Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarige, geboren uit een kortstondige relatie tussen de man en de vrouw. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn bijdrage voor de kosten van de minderjarige was vastgesteld op € 1.356,- per maand. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld, waarbij zij een verhoging van de bijdrage verzoekt naar € 1.690,- per maand. De man heeft verzocht de bijdrage te verlagen naar € 333,- per maand en om terugbetaling van teveel betaalde alimentatie.
De rechtbank had eerder bepaald dat de man vanaf 1 januari 2015 € 1.356,- per maand moest betalen, maar de man betwist de hoogte van deze bijdrage en stelt dat er geen wijziging van omstandigheden is die een verhoging rechtvaardigt. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig bekeken, waaronder de bijzondere kosten die voortvloeien uit de beperkingen van de minderjarige. Het hof oordeelt dat de vrouw voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van bijzondere kosten die de behoefte van de minderjarige verhogen.
Uiteindelijk heeft het hof de bijdrage vastgesteld op € 1.008,- per maand, met de bepaling dat voor de periode van 1 januari 2015 tot 1 januari 2016 de bijdrage wordt bepaald op hetgeen door de man is betaald. Het hof heeft geoordeeld dat de terugbetalingsverplichting voor de vrouw ingrijpende gevolgen zou hebben, gezien haar minimale inkomen en de bijzondere kosten die de minderjarige met zich meebrengt. De beslissing is genomen in het belang van de vrouw en de minderjarige.