens op 6 juni 2013 een bedrag van € 28.000,- overgemaakt naar een spaarrekening bij de ABN-AMRO Bank ten name van [de minderjarige] (met rekeningnummer [2] ). De resterende € 3.000,- is volgens de vrouw en [de minderjarige] aangewend voor het verblijf van [de minderjarige] op een Summer school in het Verenigd Koninkrijk in de zomer van 2013.
Blijkens een afschrift van 14 november 2014 van een jongerenprivérekening van de SNS Bank (met rekeningnummer [3] ) bedroeg het saldo van die bankrekening, die blijkens een kopie van de bijbehorende betaalpas op naam van [de minderjarige] staat, per die datum € 31.000,-. Tijdens het kindgesprek met [de minderjarige] heeft hij verklaard dat zijn spaargeld nog steeds op een bankrekening op zijn naam staat en dat het saldo thans € 33.000,- bedraagt. Hij heeft voorts verklaard dat hij het beheer van zijn spaargeld volledig overlaat en toevertrouwt aan zijn moeder.
Met de kinderrechter is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken dat het spaargeld van [de minderjarige] , dat op 5 juni 2013 van zijn spaarrekening is afgehaald, thans op een bankrekening op zijn naam staat. Dit blijkt voldoende uit de door de vrouw in het geding gebrachte financiële stukken, en is ook door [de minderjarige] bevestigd in het kindgesprek. Derhalve acht het hof het niet noodzakelijk dat de vrouw, naast de door haar reeds in het geding gebrachte stukken, ook het verloop van de verschillende bankrekeningen inzichtelijk maakt.
Naar het oordeel van het hof heeft de kinderrechter de bijzondere curator terecht en op goede gronden van haar taken ontslagen, nu onder voornoemde omstandigheden niet (langer) kan worden geoordeeld dat sprake is van een belangenstrijd tussen [de minderjarige] en de vrouw, hetgeen op grond van artikel 1:250 BW een voorwaarde is voor het benoemen van een bijzondere curator en er ook voor nadere werkzaamheden door de curator geen aanleiding meer bestond. Voor een herbenoeming ziet het hof, gezien het voorgaande, evenmin grond. Het hof zal de beschikking waarvan beroep derhalve bekrachtigen.
Gelet op dit oordeel komt het hof aan de bespreking van het verzoek van de man om een andere bijzondere curator te benoemen met opdracht om de taken uit te breiden, alsmede aan de verweren van de vrouw dienaangaande, niet toe.
Aangezien over het spaargeld van [Y] een andere procedure tussen de man en de vrouw loopt, laat het hof de stellingen van partijen dienaangaande in de onderhavige procedure reeds daarom buiten beschouwing, nog daargelaten de vraag of die stellingen in het kader van de onderhavige procedure in hoger beroep relevant zijn.
4.9.
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen in de proceskosten. Dit verzoek van de vrouw zal thans worden afgewezen. Voor een kostenveroordeling in een geval als het onderhavige is nodig dat zeer evident sprake is van het nodeloos in rechte betrekken van de wederpartij. Naar het oordeel van het hof kan ten aanzien van de onderhavige procedure, waarin de man nog belanghebbende is, niet worden gezegd dat de man deze nodeloos heeft ingesteld of dat deze bij voorbaat geen kans van slagen had. Dit laat onverlet dat dit in toekomstige procedures die door de man worden ingesteld anders kan zijn, in ieder geval waar deze kwesties rondom het gezag betreffen. De vrouw is thans immers alleen met het gezag belast en de man zal in beginsel geen belanghebbende meer daarin zijn, ook niet in het kader van zaakwaarneming, zoals door de man nog is aangevoerd.
4.10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. J. Jonkers en mr. I.M. Dölle in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2016.